• No results found

Tot nu toe hebben we laten zien, dat de voornaamste moeilijkheden in de bijbel die meestal naar voren worden gebracht, niet werkelijk belangrijk zijn. Maar dit is slechts één aspect van de zaak.

Het is van belang ook te onderstrepen, dat het geringe aantal daarvan eigenlijk gesproken een won-der is. Hoeveel menselijke vergissingen zouden er zonwon-der de goddelijke tussenkomst, kunnen, zelfs moeten binnengeslopen zijn!

Gaussen geeft er, met zijn bekende ijver, een hele lijst van. Hoeveel ongelukkige fouten, hoeveel ernstige blijken van onwetendheid zouden de openbaring noodzakelijkerwijs begeleid hebben als de theopneustie er niet was geweest. Fouten in de keuze van de feiten, in hun waardering, in de wijze van voorstellen en in hun betrekking tot de leer; fouten door weglating of door overdrijving. Maar dank zij God is dit niet het geval met onze heilige boeken.79

De bijbel is samengesteld uit 66 boeken die geschreven zijn door ongeveer 45 auteurs; hij heeft 1.189 hoofdstukken en 31.173 verzen, en werd geschreven gedurende een periode van 1.600 jaar.

Zoek daarin één enkele van de duizend fouten waarmee de geschriften van de schrijvers van de oudheid vol staan als zij spraken over de aarde en de hemel: u zult er geen vinden.

‘Mozes werd onderricht in de wijsheid van de Egyptenaren. Wie heeft hem ervoor bewaard, toen hij de Pentateuch schreef, de oude Egyptische chronologie te aanvaarden, die Manetho later in zijn geschriften vastlegde en die 30.000 jaar voor Christus begint! Wie beïnvloedde Daniël, die be-kwaam was in de wetenschap van de Chaldeeën, zodat hij zijn oren sloot voor de monsterachtige Chaldeese fabels over de schepping van de wereld? Paulus was geheel op de hoogte van de weten-schap van zijn tijd. Waarom vinden wij niets in zijn toespraken of brieven dat lijkt op Augustinus’

verachtelijke verwerping van de theorie van de antipoden, of de opvatting van Ambrosius dat de zon water naar zich toe trekt ter verkoeling en ter vermindering van haar intense hitte

Het is de moeite waard kennis te nemen van de theologische verontwaardiging van Lactantius over de theorie van de antipoden: ‘Is er iemand gek genoeg om te geloven, dat er mensen bestaan die hun voeten boven hun hoofd dragen; of dat er bomen bestaan wier vruchten naar boven hangen; of re-gen, sneeuw en hagel die van beneden naar boven vallen? Het antwoord is: ja, dat zijn de lieden die beweren dat de aarde een bol is!

Augustinus was er ook van overtuigd dat de theorie van de antipoden in strijd met de Schrift wase.81 De grofste fouten aangaande zowel de stoffelijke als de goddelijke wereld, vinden we bij Homerus,

van de Boeddhisten en de Mohammedanen. De grootste geesten onder de klassieke filosofen, zoals Aristoteles, Plato, Plinius, Plutarchus en Lucretius, schreven absurditeiten waarvan één enkele vol-doende zou zijn om de hele leer van de inspiratie in diskrediet te brengen als zoiets in de Heilige Schrift voorkwam. Voltaire spotte niet alleen over het bestaan van Ninevé, maar ook over de reali-teit van een zondvloed en de mogelijkheid dat er fossielen zouden zijn overgebleven van dieren uit een primitieve wereld die reeds lang verdwenen was.

Toch spreekt de bijbel over alles. Hij beschrijft de natuur, de schepping, de hemellichamen, het licht, de atmosfeer, de elementen, de bergen, de dieren en de planten. Hij spreekt over de geschie-denis, niet alleen van Israël, maar ook van de rijken rondom Palestina, met hun koningen, hun oor-logen en opeenvolgende regeringen. Het is eenvoudigweg verwonderlijk dat hij dit alles voortdu-rend op zulk een juiste wijze doet.

Tenslotte wijzen we er op, dat de uiterste nauwkeurigheid in het overschrijven van eigennamen een geleerde als Dr. Robert Dick Wilson bijzonder getroffen heeft: ‘Dat eigennamen (van de koningen van Egypte, Assyrië, Babylon, etc.) op zulk een volmaakte wijze tot ons gekomen zijn, hoewel ze zo vaak gekopieerd zijn in de loop van zo vele eeuwen, is een verschijnsel zonder weerga in de ge-schiedenis van de literatuur. De secretaris van Assurbanipal zette, toen hij de naam Psammetichus, de koning van Egypte van zijn tijd, overschreef, een t in plaats van een p aan het begin, en een i in plaats van een t in het midden. Abulfeda, de schrijver van de preïslamitische Arabische geschiede-nis, gaf de namen van de koningen van Perzië van het geslacht van Achaeménides weer op een nauwelijks herkenbare manier en schreef Bactnosar in plaats van Nebukadnezar. In de lijst van de metgezellen van Alexander, die gegeven wordt door de Pseudo-Callisten, is bijna iedere naam op een dusdanige manier gewijzigd, dat ze niet meer te herkennen zijn; en hetzelfde geldt voor de meeste namen van de koningen van Egypte die vermeld staan in de lijsten die tot ons gekomen zijn van Manetho, Herodotus en Diodorus van Sicilië, evenals de namen van de koningen van Assyrië en Babylon vermeld door Africanus, Castor, en de Canon van Ptolemeiis’.82

VI. CONCLUSIE.

Tot besluit van dit hoofdstuk willen we in de eerste plaats constateren, dat al blijven er onbetwist-baar moeilijkheden in de bijbel, kwesties die we niet kunnen verklaren, dit ons toch beslist niet hoeft te verontrusten. We zullen toch nooit een bevredigend antwoord op alle problemen kunnen geven; en het is ook niet langs deze weg dat wij er in zullen slagen de foutloosheid van de bijbelse tekst volledig te bewijzen. Dat zou een rationalistische oplossing zijn, waar geen plaats meer gela-ten worden zou voor het geloof. Wij geloven in de foutloosheid op grond van de uitspraken van de Schrift, en wij houden vol, dat de schijnbare moeilijkheden niet voldoende zijn om deze leer te ver-werpen. Twee of drie kleine gaatjes in een historische koninklijke mantel en een onbeduidend lapje dat erop genaaid is, zouden op geen enkele manier afbreuk kunnen doen aan zijn verheven oor-sprong. Als hij er gloednieuw uit zou zien, dan zou men zijn oudheid en echtheid in twijfel trekken.

Die kleine onvolmaaktheden bevestigen in feite zijn luisterrijke oorsprong en de wonderlijk goede staat waarin hij bewaard is gebleven. Met betrekking tot de originele manuscripten hebben we de vraag al opgeworpen waarom het Gode niet goed gedacht heeft de tekst zonder enige onduidelijk-heid aan ons te doen overbrengen. Wij geloven dat Hij hiermee beoogde ons geloof op de proef te stellen. In Zijn volmaakte menswording had Jezus Christus ‘geen gedaante dat wij hem zouden hebben begeerd’ en ‘gestalte noch luister’ (Jes. 53:2). Zijn persoon, Zijn woorden en Zijn werken zijn voldoende om iedereen die ertoe bestemd is in Hem te geloven, te overtuigen van Zijn godheid.

Maar Hij drong zich nooit op een imponerende wijze op en tot aan het einde van Zijn leven op aar-de, vonden Zijn tijdgenoten duizend redenen om aan Hem te twijfelen. Hetzelfde geldt voor de Schrift. Voor ons, die door haar tot geloof in Christus zijn gekomen, is de volle inspiratie en het gezag van de bijbel heel duidelijk. De enkele problemen die we tegenkomen, rekenen wij tot die zaken die moeilijk met elkaar in overeenstemming zijn te brengen of die moeilijk te begrijpen zijn, en wij blijven daarbij volharden in een geloofshouding. Zoals Charles Hodge zegt, deze zaken heb-ben niet meer betekenis in het geheel van de tekst, dan een korrel zandsteen die hier of daar in het marmer van het Parthenon voorkomt betekenis heeft in het gehele bouwwerk.83

Dit willen we nogmaals benadrukken: het is slechts een heel klein gedeelte van de bijbel waarop de enkele problemen die nog niet zijn opgelost betrekking hebben.

We zullen tot dezelfde conclusie komen betreffende de varianten, die slechts betrekking hebben op één op de 1.580 letters in het Oude Testament en op niet meer dan één-duizendste gedeelte van de tekst van het Nieuwe Testament. Zij die vanwege dat zeer kleine gedeelte waaromtrent onzekerheid bestaat zeer beslist erin volharden de gehele Schrift in twijfel te trekken, beroven zich daardoor van de goddelijke bevestiging die van de tekst uitgaat. Zij vinden voortaan niets anders dan tegenstrij-digheden en vergissingen, daar waar het eenvoudige kind van God wonderlijk gebouwd en verlicht wordt in zijn geloof. Het is grievend de critici te horen verklaren, dat het een opluchting is niet lan-ger wanhopige pogingen te hoeven doen om de verschillende schriftgedeelten met elkaar in over-eenstemming te brengen en om niet langer hun toevlucht te hoeven nemen tot de weinig oprechte kunstgrepen van de apologetiek om hun twijfel te onderdrukken. Nu ze, zoals zij het noemen, tot de

‘vrijheid’ en het ‘licht’ zijn gekomen, kunnen ze alles bekritiseren, verkorten en weglaten, wat niet met hun op zichzelf feilbaar oordeel overeenstemt. Wij vrezen, dat deze nutteloze pogingen, die zij nu verworpen hebben, eenvoudig voortkwamen uit het feit, dat zij probeerden te zien zonder het licht dat van boven komt. Robert Watts heeft terecht de volgende woorden tot zulke mensen gericht:

‘Het grondbeginsel van uw theorie is een simpele conclusie getrokken uit de schijnbare tegenstrij-digheden die nog niet verklaard zijn, terwijl de grondslag van de onze wordt gevormd door stellige uitspraken van de profeten, de apostelen en van Jezus Christus Zelf’.84

Laten we tot slot naar de getuigenissen van enkele mannen Gods luisteren over de houding die wij moeten aannemen ten opzichte van het onderwerp dat wij behandelen.

Augustinus schreef aan Hieronymus: ‘Als ik hier of daar stuit op iets wat niet overeen lijkt te ko-men met de waarheid, dan lijdt het voor mij geen twijfel, dat óf de overschrijver een fout heeft ge-maakt, óf dat de vertaler niet precies de gedachte van de originele tekst heeft weergegeven, óf dat ik de zaak niet begrijp’.

Erich Sauer voegt, nadat hij het bovenstaande heeft aangehaald, daar nog aan toe: ‘Hoe het ook zij, het geloof kan wachten ... De moeilijkheid kan enkel en alleen uit de weg geruimd worden indien het geloof zich onderwerpt aan het goddelijke Woord. Maar tegelijkertijd zal de gelovige zich er rekenschap van geven, dat de kerkelijke en theologische wetenschap dikwijls haar eigen begrips- en geloofsmoeilijkheden heeft geschapen door deze gedeelten van de goddelijke openbaring met on-juiste vóóronderstellingen te benaderen’.85

P. Rader, van de Courrier (V.S.), heeft in 1930 duizend dollar aangeboden aan ieder die één enkel bewijs kon leveren, dat de bijbel in strijd was met één enkel wetenschappelijk aangetoond feit op een van de volgende gebieden: de geschiedenis, de geologie, de archeologie, de astronomie, de na-tuurkunde, de scheikunde, de etnologie, enz. Niemand heeft ooit aanspraak kunnen maken op het geld.

A. Luscher, die dit feit aanhaalt, voegt eraan toe dat er inderdaad een zeer groot verschil is tussen een hypothetische kennis en bewezen feiten.86

Laten we nogmaals de uitspraak aanhalen die R. Dick Wilson deed toen hij aan het eind van zijn studie was gekomen: ‘Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat niemand genoeg weet om de waar-achtigheid van het Oude Testament aan te vallen. Telkens wanneer iemand genoeg ‘bewijsmateri-aal’ bij elkaar had weten te krijgen om een onderzoek in te stellen, hebben de bijbelse feiten, ver-meld in de grondtekst, de proef glansrijk doorstaan’.87

Tenslotte, we delen volledig de mening van J. C. Ryle, de Anglicaanse bisschop van Liverpool die gezegd heeft: ‘Ik heb liever de theorie van de volle woordelijke inspiratie, met al zijn moeilijkhe-den, dan de twijfel. Ik aanvaard de moeilijkheden en wacht nederig af tot ze opgelost zullen zijn.

Maar terwijl ik wacht, blijf ik op de rots staan’.88

HOOFDSTUK XI De canon

A. Algemene opmerkingen

Alhoewel dit boek technisch gesproken geen ‘Inleiding tot het Oude en het Nieuwe Testament is’

kan het toch niet in bijzonderheden de inspiratie en het gezag van de Heilige Schrift behandelen, zonder in het kort op de volgende problemen in te gaan:

Hoe zijn de afzonderlijke bijbelboeken, die door God geïnspireerd zijn, bij elkaar gebracht? Vol-gens welk criterium erkende men hun gezag, en waarom werden déze boeken uitgekozen, terwijl andere godsdienstige werken resoluut van de hand werden gewezen? In welke tijd en onder welke omstandigheden werd de huidige lijst van geïnspireerde boeken, de Canon genaamd, samengesteld?

Het woord ‘canon’, dat uit het Grieks komt, betekent de stok waarmee gemeten wordt en vervol-gens in ruimer betekenis, datgene wat gemeten wordt. (In de middeleeuwen werd het woord canon gebruikt voor de metalen buis die de richting bepaalt voor het buskruitprojectiel). In het Nieuwe Testament duidt dezelfde uitdrukking de grens aan, gesteld aan de bediening van Paulus in 2 Cor.

10:13, 15 en 16, evenals de regel van de leer door Paulus gesteld in Gal. 6:16.

Een boek is canoniek als de Joodse Synagoge of de christelijke kerk het hebben erkend als drager van de goddelijke openbaring, medegedeeld door de Geest van God.