• No results found

Variant S21a: model 2021 met nieuwe FDG’s, FKG’s, DKG’s, HSM en MFK

2. Vereveningsmodel voor somatische zorgkosten op data 2019

2.3. Variant S21a: model 2021 met nieuwe FDG’s, FKG’s, DKG’s, HSM en MFK

Modelvariant S21a wijkt op de volgende punten af van het model 2021 (S21):

 het FDG-criterium is aangepast naar aanleiding van grootonderhoud

 het FKG-criterium is aangepast naar aanleiding van grootonderhoud (4 extra klassen)

 de DKG-clustering is geüpdatet

 de nieuwe, tijdelijke criteria historische somatische morbiditeit (HSM) en meerjarige extramurale farmaciekosten (MFK) zijn toegevoegd (4 extra klassen)

Door bovenstaande aanpassingen neemt het aantal risicoklassen met 8 toe tot 226 klassen.

De definities van de overige vereveningscriteria blijven gelijk aan die van 2021.

Voor de besluitvorming met betrekking tot genoemde modelaanpassingen dient er inzicht te zijn in de stabiliteit in termen van normbedragen en verevenende werking. Om dit te toetsen worden in deze paragraaf de uitkomsten van model S21a op data 2019 vergeleken met die van hetzelfde model op data 2018 (i.e. model G uit de Pre-OT; WOR 1041). De uitkomsten worden vergeleken met die van de nulmeting in de vorige paragraaf. Eerst volgt hieronder echter een samenvatting van de WOR-onderzoeken die hebben geleid tot de voorgestelde modelwijzigingen.

4 Het gemiddelde over de afgelopen zeven jaar is 14,1 euro.

WOR 1016 – Grootonderhoud FDG’s. In 2017 is het FDG-criterium ingevoerd in het somatisch model. FDG’s zijn gebaseerd op fysio- en oefentherapiedeclaraties uit de ‘chronische lijst’ van Bijlage 1 van het Besluit Zorgverzekering. De huidige FDG’s (model 2021) zijn gebaseerd op 26 diagnoses geclusterd in 4 risicoklassen. Afgelopen winter is door PwC een grootonderhoud FDG’s uitgevoerd (WOR 1016). Na actualisatie van de huidige FDG’s zijn vier potentiële aanpassingen onderzocht: 1) meenemen van indicaties met een gelimiteerde behandelduur, 2) betrekken van andere vormen van paramedische zorg, 3) meervoudige indeling van verzekerden en 4) vervangen van de huidige clusteringsmethode op basis van meerkosten door een medisch-inhoudelijke clustering. PwC heeft diverse varianten doorgerekend en beoordeeld aan de hand van het Toetsingskader (WOR 871). Op basis van de resultaten en het WOR-advies (WOR 1017) is de variant met geactualiseerde FDG’s plus de in behandelduur gelimiteerde indicaties doorgerekend in de Pre-OT (WOR 1017). Hoewel deze variant een inhoudelijke verbeterslag betekent, blijkt het effect op verevenende werking zeer beperkt.

WOR 1027 – Grootonderhoud FKG’s. WOR 1027 doet verslag van het grootonderhoud FKG’s, uitgevoerd door Equalis. Stap 1 bestond uit het updaten en toepassen van het beoordelings-kader voor de EHK-clusters. Op basis van de bevindingen heeft Equalis voorgesteld om zeven geneesmiddelen over te hevelen uit de EHK-clusters, waarvan zes naar de FKG ‘Kanker o.b.v.

add-on’ en één naar de FKG ‘Cystic Fibrosis’. Daarnaast heeft Equalis voorgesteld om drie geneesmiddelen toe te voegen aan de EHK’s. Vervolgens zijn de andere FKG’s bekeken, resulterend in zes aanpassingen: 1) toevoegen van twee nieuwe FKG’s ‘Maculadegeneratie’

en ‘Hypercholesterolemie’, 2) splitsen van de FKG ‘Psychose en verslaving’ in twee aparte FKG’s ‘Psychose’ en ‘Verslaving (excl. nicotine)’, 3) splitsen van de FKG ‘Hartaandoeningen’

in twee aparte FKG’s ‘Hartaandoeningen anti-aritmica’ en ‘Hartaandoeningen overig’, 4) toevoegen van zeven geneesmiddelen aan vier FKG’s, 5) het verwijderen van veertien geneesmiddelen uit negen FKG’s en 6) het overhevelen van drie geneesmiddelen naar een andere FKG. Na het uitvoeren van deze updates is gekeken naar de drempelwaarden en restricties. Ook dit heeft geleid tot diverse aanpassingen. Ten slotte zijn vier modelvarianten voor het somatisch model doorgerekend en beoordeeld. Op basis van de bevindingen heeft de WOR geadviseerd (WOR 1028) om de variant met de geactualiseerde FKG’s en de geüpdatete drempelwaarden en restricties door te rekenen in de Pre-OT (WOR 1041). Het vernieuwen van de FKG-indeling blijkt nauwelijks van invloed op de verevenende werking.

Wel is sprake van een inhoudelijke verbetering en neemt de hoeveelheid geld dat via de FKG’s wordt verevenend toe (minder via MHK). Op basis hiervan heeft de WOR geadviseerd (WOR 1042) om de nieuwe FKG’s mee te nemen in onderhavige OT.

WOR 1042 – Update clustering DKG’s. Op basis van grootonderhoud is vorig jaar de DKG-indeling volledig herzien (WOR 988). Naast het updaten van Dxgroepen is een alternatieve procedure ontwikkeld om Dxgroepen in een beperkt aantal klassen te clusteren. Hiertoe wordt

eerst een vereveningsmodel geschat zonder DKG’s, maar met 209 Dxgroepen opgesplitst in evenzoveel risicoklassen. Daarna vindt clustering plaats in 26 DKG’s op grond van de geschatte normbedragen van de Dxgroepen. Deze aanpak is eenvoudiger, leidt ertoe dat meer dan twee diagnosen per patiënt kunnen meetellen en geeft een verbetering van verevenende werking ten opzichte van de eerdere procedure. Belangrijker is verder dat de aansluiting van normatieve op werkelijke kosten voor de 209 Dxgroepen sterk verbetert. Om rekening te houden met relevante andere aanpassingen van het model 2021, is in de Pre-OT van vorig jaar (WOR 990) de clustering geüpdatet, leidend tot 26 nieuwe DKG’s die in de OT 2021 zijn meegenomen. Een dergelijke update is ook in de Pre-OT van dit jaar (WOR 1041) uitgevoerd. In dit geval houdt die update in dat de Dxgroepen opnieuw worden geclusterd naar DKG’s om rekening te houden met 1) de effecten van de vernieuwde FDG’s en FKG’s en 2) de overstap op een recenter kostenjaar. Hiervoor is als ‘tussenstap’ een extra model doorgerekend op kostendata van 2018, te weten model 2021 met de vernieuwde FDG’s en FKG’s maar dan zónder de DKG’s doch mét de onderliggende 209 Dxgroepen. Op basis van deze tussenstap zijn de Dxgroepen opnieuw geclusterd naar 26 DKG’s conform de aanpak in WOR 988. Uit WOR 1041 blijkt dat ten opzichte van de DKG’s in het model van 2021 een aantal verschuivingen plaatsvindt: in totaal blijken 17 Dxgroepen meer dan één cluster (=

DKG) te zakken en 16 Dxgroepen meer dan één cluster te stijgen. Overall verschuiven de Dxgroepen gemiddeld 0,5 clusters. Als gevolg van de update neemt het aantal verzekerden met DKG>0 toe van 11,4% naar 11,5%.

WOR 1022 – Restrisico Fase III: Gezonde Verzekerden. Afgelopen winter is het eerste onderzoek in een reeks van onderzoeken naar mogelijke restproblemen in de risicoverevening uitgevoerd (WOR 996). Eén van de mogelijke restproblemen die uit dat onderzoek naar voren kwam betreft de overcompensatie van gezonde verzekerden. ESHPM heeft daarom een vervolgonderzoek uitgevoerd waarin verschillende groepen zijn geïdentificeerd met lage gemiddelde kosten en overcompensatie. Twee van die groepen bieden aanknopingspunten voor mogelijke verbetering van het somatisch model: verzekerden die in vereveningsjaar t-3 waren ingedeeld bij alle zes de afslagklassen van het somatisch model (in het OT-bestand 2021: circa 48% van de Zvw-populatie in jaar t) en verzekerden die in elk van de jaren t-1, t-2 en t-3 met hun farmaciekosten onder het 3e kwartiel zijn gebleven (circa 65% van de Zvw-populatie in jaar t). Voor de eerstgenoemde groep geldt een gemiddelde overcompensatie van 88 euro per verzekerdenjaar (op basis van het model 2021). Voor de tweede groep is de gemiddelde overcompensatie 83 euro. Op basis van de door ESHPM aangedragen oplossingsrichtingen ter vermindering van de overcompensatie op deze groepen, heeft de WOR geadviseerd (WOR 1023) om twee modelaanpassingen door te rekenen in de Pre-OT en twee dummy-variabelen voor bovengenoemde groepen op te nemen in het model.5 Daarbij

5 In de Pre-OT is ook een oplossing voor negatieve normatieve kosten op individuniveau doorgerekend.

Omdat die oplossing leidt tot een licht verminderde verevenende werking en meer complexiteit in de uitvoering, heeft de WOR geadviseerd om voor onderhavige OT deze aanpassing niet mee te nemen.

is recent besloten om, net als bij de andere morbiditeitscriteria, de ‘gezonden’ in de respectievelijke afslagklassen te laten vallen en de volgende naamgeving te hanteren voor de nieuwe criteria: historische somatische morbiditeit (HSM) en meerjarige farmaciekosten (MFK). Het HSM-criterium kent twee klassen: ja/nee ingedeeld bij ten minste één positieve klasse van de zes somatische morbiditeitscriteria in jaar t-3. Het MFK-criterium kent eveneens twee klassen: ja/nee ten minste één van de drie voorafgaande jaren extramurale farmaciekosten boven het 3de kwartiel.

2.3.2. Normbedragen

Deze paragraaf presenteert de normbedragen voor de vereveningscriteria die direct betrokken zijn bij bovengenoemde aanpassingen, dus de FDG’s, FKG’s, DKG’s, HSM en MFK.

Allereerst toont Tabel 2.15 de normbedragen voor het aangepaste FDG-criterium. De verschillen in de normbedragen van de nieuwe FDG’s tussen beide datajaren zijn beperkt en volgen globaal de kostenontwikkeling (met uitzondering van FDG4, waarvoor de kosten licht afnemen maar het normbedrag met 15% stijgt). Voor FDG2 hangt de daling (-233 euro; -15%) waarschijnlijk samen met de stijging van de prevalentie met 28%.

Bij het vergelijken van de normbedragen op basis van model S21a met die van S21 moet bedacht worden dat de normbedragen eigenlijk niet goed vergelijkbaar zijn omdat de samenstelling van de FDG’s is gewijzigd. Kijken we naar de verschillen in de laatste twee kolommen, dan zien we vergelijkbare patronen in de twee datajaren. Vooral de stijging bij FDG3 valt op, een direct gevolg van de selectievere groep verzekerden die hierbij is ingedeeld (van circa 66.000 verzekerdenjaren in de oude FDG3, naar 1.600 verzekerdenjaren in de nieuwe), wat ook al bleek uit de met 5.000 euro gestegen gemiddelde kosten voor deze FDG.

Voor FDG1 en 2 geldt voor beide jaren het omgekeerde, namelijk sterk gestegen prevalenties en daardoor een minder selectieve patiëntengroep met lagere gemiddelde kosten.

Voor FDG4 gaat deze redenering niet op. Zoals geconstateerd in het gegevensrapport, nemen de gemiddelde kosten sterk toe in beide jaren als gevolg van een selectievere groep patiënten die bij deze FDG is ingedeeld. Het normbedrag neemt echter met 27% en 20% af in de 2018- respectievelijk 2019-data. Uit het rapport over de Pre-OT (WOR 1041) kan worden opgemaakt dat de verklaring is gelegen in de geüpdatete DKG’s: met de oude DKG’s maar met de nieuwe FDG’s en FKG’s stijgt het normbedrag van FDG4 met ruim 9.000 euro (ten opzichte van model 2021), om vervolgens weer met ruim 12.000 euro te dalen na vervanging van de oude DKG’s door de geactualiseerde DKG’s. Het normbedrag van de afslagklasse neemt in beide jaren met enkele euro’s af, wat inhoudt dat de impact van het FDG-criterium in het model toeneemt.

Tabel 2.15. Normbedragen voor het criterium FDG, geschat met modellen S21 en S21a

b Normbedragen afkomstig uit bijlage B van WOR 1001 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

c Normbedragen afkomstig uit bijlage A van WOR 1041 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

d Cijfers afkomstig uit paragraaf 2.2 van deze rapportage.

Tabel 2.16 toont de normbedragen voor het aangepaste FKG-criterium. De veranderingen van 2018-op-2019 in de normbedragen van de nieuwe c.q. opgesplitste FKG’s 4, 9 en 35 tot en met 38 variëren van -35% voor FKG36 (hypercholesterolemie) tot +26% voor FKG35 (maculadegeneratie o.b.v. add-on), en volgen globaal de kostenontwikkelingen.6 De verschillen in de twee rechter kolommen – grotendeels dalingen – komen goed overeen tussen de twee jaren. De grootste veranderingen in absolute zin doen zich voor bij FKG7 voor transplantaties (ca. +1.400 euro), FKG16 voor cystic fibrosis/pancreasenzymen (-1.800 euro), FKG25 voor nieraandoeningen (+1.150 euro), FKG34 voor pulmonale arteriële hypertensie (-1.750 euro), en EHK-clusters 1, 2 en 4 (stijgingen variërend van circa 1.900 tot 32.000 euro).

Deze veranderingen zijn conform de bevindingen van de Pre-OT en een direct gevolg van de gewijzigde definities c.q. prevalentieveranderingen van deze FKG’s in combinatie met de geüpdatete DKG’s (dit laatste geldt in het bijzonder voor FKG16 en EHK-clusters 3 en 4).

Verder valt nog op dat de stijging bij EHK-cluster 2 ruim 4.500 euro lager uitpakt op de 2019-data dan op de 2018-2019-data. Dit heeft de maken met een verschil in kostenontwikkeling van 2018-op-2019 voor deze FKG, namelijk een stijging van 5.500 euro voor de oude versie tegenover een daling van 4.200 euro voor de nieuwe versie (zie paragraaf 4.3 van WOR 1052).

6 Voor FKG35 lijkt dit laatste niet op te gaan (de kosten dalen met 500 euro terwijl het normbedrag met 500 euro stijgt), maar dat komt doordat het normbedrag op de 2018-data (uit de Pre-OT) feitelijk te laag ligt vanwege een te hoge prevalentie in het aangeleverde bestand met de nieuwe FKG’s. In het gegevensrapport is dat gecorrigeerd en blijkt sprake van een 31% prevalentiestijging van 2018-op-2019 voor deze FKG, die samengaat met een daling van de gemiddelde kosten. De hier gevonden stijging van het normbedrag geeft dus een vertekend beeld.

Tabel 2.16. Normbedragen voor het criterium FKG, geschat met modellen S21 en S21a 16. Cystic fibrosis/pancreasenzymen 4847 3032 4929 3156 -1815 -1773 17. Groeistoornissen o.b.v. add-on 2995 4040 1874 2647 1045 773

34. Pulmonale arteriële hypertensie 20590 18859 18077 16328 -1732 -1750 35. Maculadegeneratie o.b.v. add-on - - - 1832 - - - 2309 - - - - - - 36. Hypercholesterolemie - - - 3701 - - - 2423 - - - - - - 37. Hartaandoeningen: anti-aritmica - - - 599 - - - 621 - - - - - - 38. Verslaving exclusief nicotine - - - 1203 - - - 1051 - - - - - - 39. Extreem hoge kosten cluster 1 79639 111571 71727 102797 31932 31070 40. Extreem hoge kosten cluster 2 165698 186500 166321 182602 20802 16281 41. Extreem hoge kosten cluster 3 360157 360018 330662 330643 -139 -19 42. Extreem hoge kosten cluster 4 513939 515881 519305 521843 1943 2538

Totaal 0 0 0 0 0 0

a Model S21 = vereveningsmodel 2021; model S21a = vereveningsmodel 2021 met nieuwe FDG’s, FKG’s, DKG’s, HSM en MFK.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage B van WOR 1001 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

c Normbedragen afkomstig uit bijlage A van WOR 1041 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

d Cijfers afkomstig uit paragraaf 2.2 van deze rapportage.

Per saldo leiden de aanpassingen van het model 2021 in beide datajaren tot een afgenomen invloed van het FKG-criterium: het negatieve normbedrag van de afslagklasse (FKG0) neemt met 25 euro toe. De oorzaak is het toevoegen van de nieuwe criteria HSM en – logischerwijs

vooral – MFK. Uit bijlage A van de Pre-OT (WOR 1041) blijkt namelijk dat het normbedrag van FKG0 met 10 euro afneemt wanneer de oude FKG’s en FDG’s worden vervangen door de nieuwe (model B), om vervolgens slechts met 1 euro te stijgen na actualisatie van de DKG-clustering (model C). Ten opzichte van model C leidt toevoeging van HSM (model E) en MFK (model F) afzonderlijk tot een stijging van het negatieve normbedrag met 9 respectievelijk 30 euro, en met 33 euro wanneer de twee criteria tegelijk worden toegevoegd (model G = S21a).

Tabel 2.17 presenteert de normbedragen voor de nieuwe DKG’s. Opvallend is dat voor de nieuwe DKG’s in de 2018-data sprake is van een monotoon oplopend patroon, terwijl dat in de 2019-data twee keer wordt onderbroken, namelijk van DKG14 naar DKG15 en van DKG17 naar DKG18. De oorzaak is dat de normbedragen van DKG14 en 17 van 2018-op-2019 zijn gestegen, terwijl deze voor DKG15 en 18 zijn gedaald. In lijn met de kostenontwikkeling treden van 2018-op-2019 in absolute zin de grootste veranderingen op bij DKG13 (-1.403 euro), DKG18 (-1.775 euro), DKG19 (-1.875 euro), DKG22 (+1.695 euro), DKG24 (-1.975 euro) en DKG26 (-15.262 euro). De daling bij DKG26 (hemofilie structureel) zagen we al in Tabel 2.4 en hangt samen met een forse daling in de vergoeding per gebruiker voor het belangrijkste hemofiliemedicijn.

Net als bij de FDG’s moet bij de verschillen in de laatste twee kolommen worden bedacht dat de normbedragen op basis van model S21a eigenlijk niet goed vergelijkbaar zijn met die van model S21 omdat de samenstelling van de DKG’s is gewijzigd (met uitzondering van DKG26 voor hemofilie structureel). De verschillen komen voor de twee datajaren goed overeen.

Uitzondering hierop vormt DKG13, waarvoor het normbedrag met circa 900 euro stijgt in de 2018-data en met ongeveer hetzelfde bedrag daalt in de 2019-data.

In de 2019-data treden de grootste veranderingen op bij DKG19 (-1.111 euro), DKG21 (-8.158 euro), DKG23 (-10.612 euro), DKG24 (+3.780 euro) en DKG25 (+4.232 euro). Dergelijke veranderingen zien we ook in de 2018-data, zij het van iets beperktere omvang. Uit bijlage A van de Pre-OT (WOR 1041) kan worden opgemaakt dat de stijgingen bij DKG24 en 25 te maken hebben met de updates van de FDG’s en FKG’s, terwijl de dalingen bij DKG19, 21 en 23 worden veroorzaakt door de gewijzigde DKG-indeling.

Per saldo leiden de aanpassingen aan het vereveningsmodel 2021 tot een lichte stijging van het normbedrag van de afslagklasse (terwijl de prevalentie licht afneemt). De belangrijkste verklaring is de toevoeging van het MFK-criterium, die de toegenomen verklaringskracht als gevolg van de actualisatie van de DKG-indeling meer dan tenietdoet.

Tabel 2.17. Normbedragen voor het criterium DKG, geschat met modellen S21 en S21a

b Normbedragen afkomstig uit bijlage B van WOR 1001 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

c Normbedragen afkomstig uit bijlage A van WOR 1041 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

d Cijfers afkomstig uit paragraaf 2.2 van deze rapportage.

Tabel 2.18 laat ten slotte de normbedragen zien voor de twee nieuwe criteria MFK en HSM.

De verschillen in de laatste kolom zijn zeer beperkt, dus de normbedragen op de 2019-data zijn vrijwel gelijk aan die op de 2018-data. Dit is conform de ontwikkeling in gemiddelde kosten voor deze risicoklassen. Net als in de Pre-OT (WOR 1041) voor de 2018-data, valt op dat de negatieve normbedragen voor de afslagklassen ook in de 2019-data in absolute termen groter zijn dan de overcompensatie van de onderliggende subgroepen bij toepassing van model S21 (85 respectievelijk 79 euro, zie Tabel 2.20 verderop). De verklaring hiervoor is dat HSM en vooral MFK verklaringskracht wegtrekken bij de andere morbiditeitscriteria, met name bij MHK en in mindere mate bij de FKG’s en DKG’s (zie ook Tabel 2.19).

Tabel 2.18. Normbedragen voor de criteria MFK en HSM, geschat met model S21a op Geen MFK (i.e. 3x in 3 jaar extramurale farmaciekosten < Q3)c -149 -149 0 Wel MFK (i.e. ≥ 1x in 3 jaar extramurale farmaciekosten > Q3) 332 332 0

Geen HSM (i.e. 6x afslagklasse in t-3) d -81 -81 1

Wel HSM (i.e. ≥ 1x somatische morbiditeit in t-3) 91 94 3

a Model S21 = vereveningsmodel 2021; model S21a = vereveningsmodel 2021 met nieuwe FDG’s, FKG’s, DKG’s, HSM en MFK.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage A van WOR 1041 en opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

cAls farmaciekosten = onbekend, dan farmaciekosten = 0 (afzonderlijk voor t-1, t-2 en t-3).

d Als afslagklasse = onbekend, dan afslagklasse = ja (afzonderlijk voor de zes morbiditeitscriteria t-3).

Tabel 2.19 vat de impact van de modelaanpassingen op de normbedragen samen in de vorm van de GGAV, zowel voor de 2018-data als voor de 2019-data. Op de 2019-data treden de grootste veranderingen op bij achtereenvolgens MHK, leeftijd/geslacht, FKG’s, en DKG’s.

Voor MHK is de hoge GGAV vooral een gevolg van de toevoeging van MFK en in mindere mate de toevoeging van HSM en de update van de FDG’s, FKG’s en DKG’s. De invloed van MHK in het model neemt fors af: het negatieve normbedrag van de afslagklasse stijgt met bijna 100 euro (waardoor de normbedragen van de positieve MHK-klassen met gemiddeld 100euro dalen).

Tabel 2.19. Gewogen gemiddelde absolute verschillen (GGAV’s) in normbedragen tussen modelvarianten S21a en S21, geschat op data van 2018 en 2019 a

S21a t.o.v. S21

b Normbedragen opgehoogd naar kostenniveau 2019.

Naast de aanpassingen van de FKG’s en DKG’s zelf, worden de hoge GGAV’s bij deze criteria veroorzaakt doordat met name MFK en in mindere mate HSM verklaringskracht overnemen.

Dat geldt ook voor leeftijd/geslacht (lagere normbedragen voor ouderen en, ter compensatie, hogere normbedragen voor jongeren), waarvoor de invloed in het model afneemt. Ook de vernieuwing van de FDG’s, FKG’s en DKG’s speelt daarbij een rol.

Vergelijken we de laatste kolom van Tabel 2.19 met de middelste, dan treden de grootste veranderingen op bij dezelfde vereveningscriteria. De verschillen tussen model S21a en model S21 leiden gezamenlijk tot een totale absolute verandering in normbedragen van gemiddeld 26 euro op de 2019-data en 25 euro op de 2018-data.

2.3.3. Verevenende werking

Tabel 2.20 toont de verevenende werking van model S21 en model S21a op de data van 2019. Ter vergelijking vermeldt de tabel ook de uitkomsten op de data van 2018.

Tabel 2.20. Verevenende werking bij toepassing van modelvarianten S21 en S21a,

Standaarddeviatie van resultaten 7045 7034 7218 7205

# met negatieve normkosten 19744 19814 17988 22348 Subgroep GGAA op ‘alle’ subgroepen f 1045

(1,98m)

b Cijfers niet opgehoogd naar het kostenniveau 2019.

c Cijfers afkomstig uit WOR 1001 (m.u.v. GGAA op subgroepniveau; die komt uit WOR 1041).

d Cijfers afkomstig uit WOR 1041.

e Cijfers afkomstig uit paragraaf 2.2 van deze rapportage.

f Voor beide datajaren en beide modellen zijn de subgroepen gedefinieerd op alle vereveningscriteria van het vereveningsmodel 2021 (ruim 1,98 miljoen respectievelijk 2,02 miljoen subgroepen).

g Maatstaven op verzekeraarsniveau voor beide datajaren gebaseerd op de 20 risicodragers van 2021.

h Op deze regel staat de bandbreedte van de resultaten waarbij de twee risicodragers die de feitelijke bandbreedte bepalen buiten beschouwing zijn gelaten.

i Klein, middel, groot: < 250.000, 250.000-500.000 respectievelijk >500.000 verzekerdenjaren.

Op individuniveau leiden de modelaanpassingen in beide jaren tot een verbetering van de verevenende werking. Zo nemen de R2 en CPM met circa 0,3 respectievelijk 0,4 procentpunt toe, vooral door de nieuwe DKG’s, MFK en HSM (zie WOR 1041). Ook op subgroepniveau is sprake van verbeteringen, waarbij vooral de afname van het resultaat op de drie subgroepen

van gezonde verzekerden in het oog springt (voor twee groepen die via MFK en HSM expliciet in het model worden onderscheiden komt het resultaat uiteraard precies op nul uit). Ten slotte leidt de overstap van model S21 op model S21a ook op verzekeraarsniveau tot verbeteringen:

de R2 neemt licht toe en de GGAA en bandbreedte zakken. De GGARV op de onderste regel laat zien dat de financiële resultaten op verzekeraarsniveau op de 2019-data iets minder wijzigen dan op de 2018-data. De waarde die we nu vinden (4,6 euro) ligt boven die van vorig jaar (2,1 euro), maar onder die van het jaar daarvoor (5,3 euro).

2.3.4. Conclusies

In deze paragraaf is het model 2021 met de aangepaste FDG’s, FKG’s, DKG’s en de twee nieuwe morbiditeitscriteria voor meerjarige extramurale farmaciekosten (MFK) en historische somatische morbiditeit (HSM) geschat op 2019-data. De uitkomsten zijn vergeleken met die

In deze paragraaf is het model 2021 met de aangepaste FDG’s, FKG’s, DKG’s en de twee nieuwe morbiditeitscriteria voor meerjarige extramurale farmaciekosten (MFK) en historische somatische morbiditeit (HSM) geschat op 2019-data. De uitkomsten zijn vergeleken met die