• No results found

Vegetatiekartering Proefverkweldering

4 Bespreking resultaten

4.4 De opslibbing ontleed

4.6.1 Vegetatiekartering Proefverkweldering

De vegetatie in de zomerpolders van NFB is in het kader van de periodieke vegatiekarteringen van Rijkswaterstaat van de kwelders langs de Friese en Groninger kust éénmalig een keer gekarteerd ruim voordat er sprake was van mogelijke uitdijking voor kwelderherstel, namelijk in 1987. Volgens deze kaart werd de hele Proefverkweldering toen bedekt met een vegetatietype van Fioringras en Engels raaigras waarin nauwelijks of geen zouttolerante plantensoorten voorkwamen. Deze vegetatie valt in de TMAP-typologie van kweldervegetaties onder het vegetatietype fresh grassland of niet-zilt

grasland (Fl). Het is aannemelijk dat de situatie in 1987 vergelijkbaar was met de uitgangssituatie

kort voor de uitpoldering, of in ieder geval met de situatie van voor de openzetting van de klepduikers in 1997 vier jaar voor de uitpoldering (§ 2.1). Eén jaar na de uitpoldering kwam het vegetatietype

niet-zilt grasland alleen nog voor op hogere delen in het westelijke helft en in de ZO-hoek van de

Proefverkweldering en bedekte toen minder dan 35% van het hele gebied (Figuur 4.26, Figuur 4.27). In het zevende jaar na de uitpoldering was de bedekking van niet-zilt grasland afgenomen tot 16% en in tiende jaar (2011) kon het type niet meer apart worden gekarteerd en had kweldervegetatie de gehele Proefverkweldering ingenomen.

Het niet-zilt grasland was in het eerste jaar na uitpoldering voor een groot deel al vervangen door verschillende vegetatietypen van de lage, hoge en brakke kwelder en door een vegetatietype van Klein schorrenkruid en Zeekraal dat in de TMAP-typologie gerekend wordt tot de pionierzone van

kwelders. Als er sprake is van een slechte ontwateringstoestand en er soms langdurig water in het maaiveld blijft staan, kan dit type ook hoger in kwelderzonering voorkomen waar het dan andere vegatietypen vervangt. Om onderscheid te maken met de zgn. primaire pioniervegetatie op de overgang van kwelder naar het onbegroeide wad, wordt het Schorrenkruid-Zeekraal (Pq) type hieronder verder aangeduid als secundaire pioniervegetatie (zie ook Figuur 4.26, Figuur 4.27). In het zevende en tiende jaar na uitpoldering was dit het meest voorkomende vegetatietype in de

Proefverkweldering. In het tiende jaar bedekte het bijna 50% van het gebied (Figuur 4.27).

In het eerste jaar na uitpoldering bereikte het vegetatietype brak overstromingsgrasland (vegetatie met een > 25% bedekking van Fioringras; code Bg in Figuur 4.26) met 21% een relatief hoog aandeel in de vegetatie van de Proefverkweldering. In de twee latere karteringen bedroeg het aandeel met respectievelijk 8% en 11% nog maar ongeveer de helft. Deze ontwikkeling ging gepaard met een toename van vegetatietypen van de hoge kwelder, die in jaar 10 een aandeel bereikten van bijna 25% (Figuur 4.27).

De ontwikkeling van vegetatietypen van de lage kwelder bleef beperkt. In het eerste jaar na uitpoldering bereikten vegetatietypen van de lage kwelder een aandeel van 17%. Dit aandeel bleef in het zevende en tiende jaar na uitpoldering bijna onveranderd.

De hoogte van het maaiveld is van grote invloed geweest op de vegetatieontwikkeling in de Proefverkweldering. Om dit te illustreren wordt de vegetatieontwikkeling in de relatief hooggelegen westelijke helft en lagergelegen oostelijk helft hieronder apart besproken.

Vegetatieontwikkeling westelijke helft

In het hogergelegen westelijk deel van de Proefverkweldering verliep de uitbreiding van kweldervegetatie veel langzamer dan in het oostelijke helft (Figuur 4.26). In het eerste jaar na

uitpoldering was niet-zilt grasland hier nog het meest voorkomende vegetatietype; alleen in de relatief lagere delen was sprake van vervanging door het vegetatietype brak overstromingsgrasland (Bg).

In het zevende jaar was dit laatste type hier vervangen, behalve door secundaire pioniervegetatie van Klein schorrenkruid en Zeekraal, ook door een beperkt aantal vegetatietypen van de lage kwelder. Het type niet-zilt grasland was nog aanwezig in een relatief grote eenheid ten noorden van de westelijke van de drie aangelegde kreken. Dit is precies het gebied met een lage verzilting (Locaties 1 en 3 in Figuur 4.24). In het tiende jaar waren de laatste resten niet-zilt grasland uit de westelijke helft van de Proefverkweldering verdwenen en vervangen door vegetatietypen van de hoge kwelder. Opmerkelijk was het voorkomen van een kleine eenheid met het vegetatietype brak rietland (Bp) aan de voet van de Westerdobbe. In het zesde jaar na uitpoldering werd hier al Riet waargenomen, maar de eenheid was waarschijnlijk nog te klein van omvang, of de bedekking van Riet te laag, om in het jaar erna te worden gekarteerd. Mogelijk is hier sprake van enige toevoer van zoetwater door kwel vanuit de dobbe of zomerkade.

Langs de zuidrand aan de voet van de versterkte zomerkade ligt een smalle hogergelegen zone met een afwijkende vegetatie. Het gaat waarschijnlijk om een restant van een voormalige zogenaamde boerenkwelder. In het zevende en tiende jaar na uitpoldering werd deze zone bedekt door soortenrijke vegetatietypen van de hoge kwelder met een relatief hoge bedekking van Rood zwenkgras (typen Hg en Hf).

Vegetatieontwikkeling oostelijke helft

De toename van kweldervegetatie verliep in de lagergelegen oostelijke helft veel sneller dan in de westelijke helft van de Proefverkweldering. In het eerste jaar na uitpoldering was het oostelijke deel al grotendeels bedekt door de vegetatietypen brak overstromingsgrasland en secundaire pioniervegetatie van Klein schorrenkruid met Zeekraal (Pq; Figuur 4.26). In het zevende jaar was sprake van een sterke uitbreiding van de secundaire pioniervegetatie ten koste van het brak overstromingsgrasland type. Langs de kreken was sprake van een zone met een betere ontwatering waar verschillende vegetatietypen van de lage en hoge kwelder tot ontwikkeling kwamen, vooral het type Gewoon

kweldergras met Zulte (La). Tussen het zevende en tiende jaar na uitpoldering (2008 en 2011) zijn in

de oostelijke helft weinig veranderingen opgetreden in de vegetatie.

Net als in de westelijke helft ligt ook hier langs de zuidrand een smal restant voormalige boerenkwelder. In het zevende en tiende jaar na uitpoldering werd dit restant bedekt door het Rood

Figuur 4.26 Vegetatieontwikkeling van de Proefverkweldering in de eerste tien jaar na uitpoldering aan de hand van drie vegetatiekaarten. De kaarten uit het eerste en zevende jaar na uitpoldering zijn ontleed aan de vegetatiekaarten van Rijkswaterstaat van de kwelders langs de Friese en Groninger kust; de kaart uit het tiende jaar is gebaseerd op een extra uitgevoerde kartering van alleen de Proefverkweldering (§ 3.3.1). De legenda is gebaseerd op de TMAP-vegetatietypologie (Esselink et al. 2009). In de drie kaarten zijn de

volgende TMAP-coderingen gebruikt:

Code Omschrijving / vegetatietype Code Omschrijving / vegetatietype Onbegroeid of zilte pioniervegetatie Vegetatie van de hoge kwelder

w open water Hf Roodzwenkgras

m kale grond Hg Fioringras met Aardbeiklaver

Pq Klein schorrenkruid/Zeekraal Hr Kweek

Vegetatie van de lage kwelder Hx Spiesmelde/Strandmelde

La Gewoon kweldergras met Zulte H* hoge kweldervegetatie; restgroep Lp Gewoon kweldergras Vegetatie van de brakke kwelder L* lage kweldervegetatie; restgroep Bg Brak overstromingsgrasland met Fioringras

Bp Riet

Niet-zilt (antropogeen) grasland

Fl niet-zilt grasland met Engels raaigras

Figuur 4.27 Vegetatieontwikkeling van de Proefverkweldering in de eerste tien jaar na uitpoldering en een vergelijking met een vegetatiekaart van Rijkswaterstaat van de kwelders langs de Friese en Groninger kust en aangrenzende zomerpolders van 14 jaar voor de uitpoldering (1987). Vegetatieclassificatie op hoofdzones naar de TMAP-vegetatietypologie (Esselink et al. 2009). Het vegetatietype van Klein schorrenkruid en Zeekraal dat zich bij slechte ontwatering kan ontwikkelen en dan vegetatietypen van de lage en hoge kwelder vervangt is geclassificeerd als secundaire pioniervegetatie om het te onderscheiden van de primaire pioniervegetatie op de overgang van lage kwelder naar onbegroeid wad. Om grafische redenen is kale grond bij de secundaire pioniervegetatie gevoegd.