• No results found

Van hún GIN naar MIJNGIN?

In document Gevaarlijke plek (pagina 48-50)

Is GeoDCAT metadata de opvolger van ISO metadata ? Zijn metadata überhaupt nog nodig als data integraal onder- deel zijn van het web dankzij linked data? In het doorgaans zo rustige metadata wereldje, is de laatste tijd rumoer aan het ont- staan. Staan we aan de vooravond van grote veranderingen?

Eind 2015 is het GeoDCAT profiel verschenen. GeoDCAT is een uitbreiding op DCAT-AP: een Europees applicatie profiel, voor de uitwisseling van metadata tussen data portalen. Dit wordt in open data portalen toegepast. GeoDCAT zorgt ervoor dat je geodatasets ook kan vinden in deze portalen. Metadata, die conform ISO standaarden zijn vastgelegd, kun- nen naar het GeoDCAT uitwisselingsformaat worden omgezet en gelezen door de, niet domein specifieke, DCAT portalen. “Onze” metadata komen zo voor een bredere doelgroep - de open data community – beschikbaar.

Klinkt geweldig! Maar als je geodata zo kunt vinden in deze algemene portalen, waarom dan vasthouden aan aparte metadata conform de ISO-standaarden? Het Joint Research Centre (JRC), bekend van INSPIRE, heeft nota bene zelf het ini- tiatief tot het ontwikkelen van het GeoDCAT profiel genomen. Dan zal dit profiel de huidige metadata profielen op basis van ISO-standaarden wel gaan vervangen… Het antwoord op deze vraag geeft JRC zelf op haar website: Nee.

Met het loslaten van huidige metadata profielen conform de ISO-standaarden, ga je voorbij aan één van de grootge- bruikers van geodata: de geosector zelf. ISO is een heel rijke standaard. Je kunt er veel meer geo-specifieke informatie in kwijt dan in GeoDCAT. Denk aan informatie over het coördinaat referentie systeem, kwaliteit van de data of de extent van de dataset. Praktische informatie voor het geodomein, maar niet direct relevant voor andere domeinen.

GeoDCAT neemt geo-specifieke gegevens maar beperkt over. Daardoor kunnen we ISO-conforme metadata ook wel succesvol naar GeoDCAT exporteren, maar kunnen we uit Geo- DCAT géén valide ISO metadata afleiden. Ook het beschrijven van services is typisch iets van de geowereld. Er is weliswaar een manier voorgesteld om ook services in DCAT op te nemen, maar die oplossing past eigenlijk niet in de DCAT standaard.

Een ander pleidooi voor handhaving van metadata conform de ISO-standaarden is INSPIRE. Ik ben me ervan bewust dat de motivatie vanuit een verplichting nu niet echt inspirerend is. Maar het is wel een realiteit. De INSPIRE metadata profielen zijn op ISO gebaseerd. Het publiceren van de metadata van datasets en services volgens vereisten uit de INSPIRE verordeningen, laat staan het aanbieden van een zoekdienst op deze gegevens, is met GeoDCAT niet mogelijk.

Hoe zit het dan met linked data? Door van geodata linked data te maken, zijn deze gegevens gemakkelijker te gebruiken door developers. De geodata worden integraal onderdeel van het web en zijn zo beter vindbaar en eenvoudiger te gebruiken, is het idee. Zijn metadata eigenlijk nog nodig als we onze data met behulp van linked data principes onderdeel maken van

het geïndexeerde web? Zelfs linked data gebruikt metadata. In de wereld van linked data vind je deze in een schema.org, of is zij met SPARQL te bevragen in een linked data cloud. De metadata blijven dus nodig. Zoals DCAT een formaat is om de open data community te bedienen, zijn schema.org en SPARQL de instrumenten om de data voor diverse developers toegankelijk te maken.

Metadata hebben tot doel om geodata vindbaar te maken voor haar gebruikers. Moeten we nu voor al die verschillende gebruikers communities apart metadata gaan aanmaken en beheren?

Het mooie van de bestaande rijke ISO metadata die de geosector gebruikt, is dat wij al deze verschillende commu- nities met onze metadata in geoportalen kunnen bedienen. Via de geoportalen kunnen we de metadata op verschillende manieren benaderbaar maken. Denk aan een DCAT output voor de open data portalen, een SPARQL endpoint en een transformatie naar schema.org voor linked data etc. Zo maken we maximaal gebruik van de bestaande infrastructuur en kunnen we met relatief weinig werk veel meer communities ondersteunen. Kortom, metadata en geoportalen: daar kan je wat mee!

Ine de Visser

Adviseur INSPIRE, NGR en

nationale geo-standaarden bij Geonovum i.devisser@geonovum.nl

Column

Ine

de V

isser

Leven in de

metadata brouwerij!

Uiteraard is GeoFort bijzonder blij met deze erkenning en dit gaat zeker helpen bij haar missie om meer kinderen, ouders en docenten enthousiast te maken voor de geo-wereld. GeoFort is haar stakeholders uit de geosector heel dankbaar. De stakeholders hebben immers de ontwikkeling van de afgelopen 11 jaar mogelijk gemaakt. Zij hebben geïnvesteerd in de omvorming van het oude vervallen fort tot het moderne science centrum wat het nu is. De jury schrijft het knap te vinden dat GeoFort in staat is om potentieel droge onderwerpen interessant te maken. De eerste reactie van Prof. Dr. Peter van Oosterom was dat hij het jammer vond dat de jury de onderwerpen kartografie en navigatie als droog omschreef, want dat is natuurlijk niet waar! We zijn het met Peter eens dat deze onderwerpen totaal niet als ‘droog’ worden ervaren door

onze bezoekers. In potentie vinden juist alle kinderen schatkaarten spannend, inclusief het navigeren en speuren naar de eindschat. Het zijn juist hele makkelijke onderwerpen om kinderen mee te boeien. Ze hebben allemaal een smartphone en zijn nieuwsgierig hoe dat kleine apparaat weet waar je bent. Blijkbaar is dit beeld van ‘saai en droog’ wel iets wat leeft bij velen die het onderwerp niet kennen: ‘onbekend maakt onbemind’. Deze vooroor- delen die de ronde doen, hebben er juist toe geleid dat we het nodig vonden om GeoFort op te richten. We willen de bekendheid van het vakgebied vergroten en daarmee ook de fascinatie ervoor doen aanwakkeren. Dat lukt GeoFort met een serieuze groei in het bezoekersaantal van 68% in 2015. We hadden in 2015 58.000 bezoekers, de verwachting is dat we binnen enkele jaren jaarlijks 100.000 bezoekers trekken.

Samen met zes andere musea,

In document Gevaarlijke plek (pagina 48-50)