• No results found

Varianten Uniform A en Uniform B

Hoofdstuk 5: varianten CO 2 -heffing

5.3 Varianten Uniform A en Uniform B

In deze paragraaf worden de varianten Uniform A en Uniform B besproken. De varianten hebben een grote mate van overlap, en verschillen enkel in de terugsluis van de opbrengst van de heffing. Zowel de werking als gevolgen van de belasting worden besproken, evenals de gevolgen voor de reeds bestaande energie- en milieuheffingen en de daarbij behorende externaliteiten.

5.3.1 Kenmerken varianten Uniform A en Uniform B

Zoals de naam al doet vermoeden is er bij deze varianten sprake van een uniforme heffing, waarbij alle bedrijven en huishoudens dezelfde prijs per ton CO2-emissie betalen. Deze prijs loopt met de jaren op, om zo de CO2-uitstoot te reduceren en verduurzaming te stimuleren. In beginsel betalen alle sectoren hetzelfde tarief. Er is echter een uitzondering voor de EU ETS bedrijven: zij gaan een netto opslag betalen, wat inhoudt dat de EU ETS-prijs van CO2 met de Nederlandse uniforme prijs mag worden verrekend. Per saldo betalen de ETS-sectoren dan de nationale CO2-prijs, net als de overige sectoren. Deze oplossing draagt bij aan uniformiteit

170 Van der Ploeg 2018 en Schoenmaker et al. 2019

171 Milieu Centraal 2020, geraadpleegd op 12-07-2020, via: https://www.milieucentraal.nl/energie-besparen/snel-besparen/grip-op-je-energierekening/gemiddeld-energieverbruik/

van de heffing, omdat iedereen hetzelfde effectieve tarief betaalt en dus zijn eigen schade compenseert.

Aardgas

De heffing op aardgas belast de kosten van luchtverontreiniging en klimaatschade veroorzaakt door aardgasverbruik. Op het moment dat de CO2-belasting wordt ingevoerd, zal de

energiebelasting op het verbruik van aardgas in de gebouwde omgeving worden verlaagd tot het bedrag waarop de kosten van de luchtverontreiniging gedekt worden. De prijs van

klimaatschade is immers al verwerkt in de CO2-belasting, en er zou dubbele belastingheffing optreden wanneer hetzelfde object (CO2-emissie) met twee heffingen wordt belast. Het verlaagde tarief van aardgasverbruik wordt 5 eurocent per m3 aardgas. Dit is voordelig voor huishoudens, die in 2020 gemiddeld 33 eurocent per m3 aardgas betalen. Grootverbruikers betalen nu 1 eurocent per m3 aardgas, en krijgen dus te maken met een flinke prijsstijging.172 Deze tariefswijziging zorgt ervoor dat iedere gebruiker dezelfde lasten draagt, ongeacht het verbruik. Dit creëert meer uniformiteit. Ook wordt het pigouviaanse gat kleiner omdat de heffing gelijk is aan de schade.

Brandstof

Ook de accijns op brandstoffen blijven bestaan naast de CO2-heffing vanwege de schade veroorzaakt door andere externe effecten.173 De CO2-heffing compenseert alleen de klimaatschade. Bovendien ligt de prijs van de huidige accijns lager dan de veroorzaakte schade. Het is dus aannemelijk dat de accijns gelijk blijven, of zelfs hoger worden.

Elektriciteit

In paragraaf 5.2 werd benoemd dat de energiebelasting op het verbruik van elektriciteit niet doelmatig is, omdat de schade zich voordoet op het moment dat elektriciteit wordt opgewekt.

De kosten veroorzaakt door de emissie van CO2 worden gecompenseerd met de CO2-belasting en de andere externe effecten zijn minimaal, waardoor deze buiten beschouwing kunnen worden gelaten.

Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE ++)

De SDE ++ is een subsidie die duurzame energieproductie en CO2-reductie stimuleert.

Bedrijven en (non)profit-organisaties in de verschillende sectoren kunnen aanspraak maken op deze regeling wanneer zij investeren in duurzaamheid. 174 Deze subsidie wordt afgeschaft voor de sector industrie bij het invoeren van een CO2-belasting.

Terugsluis

De varianten Uniform A en Uniform B variëren in de terugsluis van de opbrengst van de heffing. Variant Uniform A kent een lumpsum terugsluis aan huishoudens, wat betekent dat de totale opbrengst aan huishoudens wordt terugbetaald. Hierbij gaat het om een vast bedrag per persoon. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt in energieverbruik.

In variant Uniform B wordt een deel van de totale opbrengst gebruikt om de industrie een subsidie te geven voor CO2-besparende investeringen. In 2030 wil men hier 1 miljard euro

172 Belastingdienst 2020, geraadpleegd op 12-07-2020, via:

https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/overige_belastingen/bela stingen_op_milieugrondslag/tarieven_milieubelastingen/tabellen_tarieven_milieubelastingen

173 Zie paragraaf 5.2

174 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, geraadpleegd op 12-07-2020, via: https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/sde

voor uittrekken. Dit stimuleert de industrie tot verdere emissiereductie. Het bedrag dat overblijft wordt net als bij variant Uniform A lumpsum teruggesluisd naar huishoudens.

5.3.2 Analyse variant Uniform A

Op basis van een CO2-heffing volgens variant Uniform A blijkt dat de effectieve CO2-prijs voor de ETS-sectoren de komende jaren fors zal stijgen, terwijl deze voor de andere sectoren juist daalt. Dit kan worden verklaard door de lagere energiebelasting op aardgas in de

gebouwde omgeving en het verdwijnen van de energiebelasting op elektriciteit. De niet-ETS-sectoren gaan komende jaren meer CO2-uitstoten omdat de effectieve CO2-prijs daalt. Deze additionele emissies moeten worden gecompenseerd door de ETS-sectoren omdat het gestelde emissiereductiedoel van 46% in 2030 anders niet kan worden behaald. De uitstootreductie van de ETS-bedrijven wordt bij deze variant volledig gerealiseerd door de elektriciteitssector. De uitstoot door de industrie neemt zelfs iets toe vanwege het verdwijnen van de subsidie voor reductiemaatregelen voor de industrie (SDE++).

De emissiereductie binnen de elektriciteitssector wordt deels veroorzaakt doordat er in Nederland minder elektriciteit zal worden opgewekt en geëxporteerd, en er meer wordt geïmporteerd. Vanwege de hogere CO2-prijs ontstaat namelijk een internationaal

concurrentienadeel voor Nederlandse elektriciteitsproducenten: Nederlandse elektriciteit wordt duurder, en buitenlandse elektriciteit goedkoper. Er is weliswaar een nationale emissiereductie maar de mondiale uitstoot blijft gelijk, omdat in het buitenland meer elektriciteit zal worden opgewekt als gevolg van de toenemende vraag uit Nederland.

Bovendien wordt Nederland afhankelijker van de elektriciteitsproductie in het buitenland en de mogelijkheden tot opwekking van wind- en zonne-energie in Nederland zelf, waardoor de garantie tot leveringszekerheid afneemt.

Een uniforme CO2-belasting betekent een substantiële kostenstijging voor de energie-intensieve sectoren. Dit heeft gevolgen voor de kostprijs, het productievolume en werkgelegenheid van de in Nederland gevestigde bedrijven. Deze effecten zullen achtereenvolgens worden besproken.

De stijging van de kostprijs is afhankelijk van de mogelijkheden om de extra kosten af te wentelen op binnen- en buitenlandse afnemers. De mate van kostprijsstijging beïnvloedt vervolgens de verandering in productievolume. Hoe hoger de kostprijsstijging, hoe groter de daling in productievolume.

Wanneer het productievolume daalt heeft dit ook een weerslag op de werkgelegenheid. Deze zal verschuiven naar minder energie-intensieve activiteiten. CO2-intensieve bedrijven gaan immers minder produceren, waardoor er minder werknemers nodig zijn. Tegelijkertijd zal de vraag naar arbeid in andere sectoren stijgen, omdat de vraag naar schone producten toeneemt.

Per saldo blijft de werkgelegenheid gelijk.

Een uniforme CO2-heffing heeft een positief effect op de hoogte van het bbp. Dit komt doordat de effectieve CO2-prijs toeneemt in de sectoren (industrie- en elektriciteit) waar relatief goedkope emissiereducties kunnen worden gerealiseerd. In andere sectoren, waar het duurder is om emissiereducties te realiseren (gebouwde omgeving), neemt de effectieve CO2 -prijs juist af, waardoor er daar minder emissiereducties hoeven plaats te vinden.

Het CPB en PBL voorspellen een welvaartstijging voor huishoudens. De lagere impliciete CO2-belastingen in de gebouwde omgeving en lumpsum terugsluis naar huishoudens compenseren voor de kostprijsstijging en productiedaling, waardoor huishoudens per saldo meer te besteden hebben. De lumpsum terugsluis is naar verwachting 6,2 miljard euro in 2030. Tevens vindt er een ruilvoetverbetering plaats, wat inhoudt dat de prijs van de Nederlandse export relatief hoger is dan de prijs van de import, waardoor import relatief goedkoper wordt. De Nederlandse markmacht zorgt ervoor dat de prijsstijgingen gedeeltelijk kunnen worden afgewenteld op het buitenland (Boeters, 2014).

Zoals al eerder aangegeven zal een uniforme heffing louter resulteren in een lagere

binnenlandse CO2-emissie, maar niet in een mondiale. De uniforme CO2-prijs in Nederland leidt tot een weglek van 8,1 megaton CO2. Deze weglek wordt grotendeels veroorzaakt door de verlaagde elektriciteitsproductie in Nederland, wat wordt gecompenseerd met extra productie in het buitenland. Ook zal de vraag naar aardgas in Nederland afnemen, waardoor de internationale aardgasprijs daalt.

5.3.3 Analyse variant Uniform B

Vanwege het feit dat de varianten Uniform A en Uniform B alleen verschillen in de terugsluis van de opbrengst zijn de gevolgen van de heffing grotendeels hetzelfde. Om niet in herhaling te treden worden alleen de verschillen tussen de varianten uitgewerkt.

Bij variant Uniform B krijgt de industrie een deel van de belastingopbrengsten teruggesluisd met een subsidie voor CO2-reducerende investeringen. Hierdoor wordt verwacht dat bij variant Uniform B een grotere emissiereductie wordt gerealiseerd door de industrie dan in variant Uniform A. Bij variant Uniform B is het goedkoper om een emissiereductie te realiseren, omdat er extra financiële faciliteiten beschikbaar zijn. De huidige subsidie voor reductiemaatregelen in de industrie (SDE++) komt te vervallen, dus deze vorm van terugsluis is een goede substitutie als incentive tot verduurzaming.

Door de hogere emissiereductie in de industrie kan een lagere uniforme CO2-prijs worden geheven dan bij variant Uniform A. Hierdoor daalt de effectieve CO2-prijs voor de

gebouwede omgeving sterker, en verschuift de emissiereductie nog meer naar de ETS-sectoren. De lagere CO2-prijs betekent ook een lagere emissiereductie voor de

elektriciteitssector, omdat zij een hoger productievolume behouden. Een voordeel hiervan is dat er minder concurrentieverstoring optreedt. Doordat het tarief van variant Uniform B lager is dan bij variant Uniform A, zijn de opbrengsten van de heffing ook lager.175

Ook in variant Uniform B stijgen de productiekosten van energie-intensieve bedrijven, maar minder dan in variant Uniform A. Door de kostenstijging zal de productie ook afnemen, waardoor er in beginsel minder arbeid nodig is. Tegelijkertijd zal er extra vraag naar arbeid ontstaan vanwege de investeringen in verduurzaming, waardoor er per saldo een kleine netto toename van werkgelegenheid in de energie-intensieve energie ontstaat.

Net als bij variant Uniform A is de CO2-heffing van variant Uniform B minder economisch verstorend dan de huidige energiebelastingen, waardoor het bbp per saldo toeneemt. Ook zal er een welvaartswinst ontstaan.

175 Er wordt uitgegaan van een gelijke emissiereductie van 46% in 2030

De weglek van variant Uniform B is beduidend lager dan bij variant uniform A. De reden hiervan is dat de productieafname van energie-intensieve sectoren in Nederland kleiner is dan bij variant Uniform A. Hierdoor hoeft Nederland minder elektriciteit uit het buitenland te importeren en neemt de mondiale CO2-uitstoot zelfs af. Bovendien neemt de vraag naar aardgas in de gebouwde omgeving sterk toe, waardoor de wereldwijde aardgasprijs stijgt.

Hierdoor daalt de emissie in het buitenland. Dit is precies het tegenovergestelde van variant Uniform A.

5.4 Industrie A en Industrie B

5.4.1. Kenmerken varianten Industrie A en Industrie B

Varianten Industrie A en Industrie B beperken zich tot een CO2-belasting voor de energie-intensieve industrie in Nederland, vallend onder de EU ETS-wetgeving. De varianten gaan uit van een oplopende heffing die bovenop de prijs van de ETS-emissierechten komt. Wel wordt de CO2-heffing afgestemd op het EU ETS-tarief om een disproportioneel hoge of lage heffing te voorkomen. De varianten impliceren dus geen extra heffing voor de overige sectoren. Zij krijgen alleen te maken met de maatregelen uit het Klimaatakkoord, en de huidige

energiebelastingen blijven ongewijzigd. Wel komt de SDE++ regeling voor de industrie te vervallen, omdat men de emissiereductie volledig wil beïnvloeden door middel van de CO2 -heffing en de EU ETS prijs.

Net als varianten Uniform A en Uniform B verschillen de varianten Industrie A en Industrie B alleen op de manier waarop de opbrengsten worden teruggesluisd. De terugsluis van de

opbrengst gebeurt bij variant Industrie A door middel van een lumpsum terugbetaling aan huishoudens. In variant Industrie B wordt de totale opbrengst gebruikt als subsidie aan de industrie voor CO2-besparende investeringen.

5.4.2 Analyse variant Industrie A

In varianten Uniform A en B was er sprake van een verschuiving van de CO2-uitstootreductie van de niet-ETS-sectoren naar de ETS-sectoren. In variant Industrie A is deze verschuiving minimaal, omdat de wetgeving voor de niet-ETS-sectoren ongewijzigd blijft. Ook de elektriciteitssector valt buiten het bereik van de CO2-heffing. Elektriciteitsbedrijven zullen wel emissierechten moeten kopen omdat zij aan de EU ETS-wetgeving gebonden zijn. De emissie van de niet-industriële sectoren blijft hierdoor in beginsel constant.

De opbrengst van de industriële CO2-heffing wordt teruggesluisd naar huishoudens, met een vast bedrag per persoon. Hierdoor realiseren huishoudens een koopkrachttoename waardoor zij meer zullen consumeren. Het gevolg is dat de consumptie van elektriciteit en andere producten en diensten toeneemt, waardoor de CO2-emissie in de elektriciteits- en overige sectoren iets zal stijgen.De emissiereductie dus volledig gerealiseerd door de industrie, in tegenstelling tot de uniforme varianten, waar de emissiereductie hoofdzakelijk wordt gerealiseerd door de elektriciteitssector. Om het emissiereductiedoel te realiseren is een grotere prijsprikkel is benodigd, wat impliceert dat het tarief van de heffing hoger is dan bij de uniforme varianten. Tevens is de opbrengst van de heffing beduidend lager dan bij de uniforme varianten, omdat de heffing slechts van de industrie wordt geheven.

Door de CO2-heffing zal er een kostprijsstijging voor de industrie optreden. De hoogte van de kostprijsstijging verschilt per industriële sector. Een voorbeeld is dat de kostprijs in de

metaalsector slechts licht zal stijgen omdat de verhoogde CO2-prijs deels wordt

gecompenseerd door een lagere elektriciteitsprijs. Andere sectoren profiteren hier minder van, waardoor zij een grotere kostprijsstijging ervaren. Wijzigingen in productievolume en afzet zijn afhankelijk van de mate van kostprijsstijging en mogelijkheden om deze af te wentelen op afnemers in zowel binnen- als buitenland.

Door de emissiereductie verschuift de werkgelegenheid naar minder energie-intensieve arbeid. De vraag naar arbeid daalt sterker dan bij de uniforme varianten omdat het

productievolume sterker daalt. De vraag naar arbeid in de niet-ETS-sectoren zal minder hard stijgen dan bij de uniforme varianten omdat de productietoename in deze sectoren minder is.

Dit komt doordat de emissiekosten bij de uniforme varianten afnemen, terwijl deze bij variant Industrie A constant blijven. Per saldo is er dus een kleine daling in werkgelegenheid. Ook zal het bbp met 0,2% afnemen, wat duidt op een minder efficiënte emissiereductie dan in de uniforme varianten. Per saldo neemt de welvaart wel met 0,1% toe.

De weglek in variant Industrie A bedraagt 3,7 Mton CO2. Er vindt immers geen additionele weglek plaats via elektriciteitsbedrijven omdat hun productie ongeveer gelijk blijft. Wel komt de internationale concurrentiepositie van industriële bedrijven onder druk te staan als gevolg van de kosten van de CO2-heffing. Hierdoor bestaat de kans dat bedrijven hun

productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen en er een weglek ontstaat, wat nadelig is voor de Nederlandse economie.

5.4.3 Analyse variant Industrie B

Net als bij variant Industrie A wordt de CO2-heffing alleen ingevoerd voor de industrie. Voor de overige sectoren blijft de milieubelastingwetgeving hetzelfde. Het verschil is dat de opbrengst van de heffing bij variant Industrie B wordt teruggesluisd naar de industrie via een subsidie voor CO2-reducerende investeringen, terwijl deze bij variant A wordt teruggesluisd naar huishoudens.

Net als bij variant Industrie A neemt de CO2-emissie in de niet-industriële sectoren toe vanwege een koopkrachtsstijging. Echter is deze lager dan bij variant Industrie A, omdat de opbrengst van de heffing nu niet wordt teruggesluisd naar huishoudens, maar naar de

industrie. De terugsluis in de vorm van subsidies voor duurzame investeringen maakt het voor de industrie goedkoper om emissiereducties te realiseren, waardoor een lager CO2-tarief voldoet. De opbrengst van deze variant is daarom het laagst van alle varianten.176 De lagere heffing resulteert ook in een kleinere stijging van productiekosten, en vervolgens ook in een kleinere afname van het productievolume en afzet. Daaropvolgend daalt de werkgelegenheid in de energie-intensieve industrie ook minder. Dit komt ook doordat deze bedrijven meer zullen investeren in duurzame productie waardoor de vraag naar arbeid toeneemt. Het bbp zal met 0,1% afnemen, en de welvaart en consumptie blijven gelijk.

176 Zie tabel 1