• No results found

dancingeigenaren bang zijn voor de revolutie en de implicaties van de klassenstrijd,’ had Sirius eens verteld

In document Boudewijn Büch, Links! · dbnl (pagina 62-65)

Ik liep de stad uit en probeerde zo dicht mogelijk langs de rivier te blijven. Het

gekabbel van het water maakte mij nog triester. Bij de houtzaagmolen ging ik aan

de walkant zitten. Ik had geen zin meer in links; ik wilde alleen nog maar een vriend

en met hem...

‘Boudjóó, Boudjóó!’ galmde het over het water. ‘Boudjóó, Boudjóó!’

Het was de stem van Sirius. ‘Waar ben je, gore Mao-hater? Je moet onmiddellijk

met Peking bellen. De Voorzitter is des duivels. Je bent besteld op een speciale

partijcomitévergadering in de Hal van het Volk. Boudjóó! Waar zit je, reactionaire

puistenkop?’

‘Hier!’ brulde ik.

Een minuut later zat hij naast mij. ‘Je bent aan het flippen op de hele handel, hè?’

fluisterde hij. Hij legde een arm over mijn schouder. Ik trilde over mijn hele lijf.

‘Ik heb écht morf nodig, Sier; sorry hoor, van wat ik zei over de Voorzitter, maar

ik ben helemaal aan het doorflippen de laatste weken. Ik slik van alles, geef de hele

dag over en voel me helemaal crazy...’

‘Misschien moeten we een psychiater voor je zoeken. Je schijnt er eentje te hebben

in de stad die op onze

partij stemt. Hij komt wel eens op de stadsvergaderingen. Maar daar kunnen we

morgen pas naar toe. Zullen we nu naar Release lopen? Misschien kunnen ze daar

wat voor je doen.’

‘Hoe kan dat nou, kloot! Daar werken we zelf. Je kunt toch niet als hulpverlener

om hulp gaan vragen? Dan sta je voor joker!’

‘Daar zit wat in,’ meende Sirius, die dromerig over het water keek. ‘Gaat het écht

niet, Boudje?’ vroeg hij. Hij streelde het haar uit mijn ogen.

‘Nee, Sier. Als ik een pistool had, knalde ik mij door m'n kop.’

‘Misschien moeten we naar het ziekenhuis lopen. De afdeling Acute Geestelijke

Gezondheidszorg is altijd open.’

Met stemverheffing zei ik: ‘Ik ga niet naar een gekkenhuis. Denk je dat ik me nog

eens laat opsluiten? Ik dacht dat jij een vriend was.’

‘Dat van vroeger heeft er niets mee te maken, Boudje.’ Sirius trok mij omhoog en

we liepen naar het ziekenhuis. Bij de slagboom werd ik bang. Het was nog maar tien

jaar geleden dat ik opgesloten zat in een Brabants jeugdpsychiatrisch ziekenhuis.

‘Niet bang zijn,’ troostte Sirius, ‘alles is nu veel moderner en progressiever.’

Ik werd bevoeld, beklopt en bemeten. ‘U bent familie?’ vroeg een zenuwdokter.

‘Nee. Ik ben zijn vriend,’ antwoordde Sirius.

‘O, homofielen, zo gezegd. In die kringen kom je vaak neurotische en psychotische

trekken tegen. Mag ik vragen: viert u uw geaardheid op elkaar uit?’

Sirius slikte even. Leek kwaad te worden, herstelde zich snel en zei: ‘Soms.’

De dokter keek mij eerst onderzoekend aan en wendde daarna zijn hoofd naar Sirius:

‘Uw vriend is behoorlijk over zijn toeren. Het is het beste wanneer we hem een paar

daagjes hier houden. Een slaapkuurtje zou hem geen kwaad doen.’

‘Ik kom morgen naar je kijken.’ Sirius likte mijn gezicht helemaal af. Mij duizelde

alles. Een zuster duwde een bed vooruit dat steeds dichterbij kwam.

*

EEN DOKTER DIE UIT ZIJN MOND RIEKTE STOND OVER

mij heen gebogen. Een zuster

trok aan de dekens. Sirius leunde tegen een muur en glimlachte. De dokter voelde

aan mijn pols, de zuster schikte een bos paarse bloemen. ‘Die heeft uw vriend

meegenomen,’ zei ze. Sirius knikte. De dokter maakte een aantekening op een lijst,

ging aan het voeteneind van het bed staan, hield met zijn handen in een v-vorm de

stang vast en sprak nadenkend: ‘Misschien moeten we er nog een paar daagjes

achteraan plakken. Uw toestand is een stuk beter, maar het kan nóg beter.’

‘Hoe lang heb ik geslapen?’

‘Vier dagen,’ antwoordde de dokter.

‘Ik heb honger.’

‘De zuster zal wat voor u halen. U kunt nu een kwartiertje met uw vriendje

babbelen.’ Dat ‘vriendje’ en ‘babbelen’ ergerde mij. Luid riep ik: ‘Sier, lekkere

holmaat van me, kom je even lullen!’ De dokter fronste zijn wenkbrauwen en verliet

met de zuster de kamer.

Sirius kuste mij. ‘Je smaakt naar ziekenhuis,’ klaagde hij en schoof een stoel naar

mijn bed. ‘Ben je goed uitgerust?’

‘Weet ik veel. Wat hebben ze precies met me gedaan? De hoeveelste is het vandaag?’

Sirius noemde de dag. ‘Dan heb ik de stadsvergadering gemist en mijn dienst bij

Release...’

Sirius stelde mij gerust: ‘Hou je sjakies. Alles is geregeld. Als je wéér zo begint,

lig je hier over een paar dagen weer. Op de stadsvergadering was niks bijzonders.

Je Release-dienst heb ik overgenomen. We hadden nauwelijks cliënten. Alleen een

oud rechts wijf dat door het energiebedrijf was afgesloten. We hebben niets voor

haar gedaan; ze moest eerst beloven om van politieke kleur te veranderen voordat

we haar wilden helpen. Dat deed ze niet. Dus zal ze nog wel zonder gas en licht

zitten.’

‘Heel tof gedaan,’ zei ik opgewekt. ‘En het stencilwerk?’

‘De stencils tegen de opvoering van The boys in the band zijn klaar. Die delen we

volgende week in de schouwburg uit. Een krant heeft gebeld. Of je geïnterviewd wil

worden over dat toneelstuk. Wat je nu precies tegen dat stuk hebt...’

Ik onderbrak Sirius: ‘Omdat het godverdomme een stelletje nichten laat zien à la

Albert Mol. Nichten moeten geen roze lachebekjes zijn, maar strijdbare, linkse

mannen!’

In document Boudewijn Büch, Links! · dbnl (pagina 62-65)