• No results found

3. Vereveningsmodel voor GGZ-kosten op data 2019

3.2. Variant G21: model 2021

3.2.1. Inleiding

In paragraaf 3.2 wordt het model G21 geschat (i.e. het model van 2021 doch zonder kosten-correctie vanwege de uitstroom van GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de ‘harde knip’ bij invoering van het ZPM). Model G21 bevat acht vereveningscriteria: leeftijd/geslacht (30 klassen), psychische FKG’s9 (10 klassen, inclusief de afslagklasse ‘Geen FKG’), psychische DKG’s10 (19 klassen, inclusief de afslagklasse ‘Geen DKG’), AVI (29 klassen), regio (10 klassen), SES (8 klassen), PPA (12 klassen) en MHK-GGZ (8 klassen, inclusief de afslagklasse ‘Geen MHK’). Zie voor details het rapport over de berekening van de normbedragen 2021 (WOR 1002).

Model G21 wordt doorgerekend op 2019-data en de uitkomsten worden vergeleken met hetzelfde model geschat op 2018-data (de ‘nulmeting’). De uitkomsten van model G21 geschat op 2018-data in voorliggend rapport wijken af van de uitkomsten zoals gepresenteerd in paragraaf 3.4 van de OT-rapportage van vorig jaar (WOR 1001) omdat daarin rekening is gehouden met een verwachte uitstroom van 750 dure GGZ-gebruikers met psychische stoornissen naar de Wlz. De normbedragen van model G21 zijn ten behoeve van een zinvolle nulmeting in voorliggende rapportage opnieuw geschat op de 2018-data (zie bijlage D).11

9 Een verzekerde kan bij meerdere psychische FKG’s zijn ingedeeld, behoudens enkele restricties (zie voetnoot 20 van WOR 1002).

10 Een verzekerde kan in maximaal één psychische DKG worden ingedeeld, namelijk de hoogst van toepassing zijnde.

11 Inhoudelijk is het hier op data herschatte model G21 identiek aan model G20 geschat op 2018-data in paragraaf 3.2 van WOR 1001; het enige verschil is dat daar nog de regioclustering van vereveningsjaar 2020 is gebruikt in plaats van 2021. Normbedragen verschillen dan ook nauwelijks.

Het onderzoeksbestand met 2018-data heeft een dekking van 100%, wat overeenkomt met circa 13,61 miljoen verzekerdenjaren. Ook het onderzoeksbestand met 2019-data heeft, zoals aangegeven, een dekking van 100% en bevat ongeveer 13,74 miljoen verzekerdenjaren.

Tabel 3.1 bevat informatie over de onderzoeksbestanden met kostengegevens van 2018 en 2019. De totale gemiddelde GGZ-kosten in het OT-bestand van vorig jaar bedroegen 300 euro per verzekerdenjaar. In het onderzoeksbestand met 2019-data zijn deze kosten 314 euro. De normbedragen op basis van de 2018-data worden geschaald naar het kostenniveau van 2019.

De schalingsfactor is bepaald door de gemiddelde kosten van 2019 te delen door die van 2018 en bedraagt circa 1,046 (= 314 / 300). De CV’s in Tabel 3.1 laten zien dat – gecorrigeerd voor de kostenstijging van 2018-op-2019 – de variatie in de totale GGZ-kosten met ongeveer 1,4% is afgenomen [((10,9 – 11,1) / 11,1) x 100%].

Tabel 3.1. GGZ-kosten in onderzoeksbestanden van 2018 en 2019, in euro’s (18+)

2018 a 2019 b

Gemiddelde Std.dev. CV c Gemiddelde Std.dev. CV c

GGZ-kosten 300 3.324 11,1 314 3.429 10,9

# records 13.844.351 d 13.978.676

# verzekerdenjaren 13.606.208 13.737.612

a Kostencijfers gedefinieerd conform het Zvw-pakket van 2021.

b Kostencijfers gedefinieerd conform het Zvw-pakket van 2022.

c CV = ‘coefficient of variation’ = de standaarddeviatie gedeeld door het gemiddelde.

d Voor de samenstelling van het GGZ-onderzoeksbestand is uitgegaan van de 18-plussers in het onderzoeksbestand voor de somatische kosten.

De volgende twee paragrafen presenteren de normbedragen en verevenende werking van het GGZ-model 2021 geschat op de kostendata van 2018 en 2019.

3.2.2. Normbedragen

Tabellen 3.2 tot en met 3.9 bevatten de normbedragen van het model 2021 (G21), geschat op de kostendata van 2019. De uitkomsten worden vergeleken met die van hetzelfde model geschat op kostendata van 2018 (bijlage D), geschaald naar het kostenniveau van 2019.

Uit Tabel 3.2 blijkt dat de normbedragen voor de leeftijd/geslachtklassen voor beide jaren een vergelijkbaar patroon vertonen: startend rond de 380 en 490 euro voor mannen respectievelijk vrouwen in de laagste leeftijdsklassen, gevolgd door een vrij geleidelijke daling tot circa 250 euro in de hoogste leeftijdsklassen. Het patroon is voor mannen en vrouwen globaal hetzelfde, waarbij vrouwen onder de 30 jaar, net als vorig jaar, ongeveer 20% hogere normbedragen hebben dan mannen in dezelfde leeftijdscategorie. Opvallend is het gestegen normbedrag bij vrouwen tot 25 jaar (+20 euro); dit komt overeen met de kostenstijging in deze groep die we vonden in de Gegevensfase (WOR 1052).

Tabel 3.2. Normbedragen voor het criterium leeftijd/geslacht, geschat met het GGZ-vereveningsmodel 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Geslacht/leeftijd 2018 b 2019 Verschil: 2019 - 2018

M, 18-24 368 380 12 GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Tabel 3.3 toont de normbedragen voor de psychische FKG’s. Bij de overstap op nieuwe data blijft het normbedrag voor de afslagklasse (FKG0) gelijk. Omdat de prevalentie van deze klasse ook nagenoeg gelijk blijft (-0.1%; Tabel 3.1b van WOR 1052), impliceert dit dat op de 2019-data ongeveer evenveel geld via de psychische FKG’s wordt verevend als op de 2018-data.

De grootste absolute verandering in normbedragen doet zich voor bij FKG2 voor verslaving (-273 euro; -63%). Dit is in lijn met de kostendaling van 2018-op-2019 bij deze klasse (-480 euro; Figuur 5.3 van WOR 1052). Ook bij het normbedrag voor FKG1 voor ADHD is een relatief grote verandering op te merken (-76 euro; -36%) welke te verwachten was op basis van de kostenontwikkeling. Vorig jaar vonden we ook (relatief) grote veranderingen bij deze twee FKG’s.

Tabel 3.3. Normbedragen voor het criterium psychische FKG’s, geschat met het GGZ-vereveningsmodel 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Omschrijving 2018 b 2019 Verschil: 2019 - 2018

0. Geen psychische FKG -30 -30 0

1. ADHD 212 136 -76

2. Verslaving 435 162 -273

3. Angststoornissen 902 973 71

4. Chronische stemmingsstoornissen 262 256 -6

5. Bipolaire stoornissen regulier 830 771 -58

6. Bipolaire stoornissen complex 1768 1832 65

7. Psychose 1622 1663 41

8. Chronische stemmingsstoornis complex 1607 1511 -96

9. Psychose depot 4299 4505 206

Totaal 0 0 0

a G21 = vereveningsmodel 2021 doch zonder kostencorrectie vanwege de uitstroom van GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Tabel 3.4 toont de normbedragen voor de psychische DKG’s. Het normbedrag van DKG0 neemt af met 3 euro, terwijl de prevalentie nauwelijks wijzigt (-0,1%; Tabel 3.2d van WOR 1052). Dit betekent dat er op de 2019-data meer geld via de psychische DKG’s wordt verevend dan op de 2018-data.

Tabel 3.4. Normbedragen voor het criterium psychische DKG’s, geschat met het GGZ-vereveningsmodel 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Omschrijving 2018 b 2019 Verschil: 2019 - 2018 GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

De normbedragen voor DKG’s>0 lopen in het algemeen op, met uitzondering van DKG7 in de 2018-data, DKG10 en DKG14 in de 2019-data en DKG16 en DKG18 in beide datajaren.

Veranderingen in normbedragen voor DKG’s>0 variëren van -1.744 euro (-5%; DKG16) tot +4.057 euro (+14%; DKG18) en zijn beperkter dan vorig jaar (met name voor de hogere DKG’s). De absolute verschillen in normbedragen van 2018-op-2019 zijn over het algemeen relatief groot bij de oorspronkelijke iGGZ-risicoklassen, i.e. DKG≥15. De normbedragen nemen toe voor DKG15 (+202 euro), DKG17 (+3.250 euro) en DKG18 (+4.057 euro) en af voor DKG16 (-1.744 euro). Voor DKG16, DKG17 en DKG18 zijn de veranderingen in lijn met de kostenpatronen zoals geconstateerd in WOR 1052 (Figuur 5.4). Hierbij zij opgemerkt dat het bij DKG≥15 om kleine groepen gaat, zodat toeval een rol kan spelen. Ook bij DKG9 vindt een relatief grote verandering in het normbedrag plaats (+895 euro), welke in lijn is met de kostenstijging zoals geconstateerd in de Gegevensrapportage (Figuur 5.4 van WOR 1052).

Tabel 3.5 presenteert de normbedragen voor het AVI-criterium.

Tabel 3.5. Normbedragen voor het criterium AVI, geschat met het GGZ-verevenings-model 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Arbeidsongeschikten 18-34 401 444 43

35-44 367 361 -6

45-54 146 141 -5

55-64 48 34 -13

65-69 14 8 -6

Bijstandsgerechtigden 18-34 427 518 92

35-44 169 209 40 GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Net als vorig jaar zijn de veranderingen over het algemeen beperkt, met uitzondering van de risicoklasse ‘IVA, 18-34’ en ‘Bijstandsgerechtigden, 18-34’. Voor beide klassen geldt dat de verandering overeenkomt met de kostenontwikkeling (Figuur 5.5 van WOR 1052). Voor de klasse ‘IVA, 18-34’ vertaalt de prevalentiestijging van 3% en kostendaling van 180 euro zich in een daling van het normbedrag van 2018-op-2019 met 375 euro. Voor de jongste groep van bijstandsgerechtigden vertaalt de grootste absolute kostenverandering bij het AVI-criterium (+310 euro) zich in een toename van het betreffende normbedrag met 92 euro.

Tabel 3.6 toont de normbedragen voor het regiocriterium. De absolute verschillen in normbedragen zijn (zeer) beperkt. Het bereik van de normbedragen neemt toe van 62 euro op de 2018-data naar 65 euro op de 2019-data. Het is opmerkelijk dat het regiocriterium op de 2019-data een groter onderscheidend vermogen heeft dan op de 2018-data: aangezien de clusters zijn geënt op 2018-data zou men het omgekeerde verwachten.

Tabel 3.6. Normbedragen voor het regiocriterium, geschat met het GGZ-verevenings-model 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Regio 2021 b 2018 c 2019 Verschil: 2019 - 2018

Cluster 1 52 54 1

Cluster 2 18 18 0

Cluster 3 1 4 3

Cluster 4 -9 -11 -2

Cluster 5 -10 -11 0

Cluster 6 -10 -11 0

Cluster 7 -10 -11 0

Cluster 8 -10 -11 0

Cluster 9 -10 -11 0

Cluster 10 -10 -11 0

Totaal 0 0 0

a G21 = vereveningsmodel 2021 doch zonder kostencorrectie vanwege de uitstroom van GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b De regioclustering van het GGZ-model 2021, gecreëerd in bijlage C van WOR 1001 op data van 2018.

c Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Tabel 3.7 laat zien dat de veranderingen in normbedragen tussen de twee datajaren voor het SES-criterium in absolute zin zeer beperkt zijn (maximaal 2 euro). De minimale veranderingen komen globaal overeen met de kostenontwikkeling (Figuur 5.6a van WOR 1052).

Tabel 3.7. Normbedragen voor het criterium SES, geschat met het GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Tabel 3.8 toont de normbedragen voor PPA. Bij de risicoklassen voor instromers in een Wlz-instelling treden relatief grote verschuivingen in normbedragen op, in het bijzonder voor de 18-69-jarigen (-583 euro). Deze daling in het normbedrag is opvallend aangezien in WOR 1052 (Figuur 5.7b) geen forse kostendaling voor deze groep is gevonden. Wij hebben geen verklaring voor deze verschuiving. Voor de instromers ouder dan 70 jaar zijn de dalingen in de normbedragen wel in lijn met de kostenontwikkeling (Figuur 5.7b van WOR 1052).

Tabel 3.8. Normbedragen voor het criterium PPA, geschat met het GGZ-verevenings-model 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Omschrijving Leeftijd 2018 b 2019 Verschil: 2019 - 2018

Blijvend in Wlz-instelling 18-69 -50 -46 5

70-79 -42 -34 8

80+ -40 -28 11

Instromend in Wlz-instelling 18-69 835 252 -583

70-79 496 334 -162

80+ 132 25 -106

Eenpersoonshuishoudens 18-69 75 71 -4

70-79 33 29 -4 GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Tabel 3.9 bevat de normbedragen voor MHK-GGZ. De normbedragen voor MHK>0 lopen in beide jaren monotoon op. Opvallend zijn de grote verschillen voor de drie hoogste MHK-klassen: de normbedragen nemen af met respectievelijk 831 euro, 2.151 euro en 1.258 euro wanneer wordt overgestapt van 2018-data op 2019-data. Deze dalingen zijn in lijn met de kostenontwikkelingen voor de betreffende MHK-klassen zoals weergegeven in Figuur 5.8 van de Gegevensrapportage (WOR 1052).

Tabel 3.9. Normbedragen voor het criterium MHK-GGZ, geschat met het GGZ-vereveningsmodel 2021 (G21) op data van 2018 en 2019 (18+) a

Omschrijving 2018 b 2019 Verschil: 2019 - 2018

0. Geen MHK -66 -63 2 GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Normbedragen afkomstig uit bijlage D en geschaald naar het kostenniveau 2019.

Tabel 3.10 geeft door middel van de gewogen gemiddelde absolute veranderingen per verzekerdenjaar (GGAV) een samenvattend overzicht van de veranderingen in normbedragen geschat met het GGZ-vereveningsmodel 2021 op kostendata van 2018 en 2019. Hoe lager de GGAV, hoe stabieler de normbedragen. De grootste veranderingen treden op bij leeftijd/geslacht (6,3 euro), de psychische DKG’s (6,0 euro) en MHK-GGZ (5,0 euro). In totaal bedraagt de GGAV 3,4 euro, minder dan de GGAV van 4,7 euro van de afgelopen 2 jaar bij de overstap van 2016-data op 2017-data op basis van het model 2019 (WOR 973) en bij de overstap van 2017-data op 2018-data op basis van het model 2020 (WOR 1001).

Tabel 3.10. Gewogen gemiddelde absolute verschillen (GGAV’s) in normbedragen voor het GGZ-vereveningsmodel 2021 (G21) geschat op data van 2018 en 2019 (18+) a

Vereveningscriterium Model 2021: 2019 t.o.v. 2018 b

Leeftijd/geslacht 6,3 GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de

‘harde knip’ bij invoering van het ZPM.

b Gecorrigeerd voor de toename van het kostenniveau van 2018-op-2019

3.2.3. Verevenende werking

Tabel 3.11 toont de verevenende werking van het model 2021 geschat op 2018- en 2019-data. Op individuniveau is de verevenende werking op de 2019-data iets beter dan op de 2018-data. Zo nemen de R2 en CPM met respectievelijk 0,1 en 0,2 procentpunt toe.

Interessant is dat de CPM voor beide jaren hoger is dan de R2. Dit wijst erop dat de GGZ-kosten en daarmee de residuen scheef verdeeld zijn. In de R2 tellen die residuen kwadratisch

mee, terwijl de CPM uitgaat van de absolute waarde van deze residuen. De uitkomsten geven derhalve aan dat het model iets beter voorspelt in de lage dan in de hoge kostenregionen.

In Tabel 3.11 is ook de gewogen gemiddelde absolute afwijking (GGAA) opgenomen. Deze maatstaf geeft een indicatie van de mate waarin de werkelijke kosten aansluiten op de door het model voorspelde kosten. Hoe lager de GGAA, hoe beter de aansluiting. Op individuniveau neemt de GGAA met circa 17 euro toe en op subgroepniveau met 9 euro.

Gezien de stijging van de GGZ-kosten met 4,6% zijn dit geen opmerkelijke veranderingen. Op het niveau van verzekeraars is de GGAA lager dan vorig jaar (-2 euro), wat duidt op een iets betere aansluiting van de normatieve op de werkelijke kosten.

Ook de andere maatstaven op verzekeraarsniveau duiden op een verbetering van de voorspelkracht van het model 2021 na overstap van de 2018-data op de 2019-data. Zo neemt de R2 met 1,4 procentpunt toe en neemt de bandbreedte af met 12 eurocent. Zonder de twee risicodragers die de feitelijke bandbreedte bepalen is een afname zichtbaar van 3,5 euro. Ten slotte laat de onderste regel zien dat de overstap van oude op nieuwe data leidt tot een gemiddelde verschuiving van het financiële resultaat op verzekeraarsniveau van 4,8 euro per verzekerdenjaar (vorig jaar: 5,0 euro).

Tabel 3.11. Verevenende werking bij toepassing van het GGZ-vereveningsmodel 2021 (G21) geschat op data van 2018 en 2019 (18+)

Niveau Maatstaf 2018 a 2019

Individu R2 x 100% 22,3% 22,4%

CPM x 100% 29,7% 29,9%

GGAA 399 416

Standaarddeviatie van resultaten 2.930 3.022

Subgroep GGAA op ‘alle’ subgroepen in model b 213 (N=312k) 222 (N=316k)

Verzekeraar c R2 x 100% 94,3% 95,7%

a Cijfers niet gecorrigeerd voor de toename van het kostenniveau van 2018-op-2019, m.u.v. de GGARV.

b Voor beide modellen zijn de subgroepen gedefinieerd op basis van alle vereveningscriteria van het vereveningsmodel 2021.

c Maatstaven op verzekeraarsniveau zijn voor zowel de 2018-data als de 2019-data gebaseerd op de 20 risicodragers van 2021.

d Op deze regel staat de bandbreedte van de resultaten waarbij de twee risicodragers die de feitelijke bandbreedte bepalen buiten beschouwing zijn gelaten.

e Klein, middel, groot: <250.000, 250.000-500.000 resp. >500.000 verzekerdenjaren (inclusief 18-).

3.2.4. Conclusies

In deze paragraaf is model G21 (i.e. het vereveningsmodel 2021 doch zonder kostencorrectie vanwege de uitstroom van GGZ-gebruikers naar de Wlz én zonder bijstelling vanwege de schadelastdip die optreedt als gevolg van de ‘harde knip’ bij invoering van het ZPM) doorgerekend op 2019-data. De uitkomsten zijn vergeleken met die van hetzelfde model geschat op 2018-data. De normbedragen vertonen over het algemeen een stabiel patroon. Bij enkele vereveningscriteria doen zich relatief grote veranderingen voor die kunnen worden verklaard door veranderingen in kostenpatronen. Op alle drie de gebruikelijke niveaus is de aansluiting tussen voorspelde kosten en werkelijke kosten op de 2019-data over het algemeen beter dan op de 2018-data.

3.3. Variant G21c: model G21 met kostenconversie vanwege invoering van het ZPM