• No results found

Verkiezing van de MR en zittingsduur

3. De geschillen

3.6 Verkiezing van de MR en zittingsduur

De meeste uitspraken van de LCG WMS gaan over de in de Wms of medezeggenschaps-reglement genoemde aangelegenheden, en de vraag of de MR al dan niet terecht instemming aan een voorgenomen besluit heeft onthouden dan wel over de vraag of de MR al dan niet terecht een negatief advies over een te nemen besluit heeft gegeven.

In het verslagjaar echter, heeft de LCG WMS een aantal uitspraken gedaan die de MR zelf betreffen.

Daarbij kwamen verschillende vragen aan de orde: over verkiezingen, organisatie van de verkiezingen, rechtmatigheid van de zittende MR en schorsing van een MR-lid.

Regelgeving over de MR

In de Wms is in artikel 3 bepaald dat aan een school een medezeggenschapsraad is verbonden.

In dit artikel is voorts bepaald dat de MR drie geledingen kent (leerlingen, ouders en personeel) en hoe de aantallen leden van de geledingen zich tot elkaar verhouden.

Verder kent het artikel enkele bepalingen over de verkiezing van leden.

In artikel 23 Wms wordt bepaald dat het bevoegd gezag een medezeggenschapsreglement vaststelt en in artikel 24 Wms is opgenomen wat in ieder geval in het medezeggenschaps-reglement dient te worden geregeld. Onder meer betreft dit het aantal leden van de medezeggenschapsraad; de wijze en organisatie van de verkiezingen van de leden van de medezeggenschapsraad en de zittingsduur van de leden van de medezeggenschapsraad.

Tot slot is in dit kader artikel 2 Wms van belang. In dit artikel wordt bepaald dat de bij of krachtens de Wms gegeven voorschriften, voor zover zij de scholen en de

samenwerkingsverbanden betreffen, regels zijn voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs. Kort en goed betekent dit dat een bevoegd gezag verantwoordelijk is en zorg dient te dragen voor goede medezeggenschap op de scholen.

De eerste uitspraak; nalevingsgeschil over ontbinding MR 108524

Het bevoegd gezag meent dat de leden van personeelsgeleding van de MR (PMR) hun zittingstermijn in de MR hebben overschreden. Het bevoegd gezag verzoekt de MR daarom om verkiezingen te organiseren. Omdat deze uitblijven, stelt het bevoegd gezag een

verkiezingscommissie in. Er worden vervolgens verkiezingen gehouden waarbij zes nieuwe PMR-leden zijn verkozen. De MR dient hierover een nalevingsgeschil in. Hij stelt dat het bevoegd gezag door zijn handelwijze is overgegaan tot ontbinding van de MR, en deze bevoegdheid komt hem niet toe.

Het bevoegd gezag stelt voorop dat hij niet tot ontbinding van de MR is overgegaan.

Het verzoek is volgens hem niet-ontvankelijk.

Hierover overweegt de Commissie dat is gebleken dat het bevoegd gezag weliswaar niet rechtstreeks, maar wel via zijn handelwijze is overgegaan tot ontbinding van de MR.

Door verkiezingen te organiseren en de uitslag daarvan bekend te maken in de school, heeft het bevoegd gezag binnen de school de indruk gewekt dat (een deel van) de MR was

2323 afgetreden. Er is aldus sprake van een feitelijk handelen van het bevoegd gezag dat

redelijkerwijze gelijkgesteld moet worden aan de ontbinding van (een deel van) de MR.

Niet-ontvankelijkverklaring ligt ook niet in de rede omdat zij erop neer zou komen dat het besluit van een bevoegd gezag om de MR te ontbinden, onttrokken wordt aan de

bevoegdheid van de Commissie om te oordelen of de verplichtingen jegens de MR al dan niet zijn nageleefd. Een dergelijke uitkomst is volgens de Commissie evident in strijd met de strekking van de bepalingen omtrent nalevingsgeschillen.

Het medezeggenschapsreglement van de school bevat bepalingen ten aanzien van de

zittingsduur en het passief kiesrecht van de leden van de MR. De Commissie is van oordeel dat de bewoordingen van het reglement, in onderlinge samenhang gelezen, redelijkerwijze zo begrepen moeten worden dat voor het aftreden van een lid van de MR een handeling van het lid zelf nodig is: een MR-lid dient zelf expliciet en ondubbelzinnig kenbaar te maken dat het aftreedt.

Dit strookt met het systeem van de Wms: in artikel 3 lid 12 is bepaald dat het bevoegd gezag er zorg voor draagt dat onder meer de leden van de MR niet benadeeld worden uit hoofde van hun lidmaatschap van de raad in hun positie met betrekking tot de school; in artikel 3 lid 13 Wms is bepaald dat beëindiging van het dienstverband van een lid van het personeel geen verband mag houden met het lidmaatschap van de MR. Deze bescherming tegen benadeling zou illusoir zijn als het bevoegd gezag het aftreden van MR-leden zonder hun instemming zou kunnen bewerkstelligen. Het voorgaande betekent dat de leden van de PMR nog steeds zitting hebben, aangezien zij niet kenbaar hebben gemaakt af te treden.

In het medezeggenschapsreglement is verder geregeld dat de leiding van de verkiezingen berust bij de MR. Derhalve is het niet aan het bevoegd gezag verkiezingen te (laten) organiseren. Door dit wel te doen, heeft het bevoegd gezag gehandeld in strijd met een krachtens de Wms geldende verplichting jegens de MR, namelijk de verplichting om de leiding van de verkiezingen van de leden van de MR aan de MR over te laten.

De Commissie overweegt hierbij dat het zeker zo is dat het bevoegd gezag verantwoordelijk is voor een goed functionerende medezeggenschap. Maar dit betekent niet dat het

eigenmachtig kan overgaan tot organisatie van verkiezingen. Het had op de weg van het bevoegd gezag gelegen om op grond van artikel 35 lid 2 Wms een verzoek bij de Commissie in te dienen tot naleving door de MR van de bij en krachtens de Wms geldende verplichtingen jegens het bevoegd gezag.

De Commissie komt tot de conclusie dat het bevoegd gezag in strijd met de bepalingen van de Wms en het medezeggenschapsreglement de MR heeft ontbonden en verkiezingen heeft georganiseerd en aldus zijn verplichtingen jegens de MR niet heeft nageleefd.

2424 De tweede uitspraak; nalevingsgeschillen over ontbinding MR 108585/108586

Met de uitspraak van de Commissie in 108524 waren de problemen niet opgelost.

De OMR dient bij de Commissie een nalevingsverzoek in. Het bevoegd gezag dient de

uitspraak van de Commissie na te leven en doet dat niet door geen afstand te nemen van een brief van de voorzitter van de MR over te houden OMR-verkiezingen.

Het bevoegd gezag dient bij de Commissie een tegenverzoek in, om de MR te ontbinden en het bevoegd gezag op te dragen verkiezingen te organiseren.

De Commissie bepaalt dat de OMR heeft nagelaten over het niet afstand nemen van de brief overleg te voeren met het bevoegd gezag. Daarmee heeft zij overhaast gehandeld. Het is verder niet aan het bevoegd gezag om zich in te laten met (de organisatie van de) verkiezingen. Daarom hoefde het niet te reageren op de brief.

Het verzoek tot ontbinding van de MR wijst de Commissie af.

Artikel 35 lid 3 Wms maakt ontbinding van de MR slechts mogelijk als de Commissie in haar (eerdere) uitspraak aan de MR de verplichting heeft opgelegd handelingen te verrichten of na te laten en de MR een dergelijke verplichting niet nakomt. De Commissie heeft geen uitspraak gedaan waarin aan de MR een verplichting is opgelegd. Daarom reeds kan ontbinding van de MR niet aan de orde zijn. Artikel 35 lid 3 Wms laat geen ruimte voor een andere wijze van ontbinden van een MR.

Ten overvloede voegt de Commissie hieraan toe dat zij in haar uitspraak van 21 januari 2019 (zaaknummer 108524) heeft vastgesteld, dat niet helder is geworden wanneer de leden van de MR verkozen zijn. Niet in geschil is dat er geen medezeggenschapsreglement is vastgesteld dat gold voor 1 januari 2018, de datum van inwerkingtreding van het huidige reglement. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel dan dat verwoord in de uitspraak van 21 januari 2019 zouden moeten leiden, zodat de Commissie niet heeft kunnen vaststellen dat de zittingstermijn van de zittende MR-leden verstreken zou zijn.

De derde uitspraak; drie nalevingsgeschillen over samenstelling Deelraad (DR) en over verkiezing leden van de DR, en over schorsing van een DR-lid. 108825/108867/108904

De DR bestaat al geruime tijd uit tien leden. Het bevoegd gezag meent dat dit in strijd met het medezeggenschapsreglement is. Als enkele leden aftreden wil de DR verkiezingen organiseren, maar het bevoegd gezag oordeelt dat niet nodig. Partijen worden het niet eens en het bevoegd gezag dient een nalevingsgeschil in. Hierbij dient de DR een tegenverzoek in. Omdat volgens hem het medezeggenschapsreglement op een aantal punten in strijd is met de Wms,

dient het aangepast te worden. Totdat dat is gebeurd, mag het bevoegd gezag geen wijzigingen aanbrengen in het aantal DR-leden

2525 Hierna ontstaat onenigheid over een wel te vervullen vacature; die van DR-lid afkomstig uit

het Onderwijs Ondersteunend Personeel (OOP). De DR heeft voor het actief kiesrecht een ruimere norm gekozen dan het bevoegd gezag toegestaan acht. Ook is het bevoegd gezag het niet eens is met hoe de communicatie over de verkiezingen en het kiezen zijn verlopen. Het dient een tweede nalevingsgeschil in. Het derde nalevingsgeschil is ook ingediend door het bevoegd gezag en betreft de schorsing van twee leden van de DR door de Voorzitter van de DR. Het bevoegd gezag wil dat deze ongedaan wordt gemaakt.

Eerste nalevingsgeschil

De desbetreffende artikelen van het medezeggenschapsreglement, bezien in het licht

van artikel 3, lid 4 van de Wms, kunnen niet anders worden gelezen dan dat de DR bestaat uit acht leden, waarvan er vier gekozen zijn door en uit de personeelsgeleding. Door het aftreden van twee leden van de personeelsgeleding van de PDR , vanwege het verlopen van de

zittingsduur, is de PDR teruggegaan van zes naar vier leden en daarmee op de reglementaire sterkte gekomen. Er waren dus op 1 augustus 2019 geen vacatures in de PDR. Dat het bevoegd gezag voorheen toegestaan heeft dat de PDR uit zes personen bestond, maakt dit niet anders en leidt er ook niet toe dat het bevoegd gezag een onrechtmatige situatie moet blijven gedogen. De inmiddels gerealiseerde herverkiezing van de Voorzitter dient daarom ongedaan gemaakt te worden. Het tegenverzoek van de DR wordt afgewezen omdat niet is gebleken van strijd van het medezeggenschapsreglement met de Wms.

Tweede nalevingsgeschil

De Commissie stelt voorop dat het bevoegd gezag er voor verantwoordelijk is dat de regels voor de medezeggenschap op de scholen onder zijn bestuur in acht worden genomen. Niet nakomen van de regels kan ingevolge artikel 2 Wms korting op de bekostiging tot gevolg hebben. De DR-verkiezingen zijn daarom niet een zaak van alleen de DR. Het bevoegd gezag dient erop toe te zien dat de regels over de verkiezingen worden gevolgd.

Voor de stelling van het bevoegd gezag dat bij de verkiezing van het OOP-lid van de DR alleen OOP-ers stemgerechtigd zijn, is geen grond in het medezeggenschapsreglement te vinden.

Alle personeelsleden zijn derhalve kiesgerechtigd en in zoverre zijn de verkiezingen van het OOP-lid juist verlopen.

Voor de verkiezing is uitsluitend gebruik gemaakt van de elektronische leeromgeving

itslearning. Gelet op de aard en het doel van dit systeem is dit te beperkt. Het systeem is met name bedoeld voor leerlingen en onderwijzend personeel en de DR mocht er dan ook niet zonder meer op vertrouwen dat ook het OOP daar gebruik van maakt. Dit betekent dat deze verkiezing ongeldig is en opnieuw gehouden moet worden.

Derde nalevingsgeschil

Dit nalevingsgeschil betreft de schorsing van drie maanden van twee leden van de PDR door (de voorzitter en de secretaris van) de DR. Ter zitting heeft de DR verklaard dat deze

schorsing in de DR-vergadering van 2 september 2019 is ingetrokken.

Daarom heeft het bevoegd gezag geen belang meer bij het verzoek. Hieruit volgt dat het verzoek niet-ontvankelijk is.

2626