• No results found

Verhouding tussen de aanklager en de rechter

Rechtsvergelijkende analyse

8.6 Verhouding tussen de aanklager en de rechter

Het uitgangspunt in alle onderzochte landen is dat de aanklager het initiatief neemt tot vervolging en de rechter in bepaalde mate gebonden is aan de keuze die de aanklager maakt ten aanzien van de redactie van de tenlastelegging. De rechter moet de schijn van onpartijdigheid vermijden. Dat kan een lastige opgave zijn wanneer hij tevens verantwoordelijk is voor een juiste tenlastelegging en verplicht is om in te grijpen wanneer de tenlastelegging niet strookt met de inhoud van het procesdossier.

Ten opzichte van de onderzochte buitenlandse aanklagers is de Nederlandse officier van justitie het meest leidend. Hij alleen is bevoegd de vervolgingsbeslissing te nemen

544 Omdat de verdachte ter zitting logischerwijs kennis kan nemen van alle andere ter zitting gebleken omstandigheden, zoals een mondelinge verklaring van een spreekgerechtigd slachtoffer, is artikel 301 lid 4 Sv beperkt tot geschriften. Ten aanzien van mondelinge slachtofferverklaringen heeft de Hoge Raad overigens bepaald dat de invloed op de straftoemeting slechts beperkt mag zijn. Zie HR 6 maart 2012, NJ 2012/367.

126

(vervolgingsmonopolie), hij bepaalt of wordt vervolgd en, zo ja, voor welke gedraging en hij bepaalt op welke wijze de tenlastelegging wordt geformuleerd (opportuniteitsbeginsel). Aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting luidt de tenlastelegging altijd exact zo als de officier van justitie deze heeft opgesteld.545 De tenlastelegging wordt immers niet getoetst door een rechter. Op grond van het vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel had ervoor kunnen worden gekozen om de officier van justitie ook het alleenrecht te geven om wijzigingen aan te brengen tijdens de zitting. Ten aanzien van strafverzwarende omstandigheden heeft hij dit alleenrecht. Hij is immers bevoegd om de tenlastelegging aan te vullen met deze omstandigheden, zonder dat hij daarvoor de instemming van de verdachte of de goedkeuring van de rechtbank nodig heeft. Ten aanzien van andersoortige wijzigingen van de tenlastelegging is het echter niet de officier die beslist, maar de rechtbank. Dat is opmerkelijk. De officier van justitie kan een tenlastelegging opstellen die niet voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv en deze zal tijdens de hele zitting kunnen fungeren als basis voor de behandeling ter zitting, omdat de tenlastelegging niet standaard voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting wordt getoetst.546 Wenst de officier van justitie ter zitting een wijziging aan te brengen in de tenlastelegging, dan stuit hij echter op de rechter, in wiens macht het ligt om een wijziging te blokkeren. Bijzonder aan de Nederlandse procedure is dat normaliter in geen enkel stadium van de procedure een rechter gerechtigd is wijzigingen aan te brengen in het feitencomplex of in de voorlopige kwalificatie.547 In alle andere onderzochte landen heeft de rechter die bevoegdheid in meer of mindere mate wel.

Ook in Italië is de positie van de aanklager sterk. Het Italiaanse onderzoek ter terechtzitting is, naar Anglo-Amerikaans model, vormgegeven als een tweepartijenproces, waarbij de zittingsrechter vooral een regisserende rol heeft. De aanklager stelt de tenlastelegging op. Hij is ook als enige bevoegd tot het aanbrengen van wijzigingen daarin gedurende het strafproces en heeft daarvoor geen toestemming nodig van de zittingsrechter. In dat opzicht heeft hij een sterkere positie dan de Nederlandse officier van justitie. Daar staat echter tegenover dat de aanklager voor het aanhangig maken van een zaak ter zitting afhankelijk is van een rechter, die bevoegd is bepaalde wijzigingen in de tenlastelegging aan te brengen en ook om de tenlastelegging af te keuren. De rechter is bovendien gerechtigd om bij een bewezenverklaring tot op zekere hoogte af te wijken van het ten laste gelegde feitencomplex en van de door de aanklager genoemde kwalificatie. Deze rechterlijke bemoeienis ervaart de Nederlandse officier van justitie niet. Een rechterlijke toetsing in het kader van een ingangsprocedure lijkt op het eerste gezicht niet goed te passen bij het Italiaanse accusatoir procesmodel. Mogelijk kan deze toetsing worden verklaard door het grote belang dat van oudsher wordt gehecht aan het uitgangspunt iura novit curia: de rechter kent de wet (het best). Het Duitse strafproces lijkt wat betreft de bevoegdheden van de aanklager en de

545 Eventueel kan de dagvaarding zijn ingetrokken (art. 266 Sv) en kan een nieuwe dagvaarding zijn verzonden met daarin een aangepaste tenlastelegging, maar ook in dat geval is de officier van justitie de enige die de inhoud van de tenlastelegging bepaalt.

546 Het is overigens mogelijk dat de rechter ambtshalve de nietigheid van de dagvaarding vaststelt aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting (art. 283 lid 6 Sv).

547 Wanneer een bezwaarschrift tegen de dagvaarding is ingediend, heeft de rechter wel de bevoegdheid om aan te wijzen welke wijzigingen in de tenlasteleggingen moeten worden aangebracht (art. 262 lid 6 Sv), maar deze aanwijzingen lijken de officier van justitie niet te binden.

127

rechter ten aanzien van de tenlastelegging sterk op het Italiaanse. Ook in Duitsland wordt de tenlastelegging getoetst door een rechterlijke instantie tijdens een ingangsprocedure en heeft het gerecht tijdens de beraadslaging de vrijheid om tot op zekere hoogte af te wijken van het ten laste gelegde feitencomplex en van de voorlopige kwalificatie. Een verschil met Italië is dat na de ingangsprocedure noch de officier van justitie noch de zittingsrechter bevoegd is om de tenlastelegging te wijzigen.

In het Belgische en Franse strafproces heeft de rechter voorafgaande aan het onderzoek ter terechtzitting in de meeste zaken geen rol en is dan vergelijkbaar met het Nederlandse strafproces. De aanklager neemt de vervolgingsbeslissing en deze wordt niet getoetst door een rechter. Bij bepaalde ernstige en complexe zaken kan echter een gerechtelijk vooronderzoek worden ingesteld, waardoor de aanklager de bevoegdheid verliest om een vervolgingsbeslissing te nemen. Hoewel de aanklager aan het einde van het gerechtelijk vooronderzoek kan aangeven voor welk feit hij zou willen vervolgen, is het de rechter die de vervolgingsbeslissing neemt en de tenlastelegging formuleert. Wanneer het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, is alleen de zittingsrechter bevoegd om de tenlastelegging aan te passen. De aanklager kan daartoe weliswaar voorstellen doen, maar deze binden de zittingsrechter niet, terwijl deze ook ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen. Tijdens de beraadslaging is de zittingsrechter bevoegd om binnen bepaalde grenzen af te wijken van het feitencomplex en van de voorlopige kwalificatie. Al met al lijken de rechters in België en Frankrijk van alle onderzochte landen de meeste invloed te hebben op de inhoud van de tenlastelegging.

De aanklager heeft in beginsel in alle onderzochte landen het vervolgingsmonopolie. De taakverdeling is zo dat de aanklager de verdachte beschuldigt en de rechter beoordeelt of deze beschuldiging terecht is geuit. In Frankrijk en België wordt na een gerechtelijk vooronderzoek de vervolgingsbeslissing echter genomen door de onderzoeksrechter. De aanklager neemt weliswaar het initiatief tot het nemen van deze beslissing door een vordering in te dienen, maar formeel is het de rechter die beslist of vervolging zal plaatsvinden. In Duitsland en Italië neemt de aanklager weliswaar in alle gevallen de vervolgingsbeslissing, maar is het mogelijk dat de rechter in het kader van een ingangsprocedure de aanklacht wijzigt. Dit staat op gespannen voet met het opportuniteitsbeginsel, dat inhoudt dat de aanklager niet alleen bepaalt of wordt vervolgd, maar ook welke gedraging op welke manier ten laste wordt gelegd. Hoewel de rechter geen wezenlijk ander feit in de tenlastelegging mag opnemen dan de aanklager heeft gedaan, kan hij wel invloed uitoefenen op de inhoud van de tenlastelegging. Dat kan in België en Frankrijk ook de zittingsrechter doen, door het ten laste gelegde feitencomplex aan te passen. Ook daarbij zal de rechter overigens niet mogen afwijken van de essentie van het ten laste gelegde feit.

Bij deze vrij grote mate van mogelijke beïnvloeding van de tenlastelegging door de rechter, lijkt het waarborgen van de onpartijdigheid van de rechter een complexere evenwichtsoefening dan wanneer die rechter zich meer op de achtergrond houdt. Ten aanzien van de ingangsprocedures lijkt de onpartijdigheid van de rechter in Italië niet in het geding te zijn, aangezien de rechter die tijdens een ingangsprocedure oordeelt over de tenlastelegging, daar niet mag deelnemen aan de berechting van de verdachte. Dit verbod bestaat niet in Duitsland. Dit wordt daar als problematisch ervan, omdat de zittingsrechter mogelijk niet meer onbevangen een strafzaak zal kunnen beoordelen wanneer hij eerder als ingangsrechter heeft geoordeeld dat op grond van de bewijsmiddelen een zodanige mate van verdenking bestaat dat

128

de verdachte mogelijk veroordeeld zal kunnen worden. Ook wanneer de zittingsrechter uit eigen beweging gedurende de zitting een ten laste gelegd feitencomplex mag aanpassen, omdat de processtukken meer steun bieden voor dat gewijzigde feitencomplex, wekt dit mogelijk de schijn van partijdigheid. De rechter geeft formeel weliswaar geen oordeel over de vraag of het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, maar geeft wel blijk van zijn overtuiging dat een vervolging van een ander feit meer in de rede ligt, en dus succesvoller zal kunnen zijn dan een vervolging voor het oorspronkelijk ten laste gelegde feit. Hetzelfde geldt voor de verplichting voor de Duitse zittingsrechter om de verdachte ter zitting op de hoogte stellen van de mogelijkheid dat een feitencomplex bewezen zal worden verklaard dat afwijkt van het in de tenlastelegging genoemde. Duitse respondenten zien hiertegen desgevraagd overigens geen bezwaar, zolang de rechter geen oordeel geeft over de schuld van de verdachte, waardoor de onschuldpresumptie zou worden geschonden.

130

Hoofdstuk 9

Conclusies

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal de vraag worden beantwoord hoe de inzichten die de rechtsvergelijkende analyse oplevert dienstig kunnen zijn bij een mogelijke heroverweging van de Nederlandse wettelijke regeling ten aanzien van de grondslagleer en de inrichting van de tenlastelegging. Diverse keuzemogelijkheden en voor- en nadelen daarvan zullen worden besproken, overigens zonder dat zal worden aangegeven wat in de ogen van de onderzoekers de beste keuze zou zijn. Wij beperken ons tot conclusies en doen geen aanbevelingen. Omdat de keuze voor een bepaalde interpretatie van de grondslagleer ten aanzien van de bewijsvraag belangrijke gevolgen heeft voor de inrichting van de tenlastelegging, komt dit aspect als eerste aan de orde.