• No results found

Algemene mensenrechtenverdragen

De Verenigde Naties (VN) hebben twee algemene mensenrechtenverdragen die beide in dit verband vermeldenswaardig zijn. Het civil covenant (het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – IVBPR)201en het social covenant (het Internationaal verdrag inzake economi-sche, sociale en culturele rechten – IVESCR).202

In art. 8 van het IVBPR zijn slavernij en horigheid verboden, en daarnaast dwangarbeid en verplichte arbeid. In dit artikel wordt een aantal categorieën van niet-vrijwillige arbeid opgesomd die niet onder het begrip dwangarbeid/verplichte arbeid vallen. Dit betreft arbeid in detentie en tijdens voorwaardelij-ke invrijheidsstelling, militaire dienst en vervangende dienstplicht voor gewetensbezwaarden, nooddiensten en vervulling van normale burgerplichten. Deze uitzonderingen komen overeen met die van de hierboven in paragraaf 3.3 behandelde IAO-Conventie nr. 29.

Het recht op vrije arbeidskeuze is vastgelegd in art. 6 IVESCR. Dit recht omvat niet alleen het vrijheidsrecht om te kiezen voor bepaalde werkzaamheden. Het tweede lid van art. 6 legt de staten die partij zijn bij het verdrag, de verplichting op om maatregelen te treffen om dit recht te verwezenlij-ken, onder meer het realiseren van programma’s voor beroepskeuzevoorlichting en opleidingspro-gramma’s. Het IVESCR bevat naast het recht van vrije arbeidskeuze ook het recht op billijke arbeidsvoorwaarden (art. 7). In deze bepaling is een aantal onderwerpen genoemd die de lidstaten in ieder geval moeten regelen om billijke arbeidsvoorwaarden te garanderen, zoals een minimumloon en vakanties met behoud van loon.

Deze beide verdragen dateren van 1966 en zijn voor Nederland in 1979 in werking getreden. Zij zijn derhalve voor de onderzoeksperiode niet rechtstreeks relevant. Inhoudelijk sluiten zij aan bij de IAO-verdragen ter zake.

Kinderrechtenverdragen en verklaringen

Eveneens niet direct relevant voor de onderzoeksperiode waar deze studie betrekking op heeft, is het op 20 november 1989 unaniem aangenomen Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Op 2 september 1990 trad het in werking en inmiddels hebben vrijwel alle staten het verdrag geratificeerd. Voor Nederland trad het IVRK op 8 maart 1995 in werking. Sindsdien normeert art. 37 IVRK specifiek de vrijheidsbeneming van jeugdigen.203 Op grond van art. 37 IVRK mogen jeugdigen slechts in het uiterste geval worden gedetineerd (last resort) en dan enkel voor de kortst mogelijke duur (shortest appropriate period of time). In de tweede plaats stelt art. 37 IVRK eisen aan de behandeling, respectievelijk bejegening van jeugdigen tijdens de vrijheidsbeneming.204

201 Verdrag van 16 december 1966, Trb. 1969/99, in werking getreden voor Nederland op 11 maart 1979. 202 Verdrag van 16 december 1966, Trb. 1969/100, in werking getreden voor Nederland op 11 maart 1979. 203 In samenhang met de normering hiervan door art. 5 EVRM, dat aan de orde komt in het volgende hoofdstuk.

204 I. Weijers & T. Liefaard, ‘Jong vast – 1995 tot 2005. Vrijheidsbeneming in het Nederlandse jeugdstrafrecht – deel 2’, Proces 2007/5, p. 203-212.

De basis voor het IVRK werd gelegd in twee hieraan voorafgaande Kinderrechtenverklaringen die wel binnen de onderzoeksperiode van deze studie vallen. Het gaat daarbij om de Verklaring van de Rechten van het Kind van de VN uit 1959, die een nadere uitwerking en bevestiging was van de Verklaring van de Rechten van het Kind uit 1924. Dit oudste officiële kinderrechtendocument werd op 28 februari 1924 getekend door de lidstaten van De Volkenbond. De Verklaring was een reactie op de slechte omstandigheden van veel kinderen tijdens de Eerste Wereldoorlog en bevat vijf artikelen, waaronder het recht van kinderen op voedsel en gezondheidszorg en het recht op bescherming tegen uitbuiting.

Vervolgens is op 20 november 1959 door de Algemene Vergadering van de VN de Verklaring van de Rechten van het Kind aanvaard. In het kader van deze studie belangrijke beginselen die in deze VN-Verklaring uit 1959 zijn neergelegd, betreffen het non-discriminatiebeginsel (gelijke rechten voor ieder kind), het recht op sociale zekerheid en gezondheidszorg, het recht op liefde, begrip en ouderlijke zorg, het recht op onderwijs en het recht op bescherming tegen mishandeling, uitbuiting en kinderarbeid.

Tot slot van deze paragraaf verdient vermelding dat in VN-verband nog verschillende verdragen en resoluties tot stand zijn gekomen die mensenhandel beogen te bestrijden en/of de rechten van het kind beogen te beschermen. Zij zijn evenwel van meer recente datum en daarom evenmin direct relevant voor de onderzoeksperiode.205Hun onderwerp is evenwel nauw gerelateerd aan het onderwerp dwangarbeid.

3.5 Conclusie

Hierboven is het internationaal juridisch kader inzake dwangarbeid geanalyseerd en kwamen tevens enige andere relevante normen voor het onderwerp van deze studie aan bod. De internationale normering van dwangarbeid is in hoofdzaak gebaseerd op de normen van de IAO. Later tot stand gekomen normen, zoals bijvoorbeeld het hierboven behandelde art. 8 van het IVBPR, sluiten bij het IAO-kader aan. De ontwikkeling van de normen volgt de ontwikkeling naar steeds subtielere vormen van exploitatie van onvrijwillige arbeid. Van het verbod van slavernij was de eerste stap die naar het verbod van dwangarbeid (IAO-Conventie van 1930). Tegenwoordig wordt meer in het algemeen gesproken van mensenhandel en arbeidsuitbuiting. Waar dwangarbeid oorspronkelijk duidelijker aanwijsbaar was en vooral werd getoetst aan formele criteria, heeft tegenwoordig de mensenhandel vormen aangenomen die vaak moeilijker te herkennen zijn. Om die reden wordt nu gewerkt met indicatoren die helpen bij de vaststelling van een breed palet aan vormen van exploitatie van arbeid.

Daarnaast is het verbod van kinderarbeid kort aangestipt. De IAO verbood dit al in haar eerste conventies. Ook de ontwikkeling van VN-normen inzake kinderrechten, waaronder waarborgen

205 Onder meer het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, Trb. 2001/69. Ook relevant zijn de zogenoemde Beijing Rules: in 1985 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice, en de Havana-rules: VN-resolutie 45/113 van 14 december 1990, betreffende: United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty.

tegen willekeurige vrijheidsbeneming, zijn kort behandeld. Bindende normen op dit vlak vallen echter buiten de onderzoeksperiode.

Voor dit onderzoek is met name van belang dat dwangarbeid in door Nederland geratificeerde IAO-verdragen gedurende de gehele onderzoeksperiode verboden was. Arbeid voor strafrechtelijk veroordeelden was daarvan uitgesloten, maar daaraan werden strenge eisen gesteld.

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het Europeesrechtelijke verbod van dwangarbeid behandeld. Dat betreft in belangrijke mate de bepaling in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die ook in zijn uitleg nauw aansluit bij de in het vorige hoofdstuk behandelde normstelling van de Internationale arbeidsorganisatie.

Daarnaast wordt aandacht besteed aan het Europees Sociaal Handvest, het Verdrag inzake de Bestrijding van Mensenhandel en het recht van de Europese Unie.

4.2 Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele