• No results found

3. Theater in de provincie.

4.1 De tweede ronde.

Nu alle drie de heren een keer het woord hebben gehad, begint het tweede deel van de interpellatie. De interpellanten mogen nogmaals het woord nemen, vervolgens mogen de overige leden van de Raad zich ook mengen in de discussie.

De heer Voogd vervolgt zijn betoog. Hij is werkelijk verbijsterd door het antwoord van de burgemeester. Het bevestigd alleen maar dat de paternalistische houding van de burgervader echt niet meer van deze tijd is.222 Voogd benadrukt nogmaals dat de relatie

tussen burger en overheid een ander karakter heeft gekregen dan in de tijd dat de Gemeentewet tot stand kwam. Het is voor een burgemeester niet mogelijk om iets als ‘algemene ergernis onder bevolking’ te bestrijden. Hierbij stelt Voogd dat er in kranten van alle gezindten kritiek is geuit op het handelen van de burgemeester, los van het feit wat zij van de voorstelling vonden. Daarnaast heeft Cremers in zijn eigen betoog al laten zien dat hij een verkeerd beeld heeft wat onder de bevolking als kwetsend wordt gezien. Volgens Voogd kan dat beeld omgedraaid worden: de burgemeester beschuldigt de toneelgroep ten onrechte van opzettelijk obsceen gedrag!223

De burgemeester verleent zijn ingrijpen ook aan alle steunbetuigingen die hij heeft ontvangen. Het blijkt echter dat hij hiermee ook wel eens in de maling werd genomen. Zo schrijft Harry Mulisch in De Gids (jaargang 131, 1968 nummer 8) dat hij door burgemeester Cremers enkele dagen na de première werd gebeld. Laatstgenoemde

220 Verzoek tot interpellatie, 591. 221 Idem, 593.

222 Verzoek tot interpellatie, 594. 223 Idem, 596.

wilde Mulisch bedanken voor de ontvangen steunbetuiging met betrekking tot het verbod op De Smoeshaan. Mulisch verzekerde de burgemeester dat hij niet de afzender was en vroeg Cremers naar de tekst op het kaartje. Er stond op geschreven: ‘Bravo burgemeester! Dat hele gezelschap is trouwens niets anders dan een verzameling homoseksuelen. – Harry Mulisch’.224 Mulisch trekt twee conclusies uit het voorval. Ten

eerste is de burgemeester zo op de hoogte van het artistieke leven dat hij het werkelijk voor mogelijk houdt een dergelijk briefje van de schrijver te ontvangen. Ten tweede is de burgervader dusdanig blij met de walgelijke tekst op het briefje dat hij de moeite neemt de afzender persoonlijk te bedanken. Mulisch sluit af met de zin: ‘Alleen de mentaliteit van waaruit de burgemeester de voorstelling verbood, bezit de smerigheid, die hij in de voorstelling meende aan te treffen.’225

De overige steunbetuigingen die de burgemeester heeft gekregen worden door Voogd weggezet als mensen die de moderne tijd ook nog niet aan kunnen en liever zien dat er zulke censuur wordt toegepast.226 Ook heeft Voogd nog geen duidelijk antwoord

gekregen op de vraag:’ Waarom gaat in de rest van het land de voorstelling gewoon door?’. Missen de burgemeesters in de steden waar de voorstelling is toegestaan de eerder genoemde ‘gave des oordeels’?

De heer Proper benadrukt nogmaals dat het in dit geval om de mening van slechts één persoon draait. In de zaal zitten verschillende mensen die het stuk ook hebben gezien en het niet met het oordeel van de burgemeester eens zijn. Wordt hier een persoonlijke mening niet te veel aan de totale bevolking opgelegd?

Als eerste van de raadsleden spreekt de heer Schregardus zijn steun uit voor de burgemeester namens alle leden van de Noodraad. Zij waarderen het erg dat de burgemeester zich verzet tegen de ontwikkelingen op cultureel gebied en een halt toeroepen aan dit soort openbare vertoningen.227 De heer Vissers (KVP) voegt daar aan

toe dat hij, zelf een vader zijnde, de voorstelling niet graag in het bijzijn van zijn twintigjarige dochter zou hebben bekeken. Het woord ‘burgervader’ brengt een zelfde soort verantwoordelijkheid met zich mee tot de plaatselijke bevolking, als de verantwoordelijkheid van een vader over zijn dochter.228 Daarnaast gaat Vissers in op het

punt dat de heer Voogd maakte over het feit dat de opvoering in geen enkele andere

224 Mulisch, Harry, De kiespijn van Harry Mulisch in: Het vrije volk (13-12-1968). 225 Ibidem.

226 Verzoek tot interpellatie, 596. 227 Verzoek tot interpellatie, 600. 228 Idem, 602.

plaats verboden is. Hij maakt de vergelijking tussen de striptease-nachtclubs in Haarlem en tot vier uur ’s nachts open zijn – en die hij zelf ook weleens bezoekt – met andere steden waar zulke clubs niet bestaan. Is dat voor de bewoners van die stad een reden om te zeggen: waarom hier niet? Vissers vindt dit geen juist uitgangspunt. De heer Steijaart (PSP) is het eens met het standpunt van de heren Voogd en Proper en noemt het verbod van de voorstelling een blamage.229 De heer Daudeij geeft de burgemeester zijn steun en

noemt de burgemeester ‘een vent’ dat hij voet bij stuk blijft houden.230

Mevrouw Scheltema (VVD) is de avond voor de vergadering naar de voorstelling geweest in de schouwburg van Velsen en heeft in de hele voorstelling niets zedenkwetsend kunnen ontdekken. Ook heeft zij opgelet wat voor publiek er in de zaal zat. Dit was geen select gezelschap, zoals de burgemeester eerder stelde, maar een keurig publiek variërend van heel jong tot flink oud.231 Scheltema zou zonder problemen

haar vijftienjarige dochter naar de voorstelling meenemen. Ze concludeert dat de voorstelling op de avond van de première waarschijnlijk slecht is gevallen bij de burgemeester, iets wat iedereen wel eens overkomt. ‘Het is overtrokken om de voorstelling in strijd te achten met de moraal van het moment. Andere burgemeesters hebben het stuk niet verboden, niet omdat zij niet durfden, omdat zij er niets aanstootgevends in het vertoonde konden vinden’, aldus Scheltema.

De voorzitter neemt nogmaals het woord. Het is volgens Cremers geen kwestie van moed, maar van ‘moeten’, van plicht.232 De burgemeester stelt dat hij er veel meer

moeite mee gehad te hebben als hij de voorstelling niet had verboden, dat hij met zijn geweten in conflict zou zijn gekomen. Cremers werd dan ook vaak paternalisme verweten. Hijzelf vindt dat de overheid en in dit geval dus de burgemeester uiterst voorzichtig te werk moet gaan met het toepassen van zulke wetsartikelen. Maar hij kan niet aan zijn plicht ontlopen als na rijp overleg tot de conclusie komt dat er in strijd wordt gehandeld met de gevoelens van het overgrote deel van de Nederlandse bevolking.233 Dan is het zijn plicht om in te grijpen.

De vraag die hierbij opkomt is: Met wie heeft Cremers dat overleg gevoerd? Inmiddels is duidelijk geworden dat de raadsleden om uitleg hebben gevraagd over het verbod van De Smoeshaan, omdat zij werden overvallen door het eenzijdig optreden van

229 Ibidem.

230 Verzoek tot interpellatie, 603. 231 Ibidem.

232 Verzoek tot interpellatie, 607. 233 Ibidem.

de burgemeester. Zelfs de wethouder van Kunstzaken Geluk is niet op de hoogte gesteld. Mevrouw Cremers heeft hier wellicht een vinger in de pap. Eén van de directieleden van Centrum, Carpentier Alting vertelt dat mevrouw Cremers naar een try-out van de voorstelling is geweest. De burgemeester kwam toen opeens naar de première, wat hij anders nooit deed.234

‘Het gaat in deze om het persoonlijk geweten van een autoriteit, die een taak heeft, een taak die hij naar eigen geweten moet vervullen. Wanneer zijn collega’s hem niet volgen in zijn wijze van taakvervulling staat hij, helaas voor Nederland, alleen’.235

Cremers vervolgt dat hij de wethouders of andere leden van de raad niet om advies kon vragen, omdat iedereen eigen taken en verantwoordelijkheden heeft. Zij zouden hem zeggen dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien en zijn eigen beleid moet bepalen. Cremers stelt dat hij blijk van slapheid zou geven wanneer hij anderen hierover om raad zou hebben gevraagd.

Nadat de vergadering even is geschorst krijgt de heer Voogd opnieuw het woord. De heren Schregardus, Vissers en Ringma krijgen alle drie kritiek op hun aangevoerde argumenten. Daarna benadrukt Voogd dat het draait om de vraag of het de burgers van Haarlem kan worden onthouden wat andere burgers in het land wel wordt toegestaan. De raad moet zich niet uitspreken over het recht om artikel 221 toe te passen of een oordeel te geven over de zedelijkheid en kwaliteit van het stuk. Tot besluit zegt hij dat de raad de burgerij van Haarlem vertegenwoordigd en de mondigheid van de burgers is een essentieel onderdeel van de democratie, onze democratie is niet denkbaar zonder de volstrekte erkenning van deze mondigheid, dat wij als vertegenwoordigers van 170.000 mensen niet aan deze vraag voorbij mogen gaan.236 Om deze reden dienen de heren

Voogd en Proper een motie in.

De motie luidt als volgt: ‘De raad van de gemeente Haarlem erkennende dat de burgemeester op grond van artikel 221 van de Gemeentewet de bevoegdheid heeft openbare voorstellingen te verbieden en over het gebruik van deze bevoegdheid in de huidige wetgeving niet interpellabel is door de raad, noch onderworpen is aan het oordeel van de raad; van oordeel, dat de raad het oordeel van de leden van de raad over de kwaliteit van het betwiste stuk als niet ter zake moet beschouwen; beseffende, dat indien de burgemeester zich naar geweten verplicht achtte van de onder 1 genoemde

234 Leeuwen, Ko van, Wim de Wagt, Het geschenk. Stadsschouwburg Haarlem 1918-2009 (Haarlem 2009) 100.

235 Verzoek tot interpellatie, 608. 236 Verzoek tot interpellatie, 610.

bevoegdheid concreet gebruik te maken t.a.v. het toneelstuk ‘De Smoeshaan’, thans te meer mag worden verwacht dat hij op dit oordeel zal terugkomen; van mening echter, dat het mogelijk en geoorloofd moet worden geacht op grond van andere factoren de conclusie van een – op zichzelf onveranderd- oordeel te wijzigen; van oordeel, dat moeilijk kan worden aanvaard dat aan de Haarlemse bevolking moet worden onthouden datgene wat – naar thans is gebleken – elders in Nederland aan het eigen oordeel van de bevolking wordt overgelaten; spreekt uit het op prijs stellen als de burgemeester op deze grond het verbod van de openbare vertoning van ‘De Smoeshaan’ zou intrekken’.237 De

motie is ondertekend door de heren De Bruin, Poelage, Van der Vaart en de heer Voogd. Hierdoor is de motie voldoende ondersteund.

Voordat de raadsleden tot stemming overgaan nemen een aantal raadsleden nog het woord. De heer Proper benadrukt nogmaals dat het van belang is om het stuk gezien te hebben om er een goed oordeel over te kunnen geven. Hij doelt hierbij op de raadsleden Vissers en Ringma, die het stuk allebei niet gezien hebben, maar wel duidelijk stelling nemen in het debat. Ook burgemeester Cremers ontkomt niet aan deze kritiek aangezien hij slechts een halve voorstelling heeft bijgewoond.238 Burgemeester

Cremers vindt het stuk een vergaande obsceniteit, terwijl mevrouw Scheltema het een mallotig stuk noemt en eigenlijk niet de moeite waard. De heer Proper wil hiermee de grote tegenstellingen en verschillen in opvatting in de maatschappij naar voren brengen.239

Mevrouw Scheltema concludeert dat de kaarten ondertussen wel geschud zijn. Het is haar inziens niet meer nodig om een stemming te houden, aangezien wel duidelijk is geworden welke partijen voor en tegen de motie gaan stemmen. Toch laat zij de heren Voogd en Proper weten dat een deel van haar fractie veel meer bereid zou zijn de motie te ondersteunen wanneer er aan het eind zou staan: ‘Het op prijs te stellen als de burgemeester het verbod voor openbare vertoning van De Smoeshaan zou intrekken’.240

Het volgende citaat geeft goed weer hoe burgemeester Cremers in de discussie staat: ‘In vele gevallen is er sprake van vrijheid van cultuur, maar geen enkele vrijheid is absoluut. De vrijheid van de mens om te doen wat hij wil moet zoveel mogelijk worden gerespecteerd, maar wanneer bepaalde uitingen indruisen tegen de gevoelens van het

237 Idem, 610-611.

238 Vanavond geen openbare voorstelling. Burgemeester van Haarlem verbiedt onderdeel van De Smoeshaan, Haarlems Dagblad (4 september 1968).

239 Verzoek tot interpellatie, 611. 240 Idem, 614.

overgrote deel van de Nederlandse bevolking – dat is hier naar mijn stellige overtuiging het geval – moet aan de vrijheid paal en perk worden gesteld, want vrijheid mag nooit tot losbandigheid worden. Burgemeester Cremers geeft de heer Voogd gelijk, dat de mensen zelf moeten kunnen uitmaken wat zij wel en niet willen zien. Aan hetgeen wat vertoond wordt mag volgens Cremers wel een grens worden gesteld.241

Ook de locoburgemeester Geluk (PvdA) neemt het woord. Hij deelt de raad mee dat hij voor de motie zal stemmen. Uit dit feit mag niet de conclusie worden getrokken dat Geluk geen waardering heeft voor de houding van de burgemeester. Tijdens de vergadering op de ochtend na de première, stelt Geluk dat er ook sprake was van bewondering voor de moed die het nemen van een dergelijke maatregel vergt. Van te voren was wel te voorzien wat voor narigheid de beslissing zou opleveren.242

Daarnaast zegt Geluk dat hij het helemaal eens is met alles wat mevrouw Scheltema heeft gezegd, zelfs met de opmerkingen over de motie van der Voogd. Iets wat niet zo vaak voorkomt.243 Degenen die de voorstelling niet gezien hebben oordelen,

zijner inziens, dus niet over het toneelstuk en ook niet over de genomen maatregel van burgemeester Cremers. Volgens Geluk speelt een andere reden een beslissende rol. Veel raadsleden ergeren zich aan allerlei uitingen die de laatste tijd in het openbaar plaatsvinden. Ook hij ergert zich dikwijls aan allerlei gebeurtenissen die in het openbaar plaatsvinden die immoreel en vaak ook kwetsend zijn, waarbij geen rekening word gehouden met de medemens. In de schouwburg heeft Geluk de afgelopen jaren echter geen toneelstuk gezien, waarin zoveel smerigheid en schunnigheid staat, als tegenwoordig in allerlei boekenstalletjes verkrijgbaar is. De reden dat Geluk voor de motie stemt is het feit dat hij het gebruikte middel onjuist vindt.244

Voordat men tot stemming overgaat wil de heer Voogd nog melden dat hij niet bereid is om de motie aan te passen in ruil voor extra stemmen van de fractie van mevrouw Scheltema. De motie van de heren Voogd en Proper wordt hierna met 14 tegen 22 stemmen verworpen. De partijen PvdA, CPN en PSP stemden voor de motie. Voor het voorstel stemden de heren Voskuilen, Happé, De Bruin, Proper, Bovenkerk, Geluk, Pielage, Voogd van de Water en Mensink, mevrouw Lankhof en mevrouw Niemeijer en de heren Steijaart en Van der Vaart. De heer Reijnders was tijdens de stemming niet in

241 Idem, 615. 242 Idem, 616.

243 Verzoek tot interpellatie, 617. 244 Ibidem.

de zaal aanwezig. De VVD, KVP, de Protestant Christelijken en de Noodraad stemden tegen.245 Om 18.15 sluit de voorzitter hierop de vergadering.246

4.2 ‘Je moet als bestuurder nooit vooruitlopen, maar bijblijven.’247

Hoewel Oscar van diverse generatiegenoten bijval kreeg, reageerden veel jongeren er verontwaardigt en kritisch op (zoals zijn zoon Walraed) of beschaamd lacherig (zoals zijn zoon Eduard). Het voorval van het verbod van De Smoeshaan was een van de vele voorbeelden van de geestelijke revolutie die zich in de late jaren zestig aan het voltrekken was en die uiteindelijk tot een totaal ander klimaat van geestelijke vrijheiden in de jaren zeventig leidde. Veel taboes en heilige huisjes werden blijvend omver gehaald. Moraal, seksualiteit, godsdienst en tolerantie kwamen in een geheel ander licht te staan. Het was veel meer dan een generatieconflict. Oscar en C leste hadden het erѐ duidelijk moeilijk mee. En nog sterker, al ging het in de zestiger jaren wel heel snel, het betrof bij Oscar en C leste ook een veel algemener verschijnsel: het ouder worden.ѐ 248

Oscar had dondersgoed door dat hij ouder aan het worden was. Toen hij ruim een half jaar later ter gelegenheid van zijn pensionering door het Algemeen Handelsblad werd geïnterviewd zei hij hier het volgende over: ‘Nederland is in bestuurlijk opzicht aan het vergrijzen. Ouderen wachten er te lang mee zich door jongeren te laten aflossen. Verkalkte structuren moeten doorbroken worden. Dat vraag jeugdig elan en radicalisme. Het aanpakken van hedendaagse problemen wordt moeilijker naarmate je ouder wordt. Ik ben geenszins verkalkt, maar ik realiseer me, dat ik onvoldoende flexibel ben om een passend antwoord te geven op zaken, die zich in een geweldig tempo zijn gaan manifesteren en waarvan we onmogelijk het vervolg kunnen aangeven.’249

Op 6 mei 1969 werd Oscar 65 jaar. Omdat hij daarmee de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt besloot de koningin hem ‘met ingang van 1 juni 1969 eervol ontslag te verlenen als burgemeester der gemeente Haarlem, met dank voor de vele en gewichtige diensten als zodanig bewezen’.

Zijn afscheid werd dan ook uitgebreid en op verschillende dagen gevierd. De avond voor zijn verjaardag werd Cremers een concert door het Noordhollands Philharmonsich Orkest aangeboden. Als dirigent trad de toen ‘wereldberoemde’ Willi

245 Smoeshaan blijft verboden, Het vrije volk (10 oktober 1968). 246 Verzoek tot interpellatie, 618.

247 ‘Een bestuurder moet bijblijven’, Het vrije volk (2 juli 1969). 248 Cremers, C leste en Oscar, ѐ 82.

Boskovsky op die al vanaf 1954het traditionele Nieuwjaarsconcert van de WienerPhilharmoniker dirigeerde.

Op vrijdag 9 mei boden B&W een voorstelling van de cabaratier Fons Jansen aan in de stadschouwburg: ‘Na een welkomstwoord van wethouder D.J.A. Geluk bracht Fons Jansen zijn nieuwe programma ‘Drie maal andermaal’ ten tonele, waarin hij op humoristische wijze toespelingen maakte op de rol van de burgemeester in de Smoeshaan-affaire’, aldus de krant. Veel tijd voor nachtrust kregen we niet want de volgende ochtend zat de hele familie Cremers al vroeg in de kathedraal St. Bavo waar een officiële eucharistieviering voor Oscars afscheid werd gecelebreerd door bisschop Zwartkruis, mgr. A. Diepenbrock en de deken A.H. Beemer.250

Twee dagen was Oscar weer het middelpunt, nu ging het ’s middags om afscheid door de gemeentepolitie. Oscar en C leste werden in een open koets onder begeleidingѐ van politieagenten te paard naar een schoolgebouw gereden waar de afscheidsbijeenkomst gehouden werd. Hoofdcommissaris De Boer hield een toespraak waarin hij erg veel waardering voor de scheidende burgemeester uitsprak.

Die avond nam het burgemeestersechtpaar afscheid van het Haarlemse mannenkoor Zang en Vriendschap. Hij verruilde het erevoorzitterschap voor het erelidmaatschap. Hij zei hierover: ‘Ik heb het gevoel, dat ik hier afscheid neem van de gehele Haarlemse burgerij, aangezien het koor is samengesteld uit alle lagen en groeperingen van de Haarlemse bevolking’.

Op 19 mei gaf Oscar zelf een cadeau weg. Het was een schilderij van paus Johannes dat gemaakt was door de zondagsschilder Cor Detmar. In de pers werd hierover geschreven: ‘Oorspronkelijk was het schilderij bedoelt voor de villa in Vilsteren, waar de heer Cremers in juni gaat wonen. Maar de burgemeester had zelf een betere bestemming voor het schilderij: de gelijknamige school achter het stadshuis.’ Toch ontkwam de burgemeester niet aan een product van de heer Detmar, want na de onthulling van het schilderij van de paus in de school ontving hij een door Detmar gemaakte tekening van de burgemeester in zijn werkkamer.

Op 27 mei nam de gemeenteraad in een buitengewone vergadering afscheid van zijn burgemeester. Behalve de raadsleden en de gemeentesecretaris waren er ook anderen hierbij aanwezig. Naast zijn vrouw, waren ook de Commissaris van de Koningin Kranenburg, de Westduitse ambassadeur Arnold, burgemeester Samkalden van