• No results found

Procedures bij de Ondernemingskamer

3. De geschillen

3.4 Procedures bij de Ondernemingskamer

Tegen de uitspraken van de LCG WMS staat beroep open bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (OK). Dat is geregeld in artikel 36 Wms. De termijn voor het indienen van het beroep bij de OK is één maand. In de uitspraak van de Commissie staat steeds vermeld dat de partijen tegen de uitspraak beroep kunnen instellen binnen een maand nadat zij van de uitspraak op de hoogte zijn gesteld.

Bevoegdheid Ondernemingskamer (OK)

De bevoegdheid van de Ondernemingskamer ten aanzien van Wms-geschillen is beperkt tot deze van beroepsrechter: tegen elke uitspraak van de LCG WMS kan door een of alle partijen die bij de uitspraak betrokken waren, beroep worden ingesteld bij de Ondernemingskamer.

Dat gebeurt door middel van indiening van een verzoekschrift door een advocaat.

De Ondernemingskamer is bevoegd om het geschil in volle omvang opnieuw te beoordelen.

In 2019 is tegen één uitspraak van de Commissie beroep in gesteld bij de Ondernemingskamer.

Ondernemingskamer bevestigt in beroep de uitspraak van de LCG WMS d.d. 16 mei 2019 in zaaknummer 108477-19.03

De uitspraak van de Commissie waartegen beroep was ingesteld, betrof een instemmingsgeschil dat door de PMR was ingediend over de benoeming van een

hoofdconciërge. De PMR had geconstateerd dat op school een hoofdconciërge is benoemd, terwijl de PMR over de invoering van deze functie niet geraadpleegd is door het bevoegd gezag. De Commissie wijst dit nalevingsverzoek af. De Commissie oordeelde dat de

benoeming tot hoofdconciërge in dit geval een individuele benoemingsbeslissing is die het gevolg is van een andere invulling van de functie, die weer het resultaat is van een op de school gegroeide feitelijke situatie. De benoeming betreft bovendien een medewerker die reeds in dienst was en heeft niet of nauwelijks invloed op de samenstelling van de formatie en het budget van de organisatie. Daarom is deze benoeming niet aan te duiden als een wijziging van de samenstelling van de formatie, of wijziging van het bevorderings-, aanstellings- en ontslagbeleid.

De Ondernemingskamer bevestigde het oordeel van de Commissie. Ook de

Ondernemingskamer oordeelt dat de benoeming van de hoofdconciërge geen beleidsmatig maar een individueel karakter had, waarvoor de PMR geen instemmingsbevoegdheid had. De benoeming van de hoofdconciërge was slechts het formaliseren van een bestaande situatie.

Er was dus geen sprake van wijziging van het bevorderings-, aanstellings- en ontslagbeleid.

Verder oordeelde de Ondernemingskamer dat de inhoud en het takenpakket van de hoofdconciërge niet gewijzigd was. Ook het aantal (hoofd)conciërges was gelijk gebleven.

Daarom was er ook geen sprake van een wijziging van de samenstelling van de formatie.

Zie: Hof Amsterdam (OK) 24 oktober 2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:3866

1919 In 2019 heeft de Ondernemingskamer ook uitspraken gedaan in twee beroepen die in 2018

waren ingesteld.

Ondernemingskamer bevestigt in beroep de uitspraak van de LCG WMS d.d. 30 mei 2018 in zaaknummer 107952 – 18.07

De uitspraak van de Commissie waartegen beroep was ingesteld, betrof een adviesgeschil dat door het bevoegd gezag was ingediend over het besluit van het bevoegd gezag tot een

wijziging van zijn beleid over duurzame samenwerking tussen de school en andere scholen van het bevoegd gezag. In 2017 geeft het bevoegd gezag een integratie-opdracht en draagt de directeur van de school op de MR mee te nemen in een aantal in gang gezette

ontwikkelingen. De MR meent dat er sprake is van een adviesplichtig besluit.

De Commissie oordeelde dat er sprake is van wijziging van het beleid in de duurzame samenwerking en het besluit niet in stand kan blijven. De zorgen die de MR heeft over de gevolgen van de verdergaande samenwerking zijn reëel. Het bevoegd gezag had hierover overleg moeten plegen, maar heeft dat nagelaten.

De Ondernemingskamer bevestigde het oordeel van de Commissie. In 2013 is de Stichting die de school in stand hield, toegetreden tot een stichting waar meer onderwijsstichtingen toe behoren. Bij deze toetreding werd onder meer afgesproken dat de toetredende school haar zelfstandigheid zou behouden.

In september 2017 deelde de directeur van de school de MR mee dat hij van het bevoegd gezag de opdracht had gekregen de MR mee te nemen in een aantal in gang gezette ontwikkelingen. Een van deze ontwikkelingen was dat de school verdergaand integreert en voortaan volledig mee dient te doen binnen de stichting. De Ondernemingskamer is met de Commissie van oordeel dat uit de integratieopdracht blijkt dat de bestaande wijze van samenwerking niet zou worden voortgezet. Volgens de Ondernemingskamer heeft de Commissie terecht geconcludeerd dat al een besluit was genomen tot verdergaande

integratie. Dit besluit is een belangrijke wijziging van het beleid in de duurzame samenwerking met een andere instelling. Dit betekent dat de Stichting de MR vooraf in de gelegenheid had moeten stellen daarover advies uit te brengen. Dit heeft zij ten onrechte niet gedaan.

Zie: Hof Amsterdam (OK) 10 januari 2019 200.241.836/01 0K

Ondernemingskamer bevestigt in beroep de uitspraak van de LCG WMS d.d. 14 december 2018 in zaaknummer 108365 – 18.10

De uitspraak van de Commissie waartegen beroep was ingesteld, betrof een

instemmingsgeschil dat door de oudergeleding van de MR was ingesteld. De school is per 1 augustus 2018 gesloten. De OMR stelt maatregelen voor om de gevolgen van de sluiting voor de ouders op te vangen. Het bevoegd gezag wijst dit voorstel af. Daarnaast weigert het bevoegd gezag de kosten van de OMR, voor het voeren van het geding, te vergoeden.

De Commissie gaf het bevoegd gezag toestemming om het besluit tot regeling van de

gevolgen van de sluiting van de school te nemen. Het verzoek van de OMR (nalevingsgeschil) tot vergoeding van de kosten van het voeren van het instemmingsgeschil, wees de Commissie af. Het bevoegd gezag had de advocaat van de OMR meermaals verzocht om een

kostenraming. De Commissie oordeelde dat die kosten dan ook niet voor vergoeding

2020 door het bevoegd gezag in aanmerking komen: een bevoegd gezag moet in de gelegenheid

gesteld zijn om zich een oordeel te vormen over de noodzakelijkheid van de te maken kosten van rechtsbijstand. Dat had de OMR of haar advocaat niet gedaan.

Maar de kosten voor het voeren van het nalevingsgeschil bij de Commissie kwamen volgens de Commissie wel voor vergoeding in aanmerking, omdat dat altijd noodzakelijke kosten zijn.

De Ondernemingskamer is met de Commissie van oordeel dat de kosten van de gemachtigde in het instemmingsgeschil niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gemachtigde niettegenstaande herhaald verzoek geweigerd had daarvan vooraf opgave te doen.

Ook bevestigde de Ondernemingskamer het oordeel van de LCG WMS wat betreft de (raming van de) kosten van rechtsbijstand in het nalevingsgeschil.

Voorts begrootte de Ondernemingskamer de kosten voor het voeren van de procedure voor de OK (die immers ook het nalevingsgeschil betrof) op 10 uur tegen € 160 per uur.

Zie: Hof Amsterdam (OK) 1 mei 2019 200.252.754/01 0K

2121

3.5 Enkele bepalende overwegingen en beslissingen in de uitspraken van de