• No results found

De gemeenteraad ontsnapt ook niet aan de modernisatiedrift. Door de economische groei en de explosie aan onderwijs en scholing werd de traditionele hiërarchie verstoord. Hierdoor verdween het vanzelfsprekende gezag van politici en ambtenaren. Mondige burgers en actiecomités eisten veranderingen en wijkraden spraken politici aan. Wijkraden die snel iets wilde regelen, belden de wethouder thuis en kreeg dan op zijn minst een ontvankelijk oor.126

De wijkraden gingen een soort vierde bestuurslaag vormen. Sinds de middeleeuwen kende men in Haarlem al wijkbesturen, maar door de centralisatie van de negentiende eeuw was dit weer naar de achtergrond gezakt. In 1948 wordt door de sociaaldemocraat Noordhoff een motie ingediend, waarin burgemeester en wethouders werd gevraagd na te denken over de wenselijkheid van het herinstellen van wijkraden. Het zou de ‘grotestadsbewoner’ een overzichtelijk gebied geven waarin hij zich als burger beter kan ontplooien. Vertegenwoordigers uit een bepaalde buurt konden gaan samenwerken aan de verdere ontwikkeling van de wijk, zonder daarbij gebonden te zijn aan partijpolitiek. Uit een enquête onder verenigingen uit verschillende buurten blijkt het animo voor wijkraden echter niet zo groot te zijn. Van de 226 uitgezonden vragenlijsten kwam 58% terug en daarvan vond weer 60% de instelling van een wijkraad wel nuttig. In 1950 komen de wijkcomités toch tot stand.127

Een andere sleutelfiguur binnen het plaatselijk bestuur die ook niet aan de verandering kan ontsnappen is de burgemeester. Er ontstonden heftige discussies over

125 Temmick, de Haarlemmers en hun politiek, 236-237. 126 Idem, 240.

‘het gezag’ en ook de burgemeester werd onderwerp van de politieke discussie.128 Dit

kwam aan de ene kant door de centrale rol die de burgemeester in het lokaal bestuur innam. Maar anderzijds zocht de rijksoverheid naar oplossingen voor de plaatselijke rellen en burgerlijke ongehoorzaamheid. De centrale rol van de burgemeesters was voor de gezagsdragers juist reden om de functieomschrijving te herzien. Verandering kon het best hier beginnen.129

De burgemeester is zowel voorzitter van het college van B en W, als voorzitter van de gemeenteraad. Als voorzitter van het college dient hij de eenheid van het collegebeleid te bevorderen en hij kan bovendien onderwerpen op de agenda van het college plaatsen. Als voorzitter van de gemeenteraad is het zijn taak de vergadering in goede banen leiden. De burgemeester mag ook aan de discussie deelnemen, maar heeft geen stemrecht. Ook is het de taak van de burgemeester om toezicht te houden op de verhouding tussen het gemeentebestuur en de inwoners van de gemeente. In de vorm van een burgerjaarverslag moet hij verantwoording afleggen aan de raad. Als bekendste lokaal bestuurder is hij vaak ook actief in het promotiebeleid van een gemeente.130

Het takenpakket van de burgemeester is door de jaren heen echter wel veranderd. Tegenwoordig mag een burgemeester juist geen politiek-gevoelige portefeuilles beheren en niet meer als primus inter pares op de voorgrond treden. Terwijl vroeger de burgemeester een volwaardige, politieke functie in het college vervulde en hij als deskundige juist een zware portefeuille moest beheren..131 Deze

depolitisering van het burgemeestersambt is ook te zien aan het feit dat politieke partijen de invloed van de burgemeester binnen de raad bagatelliseren. Zo ontkende de KVP steeds de invloed van de burgemeesters Cremers en De Gou. De PvdA deed hetzelfde bij de burgemeesters Reehorst en Schmitz.132

D66 is de eerste politieke partij, die in de recente geschiedenis in haar verkiezingsprogramma ( van 27 september 1966), voor een gekozen burgemeester heeft gepleit. Sinds het van kracht worden van de Gemeentewet in 1851 is er al veel discussie gevoerd over de vraag of een burgemeester gekozen of benoemd diende te worden en hoe groot de inspraak van de raad bij de benoeming zou moeten zijn. Deze discussie

128 Derksen, Wim, Joke van der Drift, Marianne van der Kleij, Thea de Beer, De gekozen burgemeester

benoemd: succes en falen van vertrouwenscommissies bij burgemeestersbenoemingen (Deventer, 1983) 12.

129 Derksen, De gekozen burgemeester benoemd, 12. 130 Ramkema, Harm, De gemeente (Amsterdam 2009) 22.

131 Derksen, Wim, De gemeente als gemeenschap. Naar een nieuw lokaal bestuur. (’s-Gravenhage, 1992) 18. 132 Temmick, de Haarlemmers en hun politiek, 242.

beleefde in de vorige eeuw in 1880 een hoogtepunt, toen het kamerlid Van Kerkwijk een initiatief-wetsontwerp verdedigde waarin het recht van inspraak van de gemeenteraad bij de benoeming van de burgemeester werd voorgesteld. Het wetsontwerp werd met 44 tegen 27 stemmen in de Tweede kamer verworpen.133

De discussie rondom de benoeming van de burgemeester heeft in de jaren zestig ook tot wijzigingen geleid in de benoemingsprocedure. In tegenstelling tot gemeenteraadsleden en wethouders wordt de burgemeester niet gekozen, maar benoemd door de Kroon, dat wil zeggen door de regering (koning en ministers) op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aanvankelijk werd in de gemeenteraad de mogelijkheid gegeven om aan de nieuwe burgemeester eisen van bekwaamheid en geschiktheid te stellen en deze aan de Commissaris van de Koningin kenbaar te maken. In de jaren zeventig kwam het fenomeen ‘vertrouwenscommissie’ op. Deze commissie voerde gesprekken met de kandidaten en bracht daarna een advies uit bij de Commissaris van de Koningin over de meest geschikte kandidaat of kandidaten.134 In deze vertrouwenscommissie zitten

meestal de fractievoorzitters van alle partijen in de raad. Vrijwel altijd volgt de Commissaris de aanbeveling van de raad op. Formeel wordt de burgemeester dus benoemd, maar feitelijk wordt hij gekozen door de gemeenteraad.135