dan. Dan kunnen we hulp zoeken. In godsnaam; zeg het mij, ben je d'r helemaal aan
verslááfd...?!’
Ik likte mijn stick dicht en keek naar mijn moeder: ‘Mens, doe een beetje normaal.
'k Zit toch geen smack te stouwen? Wat voor jou Maggi is, is voor mij stuff.’
‘Ik begrijp die taal niet meer van jou, jongen...’
‘Ik bedoel dat ik toch niet zit te spuiten.’
‘Je wilt me toch niet vertellen, jongen, dat je ook al met naalden in je armen zit te
prutsen?’
‘Hier niet, als je me goed begrijpt.’
‘Dus bij die vrienden van je doe je het wel?’
‘Ik probeer ervan af te komen; daarom rook ik nou
stuff, “hasjisch” noemt jouw Telegraaf dat. Kan d'r geen koppie koffie van af?’
Mijn moeder sjokte naar de keuken. Ik nam een paar forse blows en begon de
staartklok leuk te vinden. Op de wijzerplaat zag ik leuke prentjes; de wijzers die er
heel, heel langzaam overheen bewogen, maakten het tot een psychedelisch tafereel.
Ik riep naar de keuken: ‘Die klok is te gek, ma! Die moet je nooit wegdoen.’ Ik
hoorde niets uit de keuken. Ik liep erheen, deed de deur open en zag dat mijn moeder
stond te huilen met haar handen op de rand van de spoelbakken.
‘Hee, ma, anything wrong?’
Ze schokte helemaal. Ik pakte haar bij de schouders en keerde haar naar mij om.
‘Ik wist wel dat je de verkeerde kant op zou gaan. Toen je vroeger hier op zolder
maar van die harde rock 'n’ roll-muziek zat te draaien, dacht ik wel eens: die jongen
zit zichzelf te hersenspoelen. Altijd maar die Elvis Brothers... of hoe heet-ie ook
weer.’
‘Je hebt Elvis Presley én de Everly Brothers.’
‘Dat doet er ook niet toe. Is het zo'n rotjeugd geweest? Zo rot dat je aan dat spul
verslingerd moet raken? We hadden toch goed te eten. Of niet soms?’
‘Dat doet er allemaal niet toe, mens. Jij zit hier maar op je burgerlijke krent naar
de televisie te loeren, in de
TROS-Kompas te bladeren en dat plaatselijke kutkrantje
te lezen. Weet je wel wat er godverdomme allemaal in de wereld aan de hand is?
Heb je wel eens van Vietnam gehoord? Duizenden jagen die klote Amerikanen er
per dag over de kling. Onschuldige burgers.’
‘Ze zijn nu toch aan 't onderhandelen? Die Kissinger lijkt me een nette man. Moet
ik soms de hele dag aan
de ellende op de wereld denken? Heb ik soms al niet genoeg ellende meegemaakt?’
Ik liet haar schouders los. Tuitte mijn lippen vlak voor haar ogen en zei in kort
afgebeten zinnen: ‘We beginnen niet over de oorlog, hè? We houden nu even de
donkere kelders, dat hok boven de schuifdeuren en het vechten op leven en dood
voor één aardappel voor ons. We leven in een tijd die jij vrede noemt, maar ik de
Derde Wereldoorlog. Jij voelt je misschien bevrijd, maar ik ben bezet.’
Mijn moeder rommelde wat met het koffiezetapparaat. ‘Doe maar een schepje
extra, slappe troep zat vandaag de dag,’ beet ik haar toe.
‘Het geld groeit mij niet op de rug,’ zei ze en veegde een paar tranen door haar
make-up.
Jij hebt je oorlog gehad, ma. Nu kom ik met de mijne.’
‘We hebben toch vrede?’
‘Vind jij het vrede wanneer hier week in week uit tanks door de straten rollen en
vliegtuigen laag over het huis suizen?’
‘Dat zijn gewoon oefeningen. We moeten toch paraat zijn als die Russen komen.’
‘De Russen! Mens, je lijkt wel van lotje getikt! Die Russen liggen een paar honderd
kilometer verder zich te bezatten aan de wodka, terwijl die smerige Amerikanen een
paar honderd meter van je eigen huis de duinen aan barrels rijden met hun grote
tanks.’
‘Laten we in de kamer gaan zitten,’ zei mijn moeder, die al op weg was. ‘We
hebben al bijna vijfentwintig jaar vrede, ik begrijp geen snars meer van jou. Heb ik
je al eens verteld wat je vader en ik hebben meegemaakt...’
‘Hou godverdomme je bek, mens! Ieder verhaal heb je al honderdachtentwintig maal
verteld. Luister nu eens naar míj!’
Ze deed haar rok goed en zei bits: ‘Jij bent niet meer tot oordelen in staat. Jij bent
aan de drugs. Dan had ik nog liever je vader; die dronk tenminste alleen maar.’
‘O, ik zuip me buiten die drugs ook nog iedere avond het leplazerus.’
‘Voor mij word je er niet flinker op, hoor ventje. Ik heb je in mijn armen gehad
als een weerloos baasje toen je twee maanden te vroeg geboren werd. Je had toentertijd
helemaal geen praatjes, maar lag hulpeloos in een couveuse. Soms heb ik er spijt van
dat ik je heb grootgebracht. Je had van die mooie zwarte krullen... Die heb je niet
meer omdat je haar nu zo lang is dat die er allemaal uit zijn gaan hangen... Vreselijk,
dat lange vette haar, te smerig voor woorden. Hebben jullie daar eigenlijk wel een
douche of wassen jullie je nooit? Wil je nog een sprits?’
‘Sodemieter toch op met je sprits. Met je koffie. Met je rechtse gelul. Met je
theekrans-praat. Met je staartklok van een paar mille, met je Telegraaf en je hele
klotezooi.’ Ik trok mijn jas van de kapstok en liep de achtertuin in. Mijn moeder
hobbelde achter mij aan. ‘Wat ga je doen?’ vroeg ze.
‘Ik ga naar huis, weet je. Je ziet maar. Ga je maar klaar zitten te vingeren op die
Kissinger.’
‘Zulke vuile taal heb ik nog nooit gehoord,’ riep mijn moeder.
‘Dan hoor je ze nu!’
‘En je was dan?’
‘Die breng je maar naar de lorrenboer. Ik zet hier geen poot meer over de vloer.’
Mijn moeder keek mij diep in de ogen. Ze slikte een paar keer en begon te praten:
‘Ik zal het allemaal wel fout gedaan hebben maar - geloof het of geloof het niet - je
hebt een aardje naar je vaartje. Ik zie dat zelfde fanatisme in je ogen. Ik ken je goed
genoeg om te weten dat als jij je kop in de wind gooit, je inderdaad lang zult
wegblijven. Wat ik zeg: net je vader. Weet echter, jongen, dat het fout met je zal
aflopen. Je straft jezelf er het meest mee, je...’
Ik hoorde mijn moeder al niet meer. Ik fietste door het laantje achter de huizen
van achthonderdduizend gulden per stuk terug naar mijn vrienden. Mijn moeder zou
ik een tijd niet zien. Eindelijk had ik mij losgemaakt van mijn reactionaire wortels.
*
DE WEKEN NA DE BREUK MET MIJN MOEDER VOELDE
ik mij ‘niks lekker’ (citaat van
mijn moeder). Ik lag op bed te denken. Polly zei, toen ik naar de Doors lag te luisteren:
‘Is er wat? Je ligt er als een zombie bij. ‘Sirius las in een Aula-pocket over iets
sociologisch. Hij keek op. ‘Het is gekomen nadat hij bij zijn moeder is geweest. Laat
hem maar, Polly. Hij moet die breuk eventjes verwerken.’
‘Ik ga morfine halen,’ zei ik.
Sirius sprong op, pakte mij bij een truipand beet en sprak streng: ‘Jij gaat helemaal
geen morf halen. Ruzie met je moeder en dan maar direct aan de needle? Wat een
klootzak ben jij, zeg. Je hebt “aanmoediging voorwaarts” nodig en geen rotte stuff,
godverdegodver.’
‘Ik ga morf halen wanneer ík dat wil.’
Sirius pakte mij steviger vast. Ik draaide mij om en gaf hem een klap in het gezicht.
‘Je kan de zenuwen krijgen met dat maoïsme. Al dat gelul over een stelletje
cultuurbarbaren, duizenden kilometers verderop. Ik krijg er geen stijve pik meer van.
Jij wel? Ik stap uit de partij. Ik ga hard studeren, bordenwassen en verder zien jullie
maar. Dat gezeik over de Rode Rivier en sprongen voorwaarts... We hebben hier
gewoon de Rijn en als je hier een sprong voorwaarts doet zit je diep in Duitsland.’
‘Dat land zit vol fascisten, Boudje,’ zei Sirius lief.
Om Polly's mond zag ik een vage glimlach. Hij keek eerst naar het handgeknoopte
tapijt en omhoog naar mij, glimlachte niet meer en zei een beetje slapjes: ‘Sier heeft
gelijk. En wat heeft het nou voor zin om af te geven op de partij? We vullen Mao's
ideeën alleen maar in, gelet op onze situatie en onze mogelijkheden. Wat Tjang
K'ai-sjek is voor Mao, is voor ons het corrupte grootkapitaal dat in Den Haag ons en
de gehele arbeidersklasse zit te onderdrukken.’
‘Geloof je het zelf nog, Polly?’ vroeg ik.
Polly antwoordde niet. Sirius' ogen schoten vuur van kwaadheid. Hij haalde diep
adem en probeerde toen rustig te zeggen: ‘Weet je nog hoe je Saul verketterde? Die
maakte het toen niet eens zo erg. Weet je wat jij net hebt gedaan? De poten onder
de klassenstrijd en de revolutie vandaan gezaagd.’
‘Hou toch eens je gereformeerde rotkop, Sier! Jullie houden die droplul van een
Mao voor een soort God. In wezen is het een boerenlul die omhooggevallen is. Ik
ga. Jullie zien maar.’
In het straatje waar Polly's huis stond, was het druk. Het was de straat met de
In document
Boudewijn Büch, Links! · dbnl
(pagina 56-61)