gang op deed komen. Die schrokken er niet van en bestudeerden zeer geïnteresseerd
Lideke's kut; Sirius
toch een nicht als een huis - stak er bijna zijn neus in. Na zijn visuele inspectie
voltooid te hebben, kwam hij omhoog. ‘Wat zie jij er wit uit. Gek hè, dat vrouwen
geen pik hebben; ik zou mij doodongelukkig voelen.’
De middag dat Lideke haar intiemste plekje aan mij toonde, heb ik haar nooit
vergeven. Ik dacht na de ongewilde observatie: is er hier dan niks meer helemaal
van jezelf?
Ondertussen was de zomer van een heerlijke zachten zonnigheid. Voor de kinderen
was het niet zo fijn in de stoffige straten, waar grote, gemene jongens met vetkuiven
de hele dag op brommers doorheen scheurden. Dja en Vid verveelden zich. Ze vroegen
wel eens of ze niet naar Madurodam, Blijdorp of een pretpark mochten - ze hadden
daar van vriendjes over gehoord - maar na een huisvergadering kwamen we tot de
conclusie dat die oorden allemaal reactionair vermaak schiepen en dus politiek
ontoelaatbaar waren. Met Dja, mijn lieveling, ging ik vaak fietsen. Totdat alle vertier
in de buurt op was en er geen kerkhof meer te bezoeken viel waar ik al niet minstens
drie keer met hem was geweest.
Na het eten, op een dinsdagavond, vroeg ik om een extra huisvergadering. De
zomerlucht, wespen en muggen dansten door de geopende ramen en de hasjdamp
kringelde naar buiten, toen ik vroeg: ‘Jongens. Ik zou graag over vakantie praten;
moeten we niet, zeker in het belang van de jongetjes, op vakantie?’
‘Met reisbureau ZomerBruin naar Spanje waar die nazi aan de macht is?’
suggereerde Dolf.
‘Je kan een klap op je bek krijgen, Dolf...’
‘Boudewijn en Dolf, hou op!’
‘Helemaal niet,’ zei Dolf, ‘we hebben geen vakantie
nodig. Denk je dat de Chinezen op vakantie gaan?’
‘Die hoeven ook niet, want die hebben het hele jaar vakantie onder leiding van
Mao,’ meende Sirius.
‘Zo is het,’ zei Dolf.
‘We blijven in ieder geval in Nederland omdat we het ons niet kunnen permitteren
om verraad aan onze klasse te plegen. Zolang als die arme donder van een arbeider
op zijn bromfiets niet verder kan komen dan de Veluwe, gaan wij ook niet verder,’
stelde Lideke.
‘Goed gezegd; ik hou helemaal niet van het buitenland. Het lullen in rare talen,
daar heb ik helemaal geen zin in. En dan dat eten, je hebt zo de spuitkak over de
grens. Er gaat niks boven nasi- en bamiblokken uit de automaat,’ zei Sirius
likkebaardend.
‘Laten we ophouden met slap gezeik,’ sprak ik geërgerd, ‘gaan we op vakantie of
niet? Volgens mij hebben Dja en Vid er recht op.’
‘Zeker, zeker,’ beaamde moeder Lideke, ‘en ik heb ook een oplossing. In
Schimmert ken ik een groot, leegstaand klooster dat we kunnen kraken.’
‘Waar ligt Schimmert?’ vroeg Dolf.
‘In Limburg.’
‘Tussen de papen met die wierooksmoelen vakantie vieren? Zit mij niks lekker,’
begon Sirius te mieren.
‘Er valt niks te vieren; we zetten de klassenstrijd óók in Limburg voort,’ zei Lideke.
‘In ieder geval!’ riep Dolf.
Lideke keek hem gelukkig aan. Het besluit werd genomen dat we naar Limburg
zouden gaan. Lideke zou nog naar het een en ander informeren. Na het besluit keek
Lideke Dolf hemels aan en kneep hem zachtjes in een wang. Daarna krabde (‘kratste’,
zei Dolf altijd) ze in haar kruis.
‘Is je kanker toch nog niet over?’ vroeg ik angstig.
‘Ja, hoor; gewoon een beetje schimmel. Verder alles voor de bakker.’
‘Schimmel in Schimmert,’ joelde Sirius die zijn derde joint bouwde.
‘Lui,’ schold Lideke.
‘Die zou je wel willen hebben, meissie.’ Sirius deed zijn ogen dicht en genoot van
de rook.
*
LIDEKE EN IK REDEN NAAR SCHIMMERT
,
DE ANDEren waren al eerder gearriveerd om
kwartier te maken. Bij aankomst moest Lideke een paar minuten tegen een stevige
deur trappen voordat er werd opengedaan. We hoorden iemand heel uit de verte door
een lange gang klossen. Eindelijk ging de deur met gepiep en gekraak open.
‘Welkom, kameraden,’ begroette Dolf ons. Hij had een blos op zijn wangen.
‘Wat zie jij er patent uit,’ kirde Lideke, ‘zeker de zon.’
Dolf knikte en zei: ‘We hebben problemen. Dja's konijn heeft de reis hierheen
waarschijnlijk niet kunnen verdragen. Hij ligt doodziek in zijn doosje. Vid is kapot
van verdriet en Dja is zelf nagenoeg stervende. Die ligt de hele dag te huilen in een
chambrette ergens op een van de bovenzalen.’
Dolf was nog niet uitgepraat of Lideke begon te rennen door het enorme
kloostergebouw. Overal lag een dikke laag stof, zaten gaten in de muren, hingen
halve of hele kruishouten aan de muren en stonden afgekapte, gipsen heiligenhoofden
in de vensterbanken. Ik
de achter Lideke aan en struikelde bijna over een stukgetrapte loper in de vervallen
kapel van het klooster. Dolf holde, zwaar hijgend, weer achter mij aan.
‘Waar ligt Dja?’ schreeuwde Lideke.
‘Op de tweede etage, achter de refter - zo noemen ze die tenminste hier.’
‘Moet ik nog een trap op? Nog eentje?’
‘Ja!’
Boven aan de trap hoorde ik Dja huilen. Ik schoot langs Lideke en zag Dja liggen
in een geelgeverfd, armoedig triplex hokje. Hij lag met zijn neus te snikken in een
matras waaruit aan allerlei kanten kapok naar buiten gulpte. Boven zijn hoofd hing
een wijwaterbakje waarin mos groeide.
‘Maar Djaatje, Dja! Wat is er met konijn? Waarom is-t-ie ziek? Hij zal best beter
worden,’ troostte ik.
‘Tsjoe en Lai wordt nooit meer beter. Hij kotst de hele dag en hikt heel gek. Tsjoe
gaat dood, Tsjoe gaat dood,’ weende Dja zijn ontroerendste, bitterste tranen.
Dolf was inmiddels ook gearriveerd en stond wat streng te kijken. Ik zag hem
denken: wat betekent de dood van een konijn afgezet tegen het leed der klassen?
Níets.
‘Je houdt je rotkop,’ zei ik tegen Dolf om hem bij voorbaat de mond te snoeren.
Lideke ging tussen Dja en mij zitten. Opeens sprong ze op: ‘Gadverdegadver, een
rat! Daar loopt een rat! En jezus, zie je die spin daar hangen?’
‘Tsjoe gaat dood, Tsjoe gaat dood,’ klaagde Dja door. Ik zag nog twee ratten over
de hanebalken schieten. Dolf stond een paar meter voor mij, in een andere chambrette,
met een stuk dakpan een kruisbeeld stuk te slaan.
‘Tsjoe gaat dood, Tsjoe gaat dood!’
Ik tilde Dja op en zei tegen Lideke: ‘Laten we maar naar beneden gaan en kijken
In document
Boudewijn Büch, Links! · dbnl
(pagina 117-122)