• No results found

DE SUPERIORITEIT VAN DE BIJBEL BOVEN ALLE ANDERE JOODSE, CHRISTE- CHRISTE-LIJKE EN HEIDENSE GODSDIENSTIGE BOEKEN

B. DE OVERBRENGING VAN DE TEKST VAN HET NIEUWE TESTAMENT

VIII. DE SUPERIORITEIT VAN DE BIJBEL BOVEN ALLE ANDERE JOODSE, CHRISTE- CHRISTE-LIJKE EN HEIDENSE GODSDIENSTIGE BOEKEN

Een ander bovennatuurlijk kenmerk van de Schrift komt aan het licht als men haar vergelijkt met onverschillig welk ander boek. De werkelijke Auteur van de Schrift is duidelijk veel groter dan de menselijke geest, want de boodschap van de Schrift is oneindig en eeuwig.

De apocriefen van het Oude Testament, ook al zijn ze soms interessant vanuit historisch oogpunt, doen in elk opzicht onder voor de canonieke geschriften. Wij hebben reeds de zeer besliste mening van Hieronymus hierover geciteerd (in deel III, hoofdstuk XI, paragraaf VI). En Saphir zegt over dit onderwerp: ‘Welk mens zou, nadat hij de oude goede wijn heeft gesmaakt, die kunnen verwarren met slechte wijn vermengd met water. Het ene verhoudt zich tot het andere als kaf tot het koren’.220 M. von Niebuhr, die de bijbelse tekst vergelijkt met de bronnen van de Assyrische en Babylonische geschiedenis, merkt op: ‘In het Oude Testament komt geen enkele patriottische leugen voor; het verbergt of bedekt nooit de ellenden van het volk welks geschiedenis het beschrijft. Wat dat betreft heeft het Oude Testament een unieke plaats tussen alle geschiedenisboeken - zijn waarheidsge-trouwheid is ongeëvenaard - zelfs in de ogen van hem die niet gelooft in de goddelijke inspiratie. En men moet ook toegeven dat het Oude Testament uiterst nauwkeurig IS’.221

Wat een scherpe tegenstelling is er ook tussen de vier Evangeliën en de Apocriefe verhalen van het leven van Jezus. En hoe kinderachtig zijn de wonderen die de traditie toeschrijft aan Hem, die in alles wat Hij deed de Vader verheerlijkte en Hem openbaarde!’222 Bovendien zegt Johannes dui-delijk, dat Jezus in Kana Zijn eerste wonder deed; daarmee worden dus alle wonderen die Hij in Zijn jeugd zou hebben verricht, uitgesloten (Joh. 2:11).

Ook de geschriften van de kerkvaders, hoe mooi en heilzaam zij ook zijn, laten alleen maar nóg duidelijker de verheven oorspronkelijkheid van de geïnspireerde apostolische brieven zien; hun on

uitputtelijke diepte, hun goddelijke eenvoud, hun bewonderenswaardige beknoptheid, hun duide-lijkheid, hun universaliteit, in één woord, hun goddelijk karakter’.223

Néander merkt hetzelfde op: ‘Een verschijnsel dat enig in zijn soort is, is het frappante verschil tus-sen de geschriften van de apostelen en die van de kerkvaders, die bijna hun tijdgenoten waren. In het algemeen gaan de overgangen geleidelijk, maar hier zien wij een plotselinge verandering ... een verschijnsel dat ons moet leiden tot de erkenning, dat er in de zielen van de apostelen een werking van de Geest van God plaatsvond, de dageraad van een nieuw scheppingselement’.224

Het is overigens ontstellend te zien hoe snel de kerkvaders zich hebben verwijderd van de Schrift en van de eenvoud van het Evangelie. Twee of drie eeuwen na de tijd van de apostelen, hadden zij reeds een begin gemaakt met de afwijkingen die de kerk in de daaropvolgende eeuwen van haar eigen karakter hebben beroofd. En wat te zeggen van hun onvoorzichtigheden en hun flagrante dwalingen op het gebied van de natuurwetten? (zie deel III, hoofdstuk X, par. V).

De Koran maakt er aanspraak op, dat hij door de Engel Gabriël deel voor deel uit de hemel aan Mo-hammed gebracht is. Naast enkele moraliserende uitspraken en enkele voorschriften voor het soci-ale leven, draagt hij overal het stempel van de feilbare en aardse menselijke geest. Volgens de Ko-ran zijn de bergen geschapen om de aarde te beletten zich te bewegen en om haar vast te houden als met ankers en touwen. Mozes’ zuster Miriam wordt verward met de moeder van Jezus (Sura 19:29).

Gabriël brengt verschillende malen een speciale openbaring uit de hemel om Mohammed te recht-vaardigen: toen hij de vrouw van zijn geadopteerde zoon nam, toen hij alle vrouwen van zijn harem probeerde te bevredigen en toen hij zijn familieleden en diegenen onder de gevangenen die hem aanstonden als bijvrouwen nam (Sura 33:49 tot 52, enz.). De Koran verklaart ook de heilige oorlog tot een blijvend beginsel en belooft aan de getrouwen het meest vleselijke paradijs dat men zich maar kan voorstellen. Maar het verschil tussen de Koran en de bijbel komt vooral duidelijk uit in datgene wat de Koran niet zegt: de liefde van God die in de vleeswording lijdt met zijn schepselen, Zijn heiligheid die de straf op de zonde eist, de verzoening van onze overtredingen aan het kruis, de volle verzekering van vergeving, de wedergeboorte die de mens nieuw maakt, en het geestelijk ka-rakter van de waarheid van heel de geopenbaarde boodschap - dit alles ontbreekt in het boek van Mohammed en dit overtuigt ons, door de scherpe tegenstelling des te meer van het goddelijke ka-rakter van de Schrift.

Ook de heilige boeken van de Hindoes kunnen niet vergeleken worden met de Bijbel; deze Hindoe-boeken met hun 330 miljoen goden, waarvan de grootste Siva, onder het symbool van de fallus (pe-nis) vereerd wordt; de honderdduizenden veronderstelde reïncarnaties in de gedaante van een beest of een mens, totdat een kleurloos nirwana de mens bevrijdt door elk verlangen in hem te niet te doen. Ook hier ontbreekt ten enenmale een werkelijke oplossing van het probleem van zonde en ellende en is nergens sprake van de overgang, reeds hier op aarde, tot een zuiver en bevrijd leven, noch van absolute gerechtigheid, of van een eeuwige actieve gelukzaligheid in de tegenwoordigheid van God.

En dit is wat de kosmologie van de Hindoes zegt: De maan staat vijftigduizend mijl hoger dan de zon; zij schijnt door haar eigen licht; zij geeft ons lichaam leven. De nacht komt doordat de zon onder gaat achter de berg Someyra, die zich in het midden van de aarde bevindt en ettelijke duizen-den mijlen hoog is. Onze aarde is plat en driehoekig samengesteld uit zeven verdiepingen, die elk hun graad van schoonheid hebben en hun eigen bewoners en hun eigen zee. De eerste verdieping is gemaakt van honing, de volgende van suiker, de volgende van boter, de volgende van wijn. De hele massa wordt gedragen op de koppen van ontelbare olifanten die, als zij zich schudden, op aarde aardbevingen veroorzaken!225

Voor Plato is de wereld een intelligent dier. De werken van de Griekse en Romeinse filosofen, Aristoteles, Seneca, Plinius, Plutarchus, Cicero, die in menig opzicht zo opmerkelijk zijn, staan vol met beweringen waarvan één enkele genoeg zou zijn om onze inspiratieleer in gevaar te brengen, als iets dergelijks gevonden zou worden in één van de boeken van de Heilige Schrift.226

Wij zouden nog een lange tijd door kunnen gaan met onze vergelijking, maar we zullen die nu be-perken tot de goddelijke beknoptheid van de geïnspireerde teksten.

De Joden hebben de twee Talmuds aan de Schrift toegevoegd, waaraan zij hetzelfde goddelijke ge-zag toekennen; één van de twee (die van Jeruzalem) is een groot boek in folio-formaat, en de andere (die van Babylon), bestaande uit twaalf folio-boekdelen, is de Talmud die men het meest volgt en die door alle schriftgeleerden bestudeerd moet worden.

De Roomse Kerk heeft tijdens het concilie van Trente verklaard, dat zij ‘haar tradities omtrent het geloof en de zeden’, dat wil zeggen haar enorme verzameling synodale besluiten, pauselijke edicten en bullen, canones en de brieven van de heilige Kerkvaders, ... ‘met dezelfde genegenheid en eer-bied aanvaardt als de bijbel’.227 Zie daartegenover, zegt Gaussen, wat de Heilige Geest heeft gedaan in de bijbel en bewonder de hemelse behoedzaamheid van zijn onnavolgbare beknoptheid. Het hele verhaal van de schepping van de wereld neemt slechts éénendertig verzen in beslag. Het proefge-bod, de zondeval en de veroordeling van ons mensengeslacht beslaan vierentwintig verzen, terwijl er vele hoofdstukken worden gebruikt om de tabernakel en de offers te beschrijven die een vooraf-schaduwing waren van Jezus Christus en Zijn verlossingswerk. Twee hoofdstukken zijn voldoende om de geschiedenis van de mensheid vanaf de zondeval tot aan de zondvloed te beschrijven; daarna is het grootste gedeelte van Genesis gewijd aan de levensbeschrijvingen van de aartsvaders, omdat met hen de lijn der geslachten begint die uitloopt op de Messias.

De Tien Geboden en de prachtige samenvatting daarvan (Deut. 6:5; Lev. 19:18) zeggen veel meer over onze plichten jegens God, onze ouders en ons gezin, jegens arbeiders en vreemdelingen, over goederen, leven, rust, eer en waarheid, dan alle werken uit de oudheid samen.

Elk van de Evangeliën vertelt in 16 tot 28 korte hoofdstukken - in slechts 800 regels het leven van Jezus Christus: Zijn geboorte en jeugd, zijn leer, wonderen en voorbeeld, zijn lijden, dood, opstan-ding en hemelvaart. Deze feiten worden op zo’n onpartijdige manier verteld, met zulk een eerbied voor God en voor de mensen en met zo’n terughoudendheid en echtheid, dat wij weer vragen: ‘Is dit de manier waarop de mens iets vertelt? Toch waren de evangelisten mannen vol bewogenheid, met harten brandende van liefde voor hun Meester. Hoe konden ze dan op zo’n rustige en terughouden-de, sobere, ja schijnbaar onbewogen manier de afschuwelijke moord beschrijven op Degene die zij aanbaden, en op zo’n realistische wijze hun eigen lafheid en vleselijke geest aan het licht brengen, zonder voor zichzelf een enkele verontschuldiging te zoeken en zonder enige verklaring daarvoor?

In Handelingen verhaalt Lucas in ongeveer dertig bladzijden de dertig mooiste jaren van het chris-tendom. Nogmaals, wat een bewonderenswaardige kortheid! Van wie anders dan de Heilige Geest zou deze beknoptheid, deze keuze van bijzonderheden, deze manier van zeggen - vroom, kort en betekenisvol - afkomstig kunnen zijn, die in zo weinig woorden zoveel waarheden bevat!

Hierbij komt nog de gereserveerdheid en het zichzelf op de achtergrond houden van de geschied-schrijver; hij komt zelf nergens voor het voetlicht, behalve in het veranderen van het persoonlijk voornaamwoord (het ‘wij’ dat begint in Hand. 16:10). En toch nam Lucas gedurende tien jaar deel aan Paulus’ werk, leefde mee in zijn lijden, vergezelde hem op zijn reizen van Troas tot Jeruzalem en Cesaréa, en naar Rome waar Paulus uitroept: ‘Allen hebben mij in de steek gelaten. Alleen Lucas is nog bij mij’ (2 Tim. 4:16, 11).

De voorafgaande alinea’s ontleenden wij aan Gaussens boek, waaruit tot slot nog dit citaat van Ori-genes: ‘De bijbelse geschriften getuigen van de volheid van de Geest; en er is niets in de profeten, of in de wet, of in het Evangelie, of in de apostelen, dat niet van de majesteit van God afkomstig is’.228

IX. CONCLUSIE.

Voor degene die kan zien zijn het bestaan van de zon, haar stralen, en haar warmte niet discutabel.

Een blinde kan, als hij wil, aan dat alles twijfelen, omdat hij het zelf niet kan zien.

Voor de gelovige is het bovennatuurlijke karakter van de Schrift meer dan duidelijk. Hij weet dat hij door haar tot het licht is gekomen: ‘Ik, die blind was, kan nu zien’. Hij heeft God ontmoet in de bijbel; hij heeft daarin door Christus gevonden de vergeving, het nieuwe leven en de verzekering van het eeuwig heil. De profetieën hebben hem overtuigd van de alwetendheid van de Auteur van het Boek. In de spiegel van het Woord, heeft hij de beeltenis van zijn eigen hart herkend, getekend door Hem die het beter doorgrondt dan hijzelf. Iedere dag ervaart hij meer van de kracht, de eeuwi-ge jeugd, de universaliteit en de superioriteit van de Schrift over alles wat menselijk is.

Ja, wij roepen met de Psalmdichter uit: ‘Ik verlustig mij in Uw wet. De wet van Uw mond is mij beter dan duizenden stukken goud en zilver. Mijn hart vreest voor Uw woorden. Ik verblijd mij over Uw woord als iemand die rijken buit vindt. Uw bevelen heb ik verkozen’ (Ps. 119:70, 72, 161-162, 173).

Helaas schijnt dit alles, dat voor ons een onweerlegbaar bewijs is, op geen enkele wijze de ongelo-vige te raken. Hetzelfde geldt voor het zo duidelijke getuigenis van de schepping. ‘De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen’. ‘Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde (Ps. 19:2, 4, 5), want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht, en goddelijk-heid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien’ (Rom. 1:20).

Toch verheerlijkt het merendeel der mensen niet de levende en ware God. Er zijn vele dwazen die in hun hart zeggen: ‘Er is geen God’ (Ps. 14:1). Talrijk zijn ook de godsdienstige mensen, zelfs mensen die beweren christenen te zijn, die het getuigenis van ‘t wondere boek van God, de bijbel, verwerpen. Voor velen is de oorzaak hiervan, dat zij nog niet ‘opnieuw geboren’ zijn, en ‘een on-geestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van den Geest Gods is, want het is hem dwaasheid ... , omdat het slechts geestelijk te beoordelen is’ (1 Cor. 2:14). Het geval van Nicodemus laat zien, dat er zelfs godsdienstige leiders en leraars van Israël kunnen zijn in wier leven geen wedergeboorte heeft plaatsgehad (Joh. 3:3-10). Anderen, die misschien beter zijn begonnen, dreigen te bezwijken voor de gevaren vermeld door Paulus: ‘Ziet toe, dat niemand u medeslepe door zijn wijsbegeerte en door ijdel bedrog in overeenstemming met de overlevering der mensen, met de wereldgeesten en niet met Christus’ (1 Col. 2:8). ‘Bewaar wat u is toevertrouwd, houd u buiten het bereik van de onheilige, holle klanken en de tegenstellingen der ten onrechte zo genoemde kennis. Sommigen, die woord-voerders daarvan zijn, zijn het spoor des geloofs bijster geraakt’ (1 Tim. 6:20-21).

Wij beelden onszelf niet maar iets in. Het heelal is het grote boek van God voor hen die willen ge-loven. Evenzo is de bijbel Zijn geschréven boek, voor hen die door het geloof zijn getuigenis van leven en van kracht aannemen. De bovennatuurlijke eigenschappen van de Schrift die wij hierboven opgenoemd hebben, kunnen noch willen wij aanvoeren als een rationalistische argumentatie om aan onze lezers de moeite van het geloof te besparen. Integendeel, wij kunnen slechts met Paulus her-halen, en daarmee willen wij besluiten: ‘Mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met mee-slepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God’ (1 Cor. 2:4-5).

HOOFDSTUK II

Het Goddelijk gezag van de Schrift I. GOD, DE BRON VAN ALLE GEZAG.

Het ganse heelal is onderworpen aan zijn soevereine Heer, de Schepper. Hij is de hoogste realiteit, de enige bron van leven, van waarheid en van harmonie. Hij is de onfeilbare wetgever, wiens gees-telijke, morele en natuurkundige wetten de wereld regeren. ‘De HERE is Koning, eeuwig en altoos’

(Ps. 10:16). ‘Den Koning der eeuwen, den onvergankelijken, den onzienlijken, den enigen God, zij eer en heerlijkheid ... de zalige en enige heerser, de Koning der koningen en de Here der heren’ (1 Tim. 1:17; 6:15).

De mens is, evenals alle schepselen, afhankelijk van dit gezag. De zondeval is gekomen door het feit, dat hij er zich van heeft willen losmaken om ‘als God te zijn’, door ‘de heerschappij te verach-ten’ (Gen. 3:5; 2 Petr. 2:10). Zijn heil bestaat uit zijn volledige onderwerping aan de Koning tegen wie hij heeft gezondigd, en uit zijn wederopneming in het Koninkrijk waar alleen de Here gebiedt, handelt en redt.