• No results found

6. Bevindingen

6.1 Vaste werkwijze – institutioneel

6.1.1 Lock-in

Hoewel de gemeenteraad van Amsterdam moties heeft aangenomen om nieuwbouw aan te sluiten op laagtemperatuur bronnen, wordt in rapporten en door respondenten beargumenteerd dat stadsverwarming moet worden uitgebreid (Drift, 2018; Professional Zuiderlicht). Dit is een gevolg van de vaste werkwijze binnen het ambtelijk apparaat, deze zorgen ervoor dat het stadsverwarmingsnet wordt uitgebreid en dat het vierde generatie warmtenet niet gerealiseerd kan worden. Door Geels (2005) noemt deze de vaste werkwijze een cognitieve routine die ervoor zorgt dat structuren gereproduceerd worden.

Een professional van Waternet illustreert de vaste werkwijze binnen het ambtelijk apparaat als volgt:

“Alle vragen worden bij de markt neergelegd (…) in het geval van warmtenetten is de markt toevallig elke keer Nuon.” (Professional Waternet 2).

Respondenten en onderzoek van Drift (2018) geven aan dat het aansluiten van de Sluisbuurt op de retourleiding van het stadsverwarmingsnet op basis van vaste werkwijzen (en gemaakte afspraken) is gebaseerd. Een professional van Zuiderlicht geeft aan:

41

“Het aansluiten van de Sluisbuurt op de retourleiding wordt gezien als duurzaam alternatief op stadsverwarming. Als je echter niet zou beginnen met stadsverwarming, maar met lokale bronnen kom je tot andere conclusies.” (Professional Zuiderlicht).

De twee quotes laten zien dat er in deze gevallen aan Nuon wordt gedacht bij een warmtenet en dat het stadsverwarmingsnet als vanzelfsprekend een rol speelt in de warmteoplossing van de Sluisbuurt. Deze vaste werkwijze is een lock-in die zorgt dat er geen volledig duurzaam warmtenet kan ontwikkelen. In de rapporten van het RMA (2019) wordt beargumenteerd dat dit een logisch gevolg is van het beleid dat vanaf 2005 is gevoerd. In dit beleid is gestuurd op het uitbreiden van het stadsverwarmingsnet om CO2-reducties te realiseren.

6.1.2 Ontwikkeling lock-in

Respondenten geven aan dat er in Amstel III echter anders naar het warmtevraagstuk wordt aangekeken. In Amstel III wordt niet meer gestuurd op het uitbreiden van het stadsverwarmingsnet maar wordt er gestuurd richting een laagtemperatuur warmtenet:

“Er moet naar de geest van de motie gewerkt worden, dat is een laagtemperatuur warmtenet, op basis van lokale bronnen en met een open karakter” (Professional gemeente Amsterdam 2).

Deze quote illustreert dat de gemeente werkt om een laagtemperatuur net te realiseren. Op deze wijze draagt het ambtelijk apparaat in Amstel III niet bij aan het continueren van het bestaande warmtesysteem, maar stuurt het ontwikkelaars actief naar laagtemperatuur alternatieven. Hiermee is de institutionele lock-in omtrent de vaste werkwijze van de gemeente geslecht.

Nadat de Dutch Datacenter Association (hierna: DDA) in 2017 de restwarmte van datacenters ‘om niet’ heeft aangeboden in een brief aan de Tweede Kamer (DDA, 2017), is er door de gemeente een verkenning geïnitieerd om de toekomstige nieuwbouw te verwarmen met deze duurzame lokale bron. Met subsidie van de gemeente werd in 2017 een gezamenlijke verkenning gestart naar de mogelijke scenario’s. Hierbij waren twee energieleveranciers Nuon en Engie, en de eigenaar van de bron Equinix betrokken. Omdat bleek dat de preferente systeemtechniek van beide energieleveranciers ver uit elkaar lagen, zijn beiden in 2018 zelfstandig verder gegaan. De twee scenario’s zijn uit een gezet in paragraaf 5.2.

42

Het scenario dat Engie heeft ontwikkeld kan worden gezien als een vierde generatie warmtenet omdat het de warmte distribueert op laagtemperatuur afkomstig uit lokale bronnen, gebruik maakt van thermische seizoensopslag en het warmtenet een open karakter heeft. Het scenario dat Nuon heeft uitgewerkt kan op de huidige wijze niet worden gekenmerkt als een vierde generatie warmtenet omdat het gebruikmaakt van de huidige bronnen van het stadsverwarmingsnet en omdat de hele keten in eigendom is van één partij. Hoewel de gemeente stuurt op het realiseren vaan een vierde generatie warmtenet, zou het realiseren van dit scenario van Nuon kunnen worden getypeerd als het werken volgens de vaste werkwijze, hierover meer in paragraaf 6.8.

6.1.3 Institutionele handelingen

Uit de bevindingen blijkt dat er zes type institutioneel werk zijn gebruikt ten opzichte van de vaste werkwijze. Er zijn handelingen te herkennen met een behoudend, creërend en verstorend doel

Het aansluiten van de Sluisbuurt op de retourleiding van het stadsverwarmingsnet kan worden gezien als een behoudende handelingen. Door gebruik te maken van de vaste werkwijze is hier met een aanpassing op de normale werkwijze wel aangesloten op de fossiele bronnen van het stadsverwarmingsnet. Lawrence en Suddaby (2006) kenmerken dit werk als routiniërend.

Het aanbieden van de restwarmte van datacenters door het DDA kan worden gezien als creërend institutioneel werk aan de hand van het nabootsen van bestaande veronderstellingen. Met deze handeling wordt de bestaande veronderstellingen dat alleen (fossiele) hoogtemperatuur bronnen gebruikt kunnen worden om veel woningen te verwarmen verlegd door te laten zien dat grote delen van de woningvoorraad met datacenterrestwarmte van warmte kan worden voorzien. Er wordt een nieuwe structuur (de bron datacenterrestwarmte) geassocieerd met de manier waarop bestaande bronnen worden gebruikt. Dit type creërend werk wordt in de theorie nabootsen genoemd.

Het initiëren van de verkenningen om de restwarmte van datacenters te gebruiken in het warmtenet kan worden gezien als creërend werk rondom het construeren van normatieve associaties. Dit houdt volgens de theorie over institutioneel werk in dat er verhoudingen worden aangedragen die kunnen gaan gelden als nieuwe structuur

43 (Lawrence & Suddaby, 2006; Giezen, 2018). Er is te zien dat er buiten de vaste werkwijze wordt getreden om de onderzoeken of de nieuwe bron benut kan worden. De twee scenario’s zijn beide anders te duiden. Het scenario dat Nuon heeft ontwikkeld kan worden gezien als het valoriseren van de techniek die zij in het scenario gebruiken. Valoriseren (en demoniseren) wordt door Lawrence & Suddaby (2006) gekenmerkt als behoudend werk. Het scenario van Engie kan worden gezien als onderbouwend creërend werk. Engie genereerd met hun scenario specifieke uitleg en laat zien dat het vierde generatie warmtenet op deze locatie zou kunnen werken.

Bij deze lock-in moet ook aangehaald worden dat de twee rapporten van de RMA, die in de situatieschets in paragraaf 5.2 zijn aangehaald, hebben bijgedragen in het slechten van de routines en werkwijzen. Hierbij wordt nog geen nieuwe vaste werkwijze geïntroduceerd maar wordt al wel terughoudendheid gecreëerd richting de bestaande structuren, de samenwerking met Nuon. Er kan gesteld worden dat er geen nieuwe structuur wordt aangedragen maar de stukken zorgen er wel voor dat de bestaande structuur ondermijnd wordt. Deze manier van institutioneel verstorend werk wordt als ondermijnen van veronderstellingen en geloofsovertuigingen getypeerd.