• No results found

VAN HET LERARENBEROEP ALS AANGRIJPINGSPUNT VOOR BELEID

Ontwikkelingen in het aanzien van beroepen zijn vermoedelijk processen die een lange tijd bestrij- ken. Daarbij is het moeilijk te bepalen wat exact de oorzaken van die ontwikkeling zijn. Nog ingewik- kelder is het om te bepalen wat de factoren zijn die de ontwikkeling te beïnvloeden. Tegelijkertijd is het van belang dat de dalende trend in het aanzien van de leraar wordt gestopt.

Voor een deel zal de ontwikkeling in het aanzien van het beroep een zichzelf versterkend of zichzelf in stand houdend proces zijn. Dat is in figuur 1 met de rode pijlen aangegeven. Een dalend aanzien van een beroep leidt ertoe dat minder en minder getalenteerde mensen voor dit beroep (blijven) kiezen. Een daling van het aantal getalenteerden heeft tot gevolg dat het aanzien van het beroep verder onder druk komt te staan, wat nog minder getalenteerden aantrekt enzovoorts. Dat gebeurt in het onderwijs waar het niveau van de voor- opleiding van studenten aan de lerarenopleiding voor het vo afneemt: daar stromen meer mbo’ers en minder vwo’ers in. Dat biedt op zijn minst ook de mogelijkheid om de omgekeerde weg te

bewandelen. Door specifiek op zoek te gaan naar manieren om getalenteerden binnen te halen en te houden, wordt er gewerkt aan herstel van het aan- zien, wat vervolgens meer en kwalitatief betere mensen trekt enzovoorts.

Op de pabo zien we bijvoorbeeld in studiejaar 2015/2016 een sterke daling van de instroom, wat samenvalt met een flinke aanscherping van de instroomeisen. Daardoor is er sprake van een stij- ging van het aandeel havoërs/vwo’ers, tegenover een afname van het aandeel mbo’ers.

De verhoging van de instroomeisen voor de pabo past dus binnen deze strategie om het zichzelf versterkende proces om te draaien: het bewerk- stelligen van een stijging van het aanzien door een strengere selectie om te kunnen instromen in het beroep. Het verplicht stellen van bekwaam- heidsonderhoud via bijvoorbeeld een systeem van een lerarenregister, past ook binnen zo’n strate- gie. Immers, leraren die niet in staat blijken hun bekwaamheid op peil te houden (na het halen van hun startbekwaamheid), mogen op termijn niet meer lesgeven. Vanuit dit gezichtspunt doen de vertegenwoordigers van werknemers er dus goed aan de lat hoog te leggen bij de eisen voor de scho- ling die meetellen voor het register.

ONDERWIJS AAN HET WERK - 2018

71

Getalenteerde leraren zullen meer zeggenschap

opeisen en dat komt het aanzien van het beroep verder ten goede. Naarmate beroepsbeoefena- ren autonomer zijn, meer vrijheid van handelen hebben in de uitvoering van hun dagelijkse werk, genieten zij meer aanzien. Dat wordt ook wel aangeduid met professionele ruimte van leraren: de mate waarin leraren zeggenschap ervaren over, en in samenwerking met collega’s invulling geven aan, hun dagelijks werk en de bijbehorende taken. Die betrokkenheid van leraren bij de besluitvor- ming is essentieel om de positie van de leraar in de school te versterken en een aantrekkelijker beeld van het lerarenberoep neer te zetten (Hogeling et al., 2009).

Sowieso heeft de beroepsgroep veel te winnen bij een grotere zeggenschap over opleiding en toetreding tot en uitvoering van het beroep. Met recente wijzigingen in de wet per 1 augustus 2017 (Wet beroep leraar en lerarenregister) wordt de professionele ruimte en zeggenschap van leraren vastgelegd. Dat zien voorstanders als een belang- rijke stap in het positioneren van de leraar als de professional die zelf gaat over de uitoefening van zijn of haar beroep. De wet stelt dat leraren (moe- ten) beschikken over voldoende vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische zeggenschap over de inhoud van de lesstof; de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden en de daarbij gebruikte middelen; de te hanteren pedagogisch-didactische

aanpak en de wijze waarop de school daar uitvoe- ring aan geeft, waaronder de begeleiding van de leerlingen en de contacten met de ouders. Verder moet het bevoegd gezag in overleg met de leraren een professioneel statuut opstellen waarin de af- spraken zijn opgenomen over de wijze waarop de zeggenschap van leraren wordt georganiseerd. Bij het opstellen van het professioneel statuut moet de professionele standaard van de beroepsgroep in acht worden genomen.

De praktijk zal moeten uitwijzen wat dit concreet gaat betekenen voor de positie van de leraar. Wan- neer bijvoorbeeld de groepsgrootte of klassen- grootte ook valt onder ’de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden’, betekent dit dat leraren veel invloed gaan krijgen op de wijze waarop zij hun vak uitoefenen. Als het wordt beperkt tot het mo- gen kiezen van de lesmethode, is dat veel minder het geval.

72

ONDERWIJS AAN HET WERK - 2018

LITERATUURLIJST

Cörvers, F., A. Mommers, Ploeg, S. van der, & Sapulete, S. (2017). Status en imago van de leraar in de 21ste eeuw. Maastricht: ROA.

CPB. (2016). Kansrijk onderwijsbeleid . Den Haag: Centraal Planbureau.

Groenewegen, P.P., Hansen, J., Sixma, H., Krol, M., Weegen, T. van der, & Ultee, W.C. (2007). Be- roepsprestiges in Nederland: ontwikkelingen tus- sen 1982 en 2006. Conceptartikel gebruikt bij het rapport Leerkracht!, NIVEL. Utrecht: Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Heek, F. van, et al. (1958). Sociale stijging en daling

in Nederland. Leiden, Stenfert Kroese.

Hogeling, L., Wartenbergh-Cras, F., Pass, J., Jacobs, J., & Vrielink, S. (2009). De zeggenschap

van leraren. Nulmeting in het po, vo, mbo en hbo.

Nijmegen: ResearchNed.

Sixma, H., & Ultee, W. (1983). Een beroepspresti- geschaal voor Nederland in de jaren tachtig. Mens

ONDERWIJS AAN HET WERK - 2018

75

De lerarenopleidingen: