Raadsbesluit 27 februari 2014: keuze voor de locatie van het Viscentrum
4. Te onderzoeken alternatieven en verbeteringen 37
4.6. Varianten, maatregelen en voorkeursalternatief
De intensiteit van de bedrijvigheid op de Westhavendam en de Middenhavendam loopt al jaren terug.
Dit is een knelpunt op een bestaande locatie. Uit het overheidsbeleid volgt dat voor dit soort gevallen het de voorkeur heeft om bestaande stedelijke gebieden te transformeren boven het uitbreiden naar elders. Juist dit gegeven pleit ervoor om geen andere locatie‐alternatieven te onderzoeken: een be‐
staand knelpunt moet op deze locatie worden aangepakt. Het alternatief 'niets doen' is dan ook onge‐
wenst.
Uit het voorgaande blijkt dat geen reëel locatie‐alternatief beschikbaar is voor de transformatie van het havengebied Breskens. De locatie is gelegen in een recreatief interessant gebied (hot spot) waarbij de locatie en het beoogde concept voor verblijfscreatie met voorzieningen zoals de jachthaven, Viscentrum en het zeezeilcentrum elkaar versterken. Het zoeken naar locatie‐alternatieven blijft in het MER daarom achterwege.
In het MER wordt het programma van het Masterplan als het 'Basisalternatief' aangeduid. Vervolgens wordt bezien waar verbetering van het Basisalternatief mogelijk is. Dit resulteert in het Voorkeursalter‐
natief (VKA).
Beoordeling alternatievenonderzoek
De initiatiefnemer wenst ter plaatse van het bestaande havengebied over te gaan tot transformatie. Die opgave is alleen in het plangebied uitvoerbaar. De transformatie is gericht op het benutten van de unieke kwaliteiten van deze locatie. Uitbreiding van de kades of verkleining is technisch niet mogelijk als gevolg van het kustfundament en het waterkeringsbelang. Uit de transformatie‐opgave volgt een beno‐
digd programma om de ontwikkeling betaalbaar te maken. In het milieuonderzoek is specifiek aandacht besteed aan het beperken van de milieugevolgen. Het is niet zo dat een sterk verkleind programma met bijvoorbeeld beperktere effecten voor de verkeersintensiteit kansrijk is. Een programma met lagere be‐
bouwing is voor de initiatiefnemers niet uitvoerbaar. In dat opzicht is gericht bekeken welke verbeterin‐
gen mogelijk zijn. De hiervoor genoemde motieven zijn in het voorgaande uitvoeriger weergegeven. Op basis daarvan is gekozen voor het onderzoeken van het Basisalternatief en de verbeteringen die hierin zijn te bereiken, op te nemen in het voorkeursalternatief.
4.6. Varianten, maatregelen en voorkeursalternatief
Een variant is te beschouwen als een te onderzoeken alternatief waarbij de oorspronkelijke opzet be‐
perkt wordt gewijzigd. Aan de hand van een variant binnen een te onderzoeken alternatief worden de milieueffecten op één of hooguit enkele milieuaspecten in beeld gebracht. Door middel van het onder‐
zoeken aan de hand van een variant kan de meest optimale oplossing voor een bepaald knelpunt in beeld worden gebracht. Het onderzoeken van een variant is alleen zinvol voor onderdelen van het pro‐
gramma die nog niet met zekerheid vast staan. In paragraaf 4.6.1 wordt hierop ingegaan. Para‐
graaf 4.6.2 beschrijft de programmaonderdelen waarvoor nog ruimte bestaat om te komen tot verbete‐
ringen van het oorspronkelijke Masterplan.
4.6.1. Vaststaande elementen voor het programma Integraal programma uit het Masterplan
Voor de transformatieopgave is in het Masterplan een samenhangend concept ontwikkeld, waarvan de afzonderlijke elementen zoals de bestaande bedrijvigheid, het totaal aantal appartementen, het aantal nieuwe ligplaatsen in de jachthaven, samenhang vertonen. De verschillende programmaonderdelen zijn daarmee als vaststaand gegeven te beschouwen en vormen daarom geen reden om in de vorm van vari‐
anten, onderzoek te doen naar andere milieueffecten. In paragraaf 4.4 is dit uitvoerig gemotiveerd.
Benadering van representatieve situatie van de maximale invulling van het programma
Door het volledige programma qua milieueffecten te onderzoeken ontstaat een beeld van de milieuef‐
fecten die maximaal kunnen optreden als gevolg van dit plan.
4.6.2. Variabele elementen: bouwstenen voor varianten Verkeersontsluiting en routering
In het Masterplan zijn op hoofdlijnen de mogelijke ontsluitingswegen en de routering van en naar het havengebied weergegeven. Bij de verdere uitwerking van het verkeersonderzoek (zie hoofdstuk 9) is be‐
oordeeld op welke wijze het ontsluiten en de routering naar het havengebied het beste kan plaatsvin‐
den. Relevante milieuaspecten zijn hier verkeer, geluid (wegverkeerslawaai) en luchtkwaliteit.
Tijdelijke verplaatsing scheepsherstelbedrijven naar bedrijventerrein Deltahoek
Op dit moment is nog niet duidelijk of tijdens de bouwfase de bestaande scheepsherstelbedrijven hun werkzaamheden voort kunnen zetten in het plangebied. Daarom wordt een variant onderzocht waarbij de bedrijven tijdelijk worden uitgeplaatst naar bedrijventerrein Deltahoek
4.6.3. Voorkeursalternatief
Het voorkeursalternatief is het alternatief dat wordt opgenomen in het bestemmingsplan en vormt de basis voor de aan te vragen vergunningen en toestemmingen. In de praktijk gaat het hierbij om het Ba‐
sisalternatief en de uit het effectenonderzoek naar voren gekomen maatregelen, al dan niet bestaand uit een (deel van een) variant. Veelal spelen economische, maatschappelijke en/of bestuurlijke overwe‐
gingen ook een rol bij de uiteindelijke keuze of maatregelen niet of slechts gedeeltelijk in het VKA wor‐
den benut. Bij de beschrijving van het voorkeursalternatief in hoofdstuk 6 wordt verantwoord op welke punten wordt afgeweken van het treffen van maatregelen en waarom dat gebeurt.
4.6.4. Begrenzing transformatiegebied
In het Masterplan is uitgegaan van het situeren van de nieuwe functies direct nabij het centrumgebied.
Prioriteit is om het centrum van Breskens op die manier te versterken. Daarmee wordt ook als eerste het gebied aangepakt dat in de huidige situatie niet meer goed functioneert en om transformatie vraagt.
Om dit alles te bewerkstelligen is reeds een aanzienlijke opgave. Gebleken is dat de kosten voor aan‐
koop en realisering enerzijds en de opbrengsten van het programma anderzijds in balans zijn. De logi‐
sche begrenzing van het bestemmingsplan houdt niet in dat de transformatieopgave verandert ten op‐
zichte van het Masterplan. Duidelijk is dat realisering van het thans beoogde programma al een forse opgave betekent. Spreiding van het huidige programma over een groter gebied is economisch gezien niet mogelijk. Er is dan sprake van aanzienlijk meer kosten (aankoop van gronden en gebouwen, sloop hiervan en nieuwbouw) zonder dat hier vergelijkbare opbrengstmogelijkheden tegenover staan. Indien alleen vervangende nieuwbouw plaatsvindt, gaan de aankoopkosten van gronden en gebouwen verlo‐
ren. Om dat te financieren is een extra programma als kostendrager nodig. De huidige eigenaren van het resterende deelgebied kunnen overigens ook zelf kiezen voor revitalisering, de planregeling kent hier‐
voor ruimere mogelijkheden toe dan in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen. Het oostelijke gebied functioneert op dit moment ook goed, er zijn sterke ondernemingen gevestigd, de gebouwen zijn relatief nieuw en de functies voorzien in een behoefte. De situatie is hier dan ook aanzienlijk beter dan de situatie met verouderde bedrijfsgebouwen in het westelijk deel van het havengebied waar sprake is van relevante leegstand en achteruitgang.