• No results found

Kartografie voor kaartbeh eerders

In document Gevaarlijke plek (pagina 36-41)

Figuur 1 - Verschil in topografische resolutie bij schaalverkleining van hetzelfde gebied (van onder, met de klok mee, 1:5.000, 1:10.000 en 1:25.000) op stadskaartseries van Rotterdam.

al wèl zogenaamd als bekend aangegeven gebied werden vervolgens in 1924 toch nog de Noord-eilanden ontdekt, waarna de grenzen van het witte, als onontdekt aangemerkte gebied bijgesteld moesten worden. Daarnaast kunnen we aan de hand van de verschillende atlasedities ook ontwikkelingen van de natuur volgen zoals de inkrimping en uitdijing van het Tsjaadmeer dat eerst groeit nadat het door Britse en Duitse ontdekkingsreizigers vezocht werd en daarna krimpt, zódanig dat er in 1915 nog 5 kleine meertjes over zijn, om vervolgens weer in omvang toe te nemen.

Voor wat betreft de temporele resolutie van

topografische kaarten kennen we in Nederland

topografische kaartseries op de schaal 1:50.000 en 1:25.000, die vanaf 1840 respectievelijk 1880 worden geproduceerd met eens per tien tot vijftien jaar verschijnende nieuwe edities. Dankzij commerciële uitgevers zoals Wolters, de ANWB of de Twaalf Provinciën, zijn die allemaal in handzame atlasvorm toegankelijk (Smits 2016).

Taxonomische resolutie

Met taxonomische resolutie bedoelen we het aantal klassen of categorieën dat wordt onder- scheiden. Op de Residentiekaarten van Java op de schaal 1:100.000, geproduceerd in Batavia van 1860-1890 en vervolgens gedrukt in Den Haag, werden zo’n 30 verschillende soorten grondgebruik door middel van kleurverschillen onderscheiden. Op de graadafdelingskaartserie 1:100.000, die van 1905-1920 de Residentiekaar- ten opvolgde, en in Batavia werd gedrukt, wer- den nog slechts 6 vormen van grondgebruik met kleuren aangeduid, terwijl enige andere vormen van grondgebruik met veel moeilijker

leesbare puntsymbolen werden aangegeven. De facto was daarmee de taxonomische resolutie achteruitgegaan.

Op de huidige Nederlandse topografische kaarten treedt bij schaalverkleining ook een verlaging van de taxonomische resolutie op (zie figuur 3): in plaats van 14 klassen op de schaal 1:50.000 zijn er voor de schaal 1:250.000 nog slechts zes over; zo zijn de vier verschillende soorten bos (loofbos, naaldbos, gemengd bos en griend) tot één soort terug- gebracht, en waar op de kaartserie 1:50.000 de kleur wit het bouwland aangeeft, wordt op de kaartserie 1:250.000 in het midden gelaten of het witte gebied bouwland, weiland of niet- agrarisch gebruikt gebied moet voorstellen. Wát allemaal onderscheiden wordt op een kaart hangt af van de doelstellingen van de opdrachtgever. In de jaren 80 van de 19e eeuw

werd Frankrijk bijvoorbeeld door drie verschil- lende instanties gekarteerd, met verschillende oogmerken. De Carte de l’Etat-Major (stafkaart zouden wij zeggen) was de topografische kaart- serie 1:80.000 die in opdracht van het Ministerie van Oorlog werd vervaardigd, met als een van de voorschriften dat alle puntobjecten op de kaart moesten worden benoemd – zodat daar met naam en toenaam naar verwezen zou kunnen worden. Daarnaast was er de kadastrale kaart van het Ministerie van Financiën die alle namen van percelen en overige veldnamen moest bevatten, en tenslotte de Carte de l’Intérieur op de schaal 1:100.000 die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken vervaardigd werd en waarop vooral de namen van wegen, kanalen, andere infrastructurele objecten evenals administratieve gegevens moesten worden vermeld. In al die gevallen werd bij de opname in het terrein dus een andere keuze gemaakt uit de weer te geven en te benoemen terreinobjecten (zie figuur 4).

Kartografie voor kaartbeh eerders

Legenda 1:50.000

Legenda 1:250.000

Figuur 3 - Achteruitgang van de taxonomische resolutie bij schaalverkleining van de topografische kaartseries 1:50.000 naar 1:250.000.

Eén van de belangrijkste aspecten van het vinden van kaarten met de juiste informatie is dat de kaartbeheerder om moet kunnen gaan met meta-informatie - zij moet de meta- informatie die de door haar beheerde kaarten geven, kunnen duiden (Ormeling en Van de Waal 1977). Ze moet aan de hand van de bron of auteur van de kaart kunnen vaststellen of het om betrouwbare informatie gaat. Aan de hand van zoekcriteria moet ze uit haar col- lectie of van het internet de voor haar klanten relevante betrouwbare kaarten tevoorschijn kunnen toveren, op basis van hun titel en schaal, en ze moet daarbij de kwaliteit ervan kunnen evalueren: aspecten van de kwaliteit zijn nauwkeurigheid, actualiteit en volledigheid.

Nauwkeurigheid

Met nauwkeurigheid bedoelen we dat de juiste informatie op de juiste plaats moet staan – stelt u zich de nachtmerrie eens voor van een uitge- ver die tijdens de presentatie van een nieuwe wereldatlas voor de pers (zie figuur 5) de vraag krijgt van één van de aanwezige journalisten, of de weergave van Hilversum en Bussum wel klopt – en dan ter plekke moet ontdekken dat die twee plaatsnamen op de kaart zijn verwisseld – dat overkwam de redactie van de Wolters wereldatlas in 1991. Ergens in het proces van de kaartvervaar- diging zat toen het typografisch zetten van de namen in het juiste formaat en spelling op trans- parante stukjes film die vervolgens uitgeknipt en opgeplakt moesten worden op de juiste plaats op de kaartondergrond en dat moet tweemaal zijn misgegaan, eerst bij het plakken van de naam Bussum bij de plaatsstip van Hilversum, en ver- volgens bij het plakken van de naam Hilversum

bij de plaatsstip van Bussum – of al in een eerdere fase, bij het tekenen van het namenmodel, dat wil zeggen van de schets van alle namen die op de kaart aangebracht moesten worden.

Zodra kaarten gebruikt worden om er me tingen op te doen, moet de beheerder adviseren daar de grootst mogelijke schaal voor te gebruiken, omdat daarop nog niet gegeneraliseerd is. Het effect van generalisatie zien we bijvoorbeeld bij een stadsplattegrond (zie figuur 6) waar ten behoeve van een

kleinere schaal de wegen verbreed worden om er de straatnamen nog leesbaar in te kunnen weergeven. We zien het effect hier rechts op de gegeneraliseerde kaart, terug vergroot tot de oorspronkelijke schaal, en je ziet links dat de straten wel driemaal zo breed zijn geworden bij die bewerking. Voor oppervlaktemetingen van stedelijk grondgebruik is de kaart rechts dus niet meer geschikt. Een ander aspect van generalisatie is de verplaatsing van lijnelemen- ten zoals hoogtelijnen, wegen en spoorwegen om de relaties daartussen nog goed te kunnen

Figuur 5 - (Gebrek aan) Nauwkeurigheid op de kaart.

blijven weergeven. In het Rijndal lopen wegen en spoorwegen aan weerszijden van de rivier door het dal. Om ook op kleinere schaal die relatie nog leesbaar op de kaart te kunnen weergeven moet dat dal verbreed worden, dus moeten de hoogtelijnen opschuiven.

Dat nauwkeurigheid een complex begrip is, wordt ook duidelijk wanneer je verschillende ruimtelijke gegevensbestanden met elkaar combineert. Onderzoekers werken nu met geografische informatiesystemen of GIS, en als voorbeeld van een GIS-onderzoek neem ik het vaststellen van de geschiktheid voor bananenverbouw op het eiland Dominica in West-Indië (Drummond 1984). Die geschiktheid wordt bepaald door de bodem, de helling, de neerslag en de temperatuur. Wanneer je nu in je Geografisch Informatiesysteem het deel van Dominica met voldoende neerslag en de voor bananen juiste temperatuur combineert met het gebied met de voor bananen juiste helling en geschikte bodem, dan moeten uit de combinatie van die kaartjes dìe gebie- den tevoorschijn komen die op alle vier de criteria voldoende scoren voor een succesvolle bananenteelt. Tenminste wanneer je grenzen nauwkeurig genoeg zijn. In dit geval, bij dit onderzoek op Dominica (Drummond 1990), bleek in het terrein dat succesvolle bananen- teelt slechts mogelijk was in 19% van de door het GIS als geschikt aangegeven gebieden. De achterliggende oorzaak bleek de onvol- doende nauwkeurigheid van elk van de voor de criteria aangegeven grenslijnen te zijn. De hel- lingsgegevens waren redelijk nauwkeurig, maar vanwege de manier van meten van de neerslag (interpolatie tussen de waarden bepaald door regenmeters, die vervolgens over een periode van 30 jaar gemiddeld werden) en het vaststel- len van de bodemsoorten aan de hand van een voor dit reliëfrijke eiland te extensieve bemon- stering waren regen- en bodemgrenzen veel minder nauwkeurig. De temperatuurgrenzen waren afgeleid van enkele waarnemingen op weerstations, die werden gecombineerd met hoogtelijnen (want uit de praktijk weten we dat 100 m hoogteverschil gemiddeld één graad temperatuurverschil met zich meebrengt), maar daarbij werd hier geen rekening gehouden met het aspect van de hellingen, dat wil zeggen of ze op de zon lagen of niet. Ik zeg niet dat kaartbeheerders dit soort informatie moeten kunnen leveren, maar ze moeten wel een idee hebben van de effecten van de verschillen in nauwkeurigheid op de informatie die men aan de kaart wil kunnen ontlenen.

Actualiteit

Dan actualiteit: zodra een papieren kaart uitkomt, is hij verouderd (dat geldt trouwens

evengoed voor digitale kaarten), en daar probeert men soms op te anticiperen. Prof J.F.Niermeyer, van 1902-1923 redacteur van de Bosatlas, was daar sterk in: zodra hij in de vakliteratuur melding vond van de geplande aanleg van spoorwegen kwam de betreffende lijn direct op de atlaskaart terecht – zonder een bericht over de voltooiing van die lijn af te wachten (zie figuur 7). Zo was de in 1900 begonnen Hedjaz-spoorlijn, gepland van Damascus naar Mekka, al in de 17e druk van de

Bosatlas, dus in 1906, op de kaart opgenomen, terwijl de lijn pas in 1908 Medina bereikte, en nooit doorgetrokken zou worden tot Mekka. Aan de andere kant van de Rode Zee staat op de kaart een spoorverbinding tussen Wadi Halfa en Assoean, ook ooit gepland, maar van- wege het moeilijke terrein niet gerealiseerd.

Volledigheid

Tenslotte de volledigheid. Stel je eens voor dat je onderzoek wilt doen naar het voorkomen van heggen of van alleenstaande bomen in het Nederlandse landschap. Als je weet dat die ook bij de topografische opname worden gekarteerd en op de kaart worden opgenomen is je onderzoek al voor de helft klaar, want dan hoef je zelf niet meer het veld in. Inderdaad staat in de interne voorschriften voor de topograaf dat alle fysieke terrein- scheidingen zoals heggen en muurtjes en ook alleenstaande bomen moeten worden gekarteerd, ten behoeve van de oriëntatie in het terrein. Dat klinkt geweldig, maar ... de topografen hebben ook de zorg de kaart leesbaar te houden. In sommige Nederlandse landschappen, met name in Zuid-Limburg, komen zoveel heggen dicht bij elkaar voor dat ze omwille van de leesbaarheid niet meer allemaal opgenomen kunnen worden en men met een selectie moet volstaan. In een open landschap zoals op het Groningse Hogeland wordt op de topografische kaart meer dan 95% van de tastbare perceel scheidingen zoals heggen of muurtjes, aangegeven; in het klein-

schalige landschap van Zuid-Limburg blijkt dat dat percentage maar 55% is (Bakermans 1987).

Voorschriften

Bij de topografische dienst, en ook bij de opvolger het Kadaster is er dus sprake van voorschriften waaraan men zich moet houden bij de opname en bewerking van de terreinge- gevens ten behoeve van de weergave op de kaart. Die voorschriften zijn semiopenbaar – ze zijn intern op CD-ROM uitgebracht en zullen ook voor kaartbeheerders en archivarissen wel toegankelijk en verkrijgbaar zijn. Ze zijn een prachtig voorbeeld van de meta-informatie die je voor een goed begrip en de juiste interpretatie van de kaartinhoud nodig hebt (Voorschriften 6600 en 6601).

Zo wil je weten van wanneer tot wanneer er op de topografische kaart verschil gemaakt werd tussen houten en stenen gebouwen, van wanneer tot wanneer boomkwekerijen wer- den aangegeven, vanaf wanneer short-stem- fruitbomen met een aparte signatuur werden gekarteerd, en vanaf wanneer tram- en metro- lijnen. De soort wegverharding die vroeger werd gedifferentieerd naar grind, MacAdam, zand, puin, schulp- en straatwegen en verhoogde kleiwegen wordt nu nog slechts gedifferentieerd naar wèl of niet verharde wegen; belangrijker vindt men nu de breedte en het aantal rijbanen – maar het is wel uiterst relevant voor een studie naar de evolutie van de wegverharding van wanneer tot wanneer dat onderscheid op de topografische kaart tot uiting werd gebracht, om vast te kunnen stel- len of de kaart daarvoor een bruikbare bron is.. Over de weergave van al die soorten informa- tie, grondgebruik, infrastructuur of bebouwing zouden archivarissen nog eens een overzicht moeten maken, waaruit blijkt in welke periode dergelijke informatie door onze topografische kaarten werd geboden, ten behoeve van een beter gebruik en een betere interpretatie van al dit kostelijke materiaal.

Samenvatting

In het voorgaande is aangegeven dat kaartbe- heerders op basis van de meestal gebrekkig omschreven wensen van bezoekers van hun collecties moeten vaststellen welke kartogra- fische documenten daar het beste aan beant- woorden, en daarvoor is het begrip resolutie geïntroduceerd: topografische resolutie om na te gaan of het document voldoende detail biedt, temporele resolutie om na te gaan of het document voldoende bij het gewenste

tijdsbestek aansluit en taxonomische resolutie

om na te gaan of het gewenste soort informa- tie wel geboden wordt door het document. De tweede stap betrof het trekken van de juiste conclusies uit die geselecteerde docu- menten, en dat blijkt afhankelijk te zijn van de

kwaliteit van het kaartmateriaal, die ik onder-

verdeelde in nauwkeurigheid, volledigheid en

actualiteit: zijn de documenten inderdaad

bijgewerkt tot de op het document aangege- ven datum van afsluiting van de opname, is er volledig gewerkt volgens de interne karte- ringsvoorschriften, en hebben de gehanteerde opnametechnieken geleid tot een voldoende nauwkeurigheid. Daartoe is enige investering in een beter begrip van basale kartografische

zaken, zoals generalisatie, gewenst, maar dat verdient zich snel terug, omdat het kartogra- fisch materiaal zo’n geweldige rijkdom aan gegevens over het verleden bevat.

Literatuur

• M.M.G.J. Bakermans (1986) Gebruiksbeperkingen van de moderne topografische kaart bij onderzoek in het cultuurlandschap. In:

Reeks landschapsstudies (1986)7 Wageningen: Pudoc.

• P.R.Bos (1877-) Schoolatlas der geheele wereld. Groningen: Wolters • J.Drummond (1990) Determining and processing quality para- meters in GIS. Unpubl. Ph.D. thesis, Univ. of Newcastle upon Tyne, 1990

• J.Drummond (1984) Polygon handling at the Experimental Carto- graphy Unit.The Cartographic Journal, vol 21, 1984-1, pp 3-13. • Marc Hameleers e.a. (red.) (2016) Cartografie -Visie op de kaart.

Jaarboek 15, Stichting Archiefpublicaties, Den Haag 2016. • C.Koeman (1974)Questions to a map-curator while searching for

maps. Pp 109-115, International Yearbook of Cartography, 1974. Kirschbaum Verlag, Bonn-Bad Godesberg 1974.

• F.J.Ormeling (1996) Teaching concepts in the history of carto- graphy. Pp 17-25 in: B.J. Köbben & F.J.Ormeling (eds.) Proceedings of the Seminar on Teaching the History of Cartography III ‘Tea- ching concepts in the History of Cartography’ held at the Nati- onalbibliothek, Vienna, Austria, September 10, 1995. Enschede: International Cartographic Association.

• F.J. Ormeling and E.H. van de Waal (1977) Marginal information on maps pp 11-15, Bulletin no 24, March 1977, Association of Canadian Map libraries

• Ferjan Ormeling (2015) Veranderingen in de legenda van de topo- grafische kaart 1815-2015. Caert Thresoor. Vol 34-4, pp179-187

• Jan Smits (1993, 2016) The topographic record of the Netherlands 1800-1992 for sale. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag,/ Groupe des Cartothécaires de LIBER. Website Explokart: www.explokart.eu/ Smits/index.html (bezocht 16-5-2016)

• Voorschriften en aanwijzingen voor de terrein verkenning en de kaartvervaardiging 1931 – 1965 (6600 Voorschriften TD). CD. Apel- doorn: Kadaster

• Voorschriften en aanwijzingen voor de terrein verkenning en de kaartvervaardiging 1966 – 1985 (6601 Voorschriften TD2). CD. Apeldoorn: Kadaster

• Wolters-Noordhoff Wereldatlas (1991) Groningen: Wolters-Noord- hoff

Referenties

1. Voordracht gehouden bij de aanbieding van het eerste exem- plaar van het kartografie-handboek voor kaartbeheerders en archivarissen, Cartografie – visie op de kaart, Jaarboek 15 van de Stichting Archiefpublicaties, ‘s-Gravenhage 2016 aan Karel Velle, nationaal archivaris van België en Marens Engelhard, algemeen rijksarchivaris van Nederland, tijdens het jubileum- congres van de KVAN, 16 en 17 juni 2016 in Haarlem.

Ferjan Ormeling [1] is redacteur van Geo-Info en als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Utrecht en de Universiteit van Amsterdam. Ferjan is bereik- baar via f.j.ormeling@uva.nl.

Enkele weken geleden tweette ik het al: Gemeente Eindho- ven heeft de BGT klaar, en onze BGT is de mooiste van Neder- land. Het heeft aardig wat tijd en geld gekost, om nog maar te zwijgen over hoofdbrekens, overtuigingskracht, zweetdruppels, dreigende RSI-klachten, ontploffende databases en beloftes van roze koeken aan ICT-collega’s. Maar het eindresultaat mag er dan ook wezen: ruim een miljoen Eindhovense geo-objecten gezellig samen met de objecten van de andere bronhouders in een landelijke database, klaar om gebruikt te worden voor alle doelen die er voor te bedenken zijn. Met een wekelijkse upload van aangepaste objecten, die over niet al te lange tijd vervangen wordt door ‘live’ mutatie-berichtenverkeer. 

Terugkijkend op het hele project is het een steile leercurve geweest. Wat wist ik nu van Basisregistraties toen we er aan begonnen? Ja, dat die onderdeel uit maken van een landelijk stelsel, dat een aantal collega’s er druk mee zijn, dat je binnen bepaalde tijd moet reageren op mutatiemeldingen en dat het de bedoeling is dat het ons werk vereenvoudigt. Enkelvoudig inwinnen, meervoudig gebruiken. Maar verder? Ik wist niet dat applicaties gebouwd worden terwijl ‘de winkel al open is’. Ik wist niet dat er heel veel verschillende interpretaties mogelijk zijn van de zinsnede ‘de strokenbronhouders gaan vóór’. Ik had er geen idee van dat het best lastig is om met 393 gemeenten een gezamenlijk standpunt te bepalen. En wat ik zeker niet wist, is dat er op heel veel verschillende niveaus gepraat wordt over het gebruik van de BGT, maar dat de weg tot de stip aan de horizon nog veel bochten, kruispunten en tussenstops kent.

Onverwachte bijvangst van het BGT-project was er ook: de afstemming met collega-bronhouders zorgt er automatisch voor dat je ze beter leert kennen, ook als je eerder niet veel met elkaar te maken had. We kregen een inkijkje in de werkpro- cessen van de geo-afdelingen van de Waterschappen, het ministerie van Economische Zaken, de Provincie, onze buurge- meenten en in mindere mate ook van Rijkswaterstaat, ProRail en Defensie. Verder bleek het heel nuttig om in het Gemeente- lijk Geo Beraad te horen hoe andere gemeenten de landelijke samenwerking ervaren, en ook hoe groot de overeenkomsten en de verschillen zijn. Gemeenten staan uiteindelijk allemaal aan de lat voor hetzelfde takenpakket en veel gemeentelijke taken zijn al datagedreven, maar het scheelt nogal of je in een grote gemeente met een eigen ingenieursbureau, een middel- grote gemeente met een flinke bezuinigingsopdracht, of een kleine gemeente met één geo-goeroe werkt. De rol van het landelijke samenwerkingsverband, SVB-BGT, was onmisbaar.  De invoering van de BGT leverde binnen onze eigen organisa- tie goede gesprekken op over wat ‘gebruikers’ nu écht met de basisgeometrie willen en kunnen.

Waar ik zelf veel van verwacht, is van de BV Nederland. Straks is de BGT landsdekkend beschikbaar  en dan kan ieder- een er mee aan de slag. En dan bedoel ik ook écht iedereen: lang leve de open data! De gegevens zijn nu al in te zien en te downloaden vanuit het PDOK-portaal. Ik heb al wat mooie toepassingen voorbij zien komen in relatie tot de omgevings- wet, met 3D-toepassingen van de BGT, met openbare orde en veiligheid, met gebruik in het sociaal domein en natuurlijk de ‘killer-toepassing’ voor gemeenten:  de BGT als basis voor het beheer van de openbare ruimte. Maar volgens mij is er nog veel

In document Gevaarlijke plek (pagina 36-41)