• No results found

Tot onze verbazing liep Dja op hem af en zat een paar minuten later op de schoot van de priester ademloos te luisteren. Het grootste gedeelte van de rouwenden was

In document Boudewijn Büch, Links! · dbnl (pagina 131-139)

al lang naar binnen gegaan om daar op de grond verder te blowen. De harde

communeleden zaten tegen een boom.

‘Die gek is Dja aan 't bekeren,’ waarschuwde ik.

‘Ik weet niet of het nu zo'n gek is. Hij is wel in Vietnam geweest,’ zei Lideke.

‘Zoals jij ons ooit vertelde in China te zijn geweest,’ zei Sirius.

‘Hou op met ouwe koeien; die man heeft iets dat mij boeit,’ zei Dolf enigszins

dromerig.

‘Verkeerde kleren en een verkeerde kop,’ merkte Polly streng op.

‘Zal ik thee maken?’ vroeg Lideke.

De priester kwam op ons af. Hij had Dja aan de hand. Het jongetje keek

bewonderend naar hem op. ‘Ik mag hem oom Bonaventura noemen.’

‘Goed zo, ventje. En wat betekent die naam?’

‘“Een goede toekomst”, oom,’ antwoordde Dja glimlachend.

‘Die lui heeft Dja helemaal ingepakt,’ fluisterde ik tegen Sirius.

‘Ge moogt, zo ge wenst, bij ons in het priesterleefhuis een blowtje komen plegen,’

stelde de christenmaoïst voor.

We keken elkaar weifelend aan. Ik wilde zeggen dat we er eigenlijk geen zin in

hadden, maar Dolf was mij voor. ‘Hoe laat?’ informeerde hij.

‘Tegen vijven zou mijn priesterkameraden zeer schikken,’ antwoordde hij. ‘Tot

aanstonds, kameraden,’ riep hij. Hij zwaaide een beetje frivool naar ons en wiegde

de tuin uit naar de straatweg. ‘Dag oom Bonaventura,’ kraaide Dja.

‘Ik vind hem een luldebehanger,’ zei Vid, die tot dan toe niets gezegd had, ‘hij

stinkt uit zijn bek.’

‘Als-t-ie maar veel lekkers te blowen heeft,’ concludeerde Sirius, ‘de rest kan mij

niets schelen.’ Sirius ging achteroverliggen en staarde naar de zon. ‘Here comes the

sun,’ floot hij tussen zijn tanden.

*

SIRIUS HAD ZIJN ARM OM MIJ HEEN GESLAGEN

.

DOLF

hield in zijn hand een boekje

waarin hij bezig was en waarvan de titel luidde Stalinismus und Bürokratie en dat

geschreven was door Leo Kofler. Polly kauwde op een grasspriet en Lideke krabde

in haar kruis. ‘Volgens mij hebben we platjes, Dolf,’ riep ze, zich omdraaiend naar

Dolf.

‘Wat bedoel je met “we”; je zult jezelf bedoelen. Ik neuk nooit met iemand anders,’

grauwde Dolf.

‘Maar het is toch ideologisch toegestaan?’ vroeg Lideke.

‘Tuurlijk; niemand kan het bezit van iemand anders zijn,’ mompelde Dolf mat.

‘Dus je vindt het niet erg als Boudewijn vannacht op me klimt?’

‘Gadverdamme,’ riep ik.

‘Ik heb geen zin in een platjesparade bij mijn pik,’ lachte Sirius.

‘Moeten we hier zijn?’ vroeg Polly.

‘Ja, kijk maar,’ zei Dolf. Er wees een pijl naar het priesterleefhuis.

We liepen een hal in. Aan de muren hingen affiches tegen de Amerikanen, Priesters

voor Vietnam, plakkaten ter bevrijding van de homoseksuelen in Argentinië, een

foto van de paus op wiens arm een hakenkruis was getekend en een grote foto met

een tekst in het Frans die verkondigde dat de joodse genocide van de Palestijnen

moest stoppen. Uit een deur kwam een man met zeer lange haren en om zijn hals,

aan een grof touw, een ruw houten kruis van zeker vijftien centimeter lengte.

‘Woont hier ook pater Bonaventura?’ informeerde ik bij de naar Indiase essences

riekende priester. ‘Zeker, Bono is mijn vriend, hij ligt even op bed. Derde deur rechts,

voorbij die affiche voor de bevrijding van Franse pedofielen.’ We liepen tien passen

en keken toen door de geopende deur Bono's kamer binnen. Bono lag naakt op een

matras op de grond. Hij beroerde zijn lid terwijl hij naar een glimmend tijdschriftje

keek. Het droeg de naam Joy-Boy.

‘Hee, jongens!’ schreeuwde Bono enthousiast. Hij wierp zijn Joy-Boy in een hoek

en stond op terwijl hij een gelige handdoek om zijn heup knoopte. ‘Ik lag me net te

vertreden met een publikatie over de schoonheid

van het kinderlijf. Je hebt godvergeten mooie knulletjes in Frankrijk; donker haar en

blauwe ogen - dat vind ik ideaal. Wat vind jij?’

Bono keek naar mij en ik hoefde er niet eens over na te denken: ‘Franse jongetjes

zijn inderdaad het prachtigst, maar je moet het niet met ze proberen. Pedofilie is in

Frankrijk wel héél erg strafbaar.’

‘Over een paar jaar is het allemaal toegestaan, geloof mij maar,’ zei Bono. Hij liep

naar een deur en praatte een beetje hijgerig: ‘Hoe heet jij? Boudewijn? Boudewijn,

pak even die Joy-Boy van de grond, dan maak ik het even af in de badkamer, want

anders blijf ik maar met die klem in mijn onderbuik zitten. Ik heet Bonaventura, maar

mijn vrienden noemen mij Bono.’

Hij verdween in de badkamer. We hoorden twee minuten een steeds hoger wordend

gegil en ten slotte een ijle, hoge kreet. Daarna stroomde er een kraan en toen stond

Bono opeens weer in de kamer. ‘Dat lucht op,’ zei hij. ‘Ik zal Ignace even vragen of

hij thee maakt. Ignace is ook christenmaoïst en mijn liefdeskameraad in Jezus.’

‘Ik word een beetje misselijk van die Bono, Boudje.’

‘Het is inderdaad wel een kwezel, Sier.’

‘Heb je wat te trippen bij je?’ vroeg Polly.

‘Drie stuks. Wil je wat?’

‘Een halve,’ antwoordde Polly.

‘Ik ook,’ zei ik en stak mijn hand uit.

‘Dan neem ik die twee in mijn eentje,’ zei Sirius. Hij slikte de

LSD

-tjes in. Polly

en ik volgden.

Bono kwam de kamer in. Hij droeg een openvallende kamerjas. Ignace dribbelde

achter hem aan met een grote schaal. Twee enorme vlaaien werden door Ignace aan

stukken gesneden en Bono schonk mierzoete thee

in waarbij hij nog een flink aantal scheppen suiker gooide. De twee christenmaoïsten

gingen met gekruiste benen op de grond zitten. Na ons een tijdje aangestaard te

hebben, stond Bono weer op en vroeg: ‘Zal ik wat muziek draaien? Zal ik Hair

opzetten. Dat vinden Ig en ik zo'n hemelse plaat...’

‘Ik geloof dat ik moet flippen,’ zeurde Sirius die met zijn hoofd in mijn schoot

was gaan liggen.

‘Ik ga lekker,’ zweefde Polly.

‘Alles wordt blauw. Dat plafond heeft een rivier. Te mad, te mad, joehoe... Bono

heeft gele ogen gekregen. Ignace heeft een paardemond,’ ijlde ik.

‘Ig en ik hebben nog nooit getript. Ze zeggen dat je van dat spul heel erg uit je bol

kunt gaan. Wij trippen op de bijbel. Dat hoofdstuk waar Mozes...’ hoorde ik Bono

nog net zeggen en toen stierf zijn geluid weg. Ik zag dat Sirius opstond en naar de

badkamerdeur liep. Hij ging het badvertrek binnen en was er na een kort moment

weer uit. In zijn handen hield hij een tube tandpasta en een rol wc-papier. Hij liep

op een spiegel boven Bono's hoofd af en schreef er met tandpasta letters op. Toen

hij zich naar ons omkeerde, zag ik dat hij veel kwaad in de zin had. Ik kende Sirius

maar al te goed wanneer hij een boosaardige trip had.

‘Dat gelul over die bijbel, kippekonten! Met dat boek hebben ze mij thuis gek

gemaakt. Als jullie echt links zijn, stappen jullie uit je geloof. De bijbel psychedelisch,

stoned van Marcus..., mijn rug op!’ Sirius schreef verder op de spiegel. ‘De bijbel

is kut en kloten,’ drukte hij uit de tube.

‘Maak nou geen stennis,’ smeekte Lideke.

‘Boudje, trap 'ns door het televisiescherm, dat geeft een lekkere knal,’ riep Sirius.

Ik liep op het

toestel af en sloeg met een stoelpoot op het scherm in. Het gaf, zoals Sirius beloofd

had, een behoorlijke plof. Polly pakte de schaal met parten vlaai en smeet die tegen

het plafond. Dolf en Lideke die zo nuchter als neergekomen katers waren

-probeerden Sirius, Polly en mij tot bedaren te brengen. Polly en ik kwamen enigszins

tot inkeer, maar Sirius was niet meer te houden. Hij trok wandkleden met modern

religieuze taferelen van de muren, wierp kleine potjes met cactussen door het

geopende raam, tierde van ‘katholieke klootzakken blijven katholieke klootzakken’,

en verliet de kamer nadat hij een kruishout van de muur getrokken had.

‘We moeten het die jongelui vergeven,’ kwijlde Bono met gevouwen handen.

‘Ook voor hen is er een plaatsje in de hemel,’ meende Ignace vroom. De beide

christenmaoïsten vergingen ondertussen zichtbaar van de angst.

‘Ga mee; hou hiermee op,’ vroeg Lideke. Zij en Dolf dreven Polly en mij de kamer

uit, naar buiten. Op de straatweg hoorden we hard gegil. Helemaal boven in de

dakgoot van het priesterleefhuis annex klooster zagen we Sirius wandelen. Ik schrok

ontzettend: ‘Pas op, Sier, kom naar beneden! Voorzichtig, voorzichtig, straks val je

dood!’

‘Ik kan op één been door de dakgoot hinkelen,’ sarde Sirius hoog boven ons.

Sirius' waaghalzerij kon ik niet langer aanzien. De invloed van de

LSD

leek ijlings

uit mijn hoofd weg te vloeien. Ik knielde op de klinkers neer en boog mijn hoofd

naar beneden. Mijn handen deed ik tegen mijn oren. Ik durfde niet langer te kijken

en te luisteren naar Sirius. Hij zou doodvallen; ik zou een goede

vriend verliezen, de enige eigenlijk - afgezien van Dja uiteraard - voor wie ik in de

commune bleef. Heel in de verte, heel zachtjes hoorde ik Sirius verder brullen en

tieren. Toen werd alles zwart en stierf alle geluid en de laatste kleur weg. Ik rook

alleen nog maar iets. Was het de geur van vers gemaaid gras?

*

DE ZON STOND HOOG BOVEN ONS AAN EEN SCHITTE

rende hemel. Ik knipperde met

mijn ogen en zag Sirius naast mij in het gras liggen. Waar was ik? Hoe kwam ik

hier?

‘Uitgetript? Neergekomen?’ Ik hoorde een scherpe stem boven mij en keek in het

gelaat van Dolf.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Sirius.

‘Dat zul je zelf het beste weten,’ snauwde Dolf.

‘We waren toch bij die paters?’

‘Dat was gisteren. Jullie zijn trippend op het gras in slaap gevallen en we hebben

jullie maar laten liggen,’ zei Lideke die bij ons was komen staan.

‘Heb ik dat nou gedroomd van die stoel door de televisie en Sirius die in een

dakgoot liep?’ vroeg ik aan mijzelf. Toch gaf Dolf antwoord: ‘Dat heb je waarachtig

niet gedroomd. We zijn vanochtend al anderhalf duizend gulden wezen brengen. Die

paters hebben afgezien van inschakeling van de politie en daar mogen we verdomd

blij mee zijn. We hebben geen kas- of betaalcheque meer over...’

‘En waar moeten we dan van leven?’ vroeg Sirius.

‘Dat kwamen we jullie juist vragen, stelletje klootzakken...’

‘Polly heeft óók getript,’ verweerde ik mij.

‘Maar die heeft niet voor anderhalf duizend stukgeslagen,’ zei Lideke.

‘Jullie zorgen maar dat er geld komt. Verder hebben jullie de komende vier weken

alle corvees,’ sprak Dolf streng. Hij liep weg, Lideke dribbelde achter hem aan.

De zonnehitte deed het zweet uit mijn lange haren weggutsen. Sirius zag er lijkbleek

uit. Hij ging een beetje verliggen, pakte mijn arm en zei zachtjes: ‘Zou het gisteren

allemaal echt gebeurd zijn; hebben we niet gedroomd?’

‘Ik geloof dat we bij die twee paters inderdaad de zaak aan gort hebben geslagen.

Hoe ben jij in en uit die dakgoot gekomen?’

‘Ik weet van niks,’ zei Sirius, ‘anderhalf duizend gulden is geen kattepis.’

Dja rende langs. Hij haalde een jojo op en neer en zong: ‘Ik mag niet meer met

jullie praten, ik mag niet meer met jullie praten, want jullie hebben Mao en zijn leer

in de steek gelaten!’

‘Het wordt geloof ik tijd dat ik uit dit bizarre leven stap; loopt dat kind te zingen

over het maoïsme, ik krijg er een punthoofd van.’

‘Ik heb pijn in mijn kop, Boudje. Kom op, we gaan naar die paters. Wie weet

kunnen we met een beetje links lullen vergiffenis krijgen.’

‘Dat interesseert mij geen hout. We moeten die cheques terug, anders kunnen we

de baan op om al dat geld terug te verdienen.’

‘Hoe heten die katholieke slijmballen ook weer?’ vroeg Sirius, die voorzichtig

naast mij mee strompelde. Zelf had ik ook overal pijn in mijn leden. Het meer dan

zestien uur liggen op het gras had onze lijven geen goed gedaan.

‘Bono en Ignace, als ik mij niet vergis,’ antwoordde ik mijn vriend.

Bangetjes betraden we de gang van het priesterleefhuis. We klopten op de

kamerdeur van het christen-flikker-Mao-stel aan. ‘Ja,’ riep een stem.

‘We komen om vergeving vragen,’ vroegen Sirius en ik tegelijkertijd toen we in

de kamer stonden. Bono stond op een altaartrappetje met een harde borstel de muur

te schrobben; Ignace sjouwde het vernietigde televisietoestel naar de andere kant

van het vertrek. De beide vrome heren keken ons aan. Ze waren opgehouden met

hun werkzaamheden. Bono kwam van de trap af en Ignace zette het toestel op de

grond. Ik kon er van voren naar achteren doorheen kijken.

‘Vergiffenis kan altijd,’ lulde Bono slapjes, ‘maar met die anderhalf duizend gulden

zijn we bijlange na niet uit de kosten. Nietwaar Ignace?’

‘We hebben helemaal geen geld meer. Dja heeft nu al honger en u hield toch zo

van dat ventje?’ zei ik.

‘We zeiden gisteren anders al je-en-jij, maar over dat geld...’

‘Kunnen we dat geld niet terugkrijgen?’ informeerde ik dapper.

‘We willen er best een beetje rukwerk voor doen,’ zei Sirius nog dapperder.

Ignace keek zijn vriend Bono glimmend van geiligheid aan en sprak - te snel -:

‘Daar valt wel over te praten, is het niet, Boon?’

Boon had zijn broek al omlaaggedaan. Ignace klapte zijn handen tegen elkaar om

In document Boudewijn Büch, Links! · dbnl (pagina 131-139)