• No results found

Verdragen en eenzijdige regeling van het Verenigd Koninkrijk

HOOFDSTUK 4: DE VERSCHILLEN TUSSEN DE BANKENBELASTING EN DE DAARAAN VERBONDEN

4.3 Verdragen en eenzijdige regelingen inzake dubbele bankenbelasting

4.3.2 Verdragen en eenzijdige regeling van het Verenigd Koninkrijk

concurrentievoordeel kan hebben jegens een Nederlandse bank die geen dochter of vaste inrichting is van een buitenlandse bank.203

Andersom geldt deze regeling in beginsel niet en daarom is in de wet het wederkerigheidsvereiste opgenomen. Het wederkerigheidsvereiste houdt verband met het beschermen van de concurrentiepositie van de Nederlandse banken jegens de buitenlandse banken.204 Nederland geeft dus alleen voorkoming van dubbele bankenbelasting, wanneer het andere land, het land waar de moedermaatschappij of houdstermaatschappij gevestigd is, ook voorkoming geeft voor een Nederlandse dochter of vaste inrichting die daar is gevestigd (art. 53 lid 3 en art. 54 lid 3 Bvdb 2001).205 Wanneer een ander land een dergelijke vermindering van bankenbelasting niet verleent, vindt het Bvdb 2001 geen toepassing. De Nederlandse bank (het Nederlandse groepsdeel) kan dan dus mogelijk te maken krijgen met een dubbele heffing.

De artikelen 53-55 Bvdb 2001 hebben betrekking op soortgelijke belastingen. Hierbij wordt als voorbeeld gegeven de Bank levy (het Verenigd Koninkrijk), de Bankenabgabe (Duitsland) en Tax systématique sur les banques (Frankrijk).206 Er kan daarentegen geen voorkoming van dubbele bankenbelasting plaatsvinden, wanneer het andere land een Financial Transaction Tax (FTT) of een Financial Activities Tax (FAT) toepast.207

Onderhand vinden er ook onderhandelingen plaats over verdragen of zijn er verdragen tot stand gebracht. Een oplossing voor dubbele bankenbelasting via verdragen is raadzaam, omdat er verschillen bestaan tussen de systemen van bankenbelasting in de verschillende hier besproken landen.208 Door middel van verdragen kan hier beter mee worden omgegaan, dan door een eenzijdige regeling zoals het Bvdb 2001.

4.3.2 Verdragen en eenzijdige regeling van het Verenigd Koninkrijk

Het Verenigd Koninkrijk heeft in de wet ook een regeling ter voorkoming van dubbele bankenbelasting opgenomen, namelijk in part 7 van de Financial act. Het betreft een soort vrijstellingsmethode. Om hiervoor in aanmerking te komen moet de buitenlandse bankenbelasting aan drie voorwaardes voldoen. Ten eerste moeten de voorstellen van de IMF van juni 2010 gevolgd worden. Ten tweede moet de bankenbelasting gebaseerd zijn op de balans en niet op winsten, inkomen of iets dergelijks. En als laatste moet het gaan om een belasting die vergelijkbaar is met de bank levy. Tevens is hier ook de wederkerigheidseis van toepassing, de andere staat moet voor de bank levy ook voorzien in voorkoming van dubbele bankenbelasting.

Naast deze eenzijdige regeling, heeft het Verenigd Koninkrijk ook bilaterale verdragen met onder andere Duitsland en Nederland gesloten, deze worden hieronder besproken. Er zou in 2010 ook een verdrag met Frankrijk zijn gesloten, maar hier zijn geen details over bekend.209

4.3.2.1 Verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland

Op 14 maart 2012 is de Convention between the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland and the Federal Republic of Germany for the avoidance of double charging of bank levies in

203 Artikelsgewijs commentaar NDFR Commentator mr. R.E.P. van de Steenoven http://www.ndfr.nl/Vinden?q=art.+53+bvdb#kop2

204 Artikelsgewijs commentaar NDFR Commentator mr. R.E.P. van de Steenoven http://www.ndfr.nl/Vinden?q=art.+53+bvdb#kop2

205 De redactie, Voorkoming dubbele belasting bij bankenbelasting, NTFR 2012/2295

206 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-365.html, nota van toelichting

207 P. Kavelaars voorkoming van dubbele internationale bankenbelasting, NTFR beschouwingen aug-sept 2012/32

208 Idem

41

werking getreden. Het verdrag is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011 geldig.210 Het verdrag geldt voor alle banken die of in het Verenigd Koninkrijk (bestaande uit Groot- Brittannië en Noord-Ierland) of in Duitsland of in beide landen onderworpen zijn aan de bankenbelasting (art. 1 verdrag). Bij dit verdrag is voor de eerste vijf artikelen aansluiting gezocht bij het OESO-modelverdrag, dit komt onder andere naar voren in art. 4 van het verdrag.211 In art. 4 wordt het woonplaatsbegrip nader toegelicht. Hierbij geldt dat er op basis van de nationale wetgeving vastgesteld wordt waar de vestigingsplaats is. Echter wanneer er sprake is van een dubbele woonplaats, wordt er gekeken waar “the place of effective management” (feitelijke leiding) is gelegen. Dus wanneer de feitelijke leiding van de bank in Duitsland gelegen is, zal voor dit verdrag Duitsland als vestigingsland worden aangemerkt.

In beginsel is een bank die is gevestigd in een van de verdragsluitende staten, alleen in die staat onderworpen aan de bankenbelasting. Toch kan zich de situatie voordoen dat de bank in beide verdragsluitende staten is onderworpen aan de bankenbelasting. Dit is het geval wanneer deze bank in de andere staat een dochtermaatschappij of een vaste inrichting heeft. De bank mag dan ook in die andere staat worden belast met betrekking tot de resultaten van die dochtermaatschappij of de vaste inrichting.

Art. 7 ziet op de wijze waarop dubbele belasting kan worden geëlimineerd. Duitsland geeft een credit, wanneer een Engelse moeder een Duitse dochter heeft. De hoogte van de credit is de bankenbelasting die in het Verenigd Koninkrijk is betaald over de resultaten die zijn toe te rekenen aan deze dochtermaatschappij. Echter deze credit geldt niet wanneer de Engelse moeder een dochter is van een Duitse houdstermaatschappij. In dat geval zal het Verenigd Koninkrijk op het niveau van tussenhoudster een credit verlenen ter voorkoming van dubbele bankenbelasting. Er moet dan weer worden gekeken in de verhouding houdster-tussenhoudster. In de omgekeerde situatie, dus wanneer een Duitse moeder een Engelse dochter heeft geeft het Verenigd Koninkrijk een credit voor de bankenbelasting die in Duitsland is betaald over de resultaten die zijn toe te rekenen aan deze Engelse dochtermaatschappij. Hier geldt weer dezelfde uitzondering, namelijk dat de credit niet wordt verleend wanneer de Duitse moeder een dochter is van een Engelse houdstermaatschappij. In dit geval zal Duitsland op het niveau van tussenhoudster voorkoming geven. In art. 7 lid 1 sub b en lid 2 sub b, zijn regelingen opgenomen met betrekking tot het voorkomen van dubbele belasting bij een vaste inrichting. Ingeval een Engelse bank een vaste inrichting in Duitsland heeft, zal Duitsland een vrijstelling ten aanzien van de Duitse bankenbelasting verlenen. In de omgekeerde situatie, dus wanneer een Duitse bank een vaste inrichting in het Verenigd Koninkrijk heeft, zal het Verenigd Koninkrijk geen vrijstellingsmethode, maar een verrekeningsmethode (credit) toepassen. Bij deze credit wordt rekening gehouden met de relevante passiva en derivaten die zijn toe te rekenen aan deze Engelse vaste inrichting.

Echter is het de vraag of de voorkomingsregeling betreffende een Duitse moedermaatschappij met een Engelse vaste inrichting of dochtermaatschappij in de huidige situatie niet overbodig is. De Duitse heffing vindt namelijk plaats op een standalone basis, waarbij de Engelse dochtermaatschappij überhaupt niet in de Duitse heffing wordt betrokken.

210 Statutory Instruments 2012 No. 432. Bank levy, The Double Taxation Relief Order 2012

42

4.3.2.2 Verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland

De verdragsonderhandelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn begonnen in juli 2012.212 Deze onderhandelingen hebben geresulteerd in een bilateraal verdrag ter voorkoming van dubbele bankenbelasting. Het verdrag is op 12 juni 2013 gesloten213 en zal met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 inwerkingtreden.214 De reden dat Nederland het Verenigd Koninkrijk als eerste heeft benaderd voor een verdrag is gelegen in het feit dat het Verenigd Koninkrijk al een verdrag ter voorkoming van dubbele bankenbelasting had gesloten met Duitsland. Tevens was de kans op een dubbele heffing groot, omdat bekend was dat een Engelse bank geconfronteerd zou kunnen worden met Engelse en Nederlandse bankenbelasting. Hetzelfde geldt voor een Nederlandse bank.215 Het verdrag ziet op lichamen die als vestigingsplaats Nederland of het Verenigd Koninkrijk (bestaande uit Groot-Brittannië en Noord-Ierland) hebben. Het woonplaatsbegrip van art. 4 komt overeen met art. 4 van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Dus wanneer het lichaam op basis van de nationale wetgevingen inwoner is van beide landen, is de plaats van de feitelijke leiding bepalend. De voorkoming van dubbele bankenbelasting wordt in art. 5 van het verdrag behandeld. Indien een moedermaatschappij die in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd een Nederlandse dochtermaatschappij heeft, zal Nederland een credit geven voor de bankenbelasting die in het Verenigd Koninkrijk is betaald met betrekking tot de Nederlandse dochtermaatschappij. Hierbij geldt dezelfde uitzondering die in het verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland is opgenomen, namelijk dat als de Engelse moedermaatschappij een dochter is van een Nederlandse houdstermaatschappij de credit niet wordt verleend. Hetzelfde geldt wanneer er sprake is van een vaste inrichting. Nederland zal dan ook een credit verlenen, tenzij de Engelse vennootschap, die een vaste inrichting in Nederland heeft, de dochter is van een Nederlandse houdstermaatschappij.216 In deze situaties zal het Verenigd Koninkrijk op het niveau van tussenhoudster voorkoming van dubbele bankenbelasting geven.

De credit wordt voor Nederland gebaseerd op het eigen vermogen en de schulden die mee worden genomen bij de berekening van de bank levy, waarbij de credit het bedrag aan Nederlandse bankenbelasting dat toe te rekenen is aan een dochtermaatschappij of aan een de vaste inrichting niet mag overschrijden.217 Tevens worden de vrijstellingen en kortingen die in het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, in dezelfde verhouding toegerekend aan de in Nederland gelegen vaste inrichting als hoe het eigen vermogen en de verplichtingen daaraan worden toegerekend.218 Het Verenigd Koninkrijk zal een credit verlenen wanneer een Nederlandse moedermaatschappij een dochteronderneming of een vaste inrichting in het Verenigd Koninkrijk heeft. Hierbij geldt weer dezelfde uitzondering met betrekking tot wanneer de credit niet wordt verleend. Het Verenigd Koninkrijk heeft niet zoals Nederland grenzen gesteld aan de hoogte van de credit. Bij verrekening in het Verenigd Koninkrijk is dus sprake van een full credit, terwijl er bij verrekening in Nederland sprake is van een ordinary credit.

212 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 121 nr. 34 p.1

213 Kamervragen E. Wiebes, 11-02-2014, kenmerk 2014Z00951

214 Art. 8 verdrag Nederland -Verenigd Koninkrijk

215 http://taxlive.nl/-/wat-weekers-doet-ter-voorkoming-van-dubbele-bankenbelasting

216 Art. 5 lid 1 sub b verdrag Nederland -Verenigd Koninkrijk

217 Art. 5 lid 1 sub c verdrag Nederland -Verenigd Koninkrijk

218 https://actueel.pwc.nl/belastingnieuws/ondernemingen-en-instellingen/verdrag-ter-voorkoming-van-dubbele-bankenbelasting-tussen-nederland-en-het-verenigd-koninkrijk-gepubliceerd/