• No results found

Opbrengst aan houtproducten

Hoofdstuk 3 : Case-studies

3.3. Locaties op alluviale gronden

3.3.1. De vallei van de Grote Nete (Westerlo)

In de vallei van de Grote Nete komen veel alluviale bodems voor die nog steeds regelmatig worden overstroomd door de rivier of een van de beken in het gebied. De meeste van die bodems waren vroeger als hooiland of weiland in gebruik. Aan akkerbouw werd op deze gronden maar zelden gedaan, omwille van de frequente overstromingen en de zware bodem. Op de alluviale gronden in de valleien van de Grote Nete en de Laak ligt ook het 31 ha grote

natuurreservaat Netevallei-Schaapwees, dat eigendom is van Natuurpunt vzw. Het bestaat voornamelijk uit spontaan bos, voor een groot stuk daterend uit de Tweede Wereldoorlog, toen veel van de hooi- en weilanden werden

verlaten. Een kleiner deel verboste pas in een latere periode, en een aantal percelen werden met Populier (Populus cv) aangeplant.

Voor het onderzoek werd centraal in dit bosgebied een voormalig weiland geselecteerd, dat sinds een 25-tal jaar spontaan verbost (zie Fig. 44), en vergeleken met een aangrenzende populierenaanplanting van dezelfde

leeftijd. Het perceel is voor een deel gelegen in een lichte komvormige depressie van ongeveer 3 ha groot, die in de loop der tijden gedeeltelijk opgevuld raakte met afzettingsslib. De bodem bevat er ongeveer 20% klei, 40% leem en 40% zand, is permanent vochtig, met begin van de

roestverschijnselen ter hoogte van het maaiveld, en heeft zoals alle jonge alluviale bodems nog geen profielontwikkeling. Dit alles staat voor het bodemseriesymbool Efp. Het terrein dat de kom omringt vertoont een complexe pedologie, met heel wat microreliëf. Op een paar ingezonken plaatsen komt eveneens kleirijk alluvium voor, maar meestal zijn de bodems zandiger, hoger gelegen en droger, en hier en daar zijn zelfs heuse rivierduinen ontstaan, waarop van nature een totaal ander vegetatietype voorkomt. Het spontane bos is omringd door aanplantingen met populier en Zomereik (Quercus robur). Eén van de populierenaanplantingen ligt eveneens

gedeeltelijk op alluviale bodem, waardoor een vergelijking met het spontane bos mogelijk is. Het enige verschil ligt in de aanwezigheid van een aantal drainagegrachten, die het perceel doorsnijden.

3.3.1.1. Proefopzet

In totaal werden binnen de alluviale zone 2 proefvlakken van 8´8 meter uitgezet, 1 in het spontane bos (25) en 1 in het populierenbos (26). De proefvlakken zijn te bereiken door vanaf de hoofdweg het eerste pad aan de

rechterkant in te slaan. Na 50 m buigt dit pad in een wijde bocht naar rechts. Ongeveer 100 m verder ligt proefvlak 26, op 20 m van het pad in het populierenbos aan de rechterkant en op 20 m van de grens met het spontane bos. Proefvlak 25 ligt 40 m verder, in het spontane bos, eveneens op 20 m van het pad en op 20 m van de grens met de populierenaanplanting (zie Fig. 44). In beide proefvlakken werd de vegetatie opgenomen, voor de

bosstructuur werd gebruik gemaakt van cirkelplots. Er kon geen oud bos op vergelijkbare bodems ter referentie worden gevonden.

# # 0 0.6 1.2 Kilometers N E W S Niet-spontaan bos Spontaan bos Aanplanting # Proefvlakken

Fig. 44 : Ligging van het spontane bos en de populierenaanplanting in de Grote Netevallei (Westerlo).

3.3.1.2. Het spontane bos

Alles wijst erop dat het proces van spontane verbossing op deze plaats erg langzaam verloopt. In 25 jaar tijd zijn er slechts hier en daar enkele Boswilgen (Salix caprea) en Schietwilgen (Salix alba) opgeschoten, en op de drogere plaatsen wat Zomereik (Quercus robur), de rest van de oppervlakte is met een hoge ruigtevegetatie overdekt (zie Fig. 45 en 46). Doordat de wilgen zoveel plaats ter beschikking hadden, zijn ze tot brede struwelen kunnen uitgroeien. Door het dichte netwerk van tot op de grond hangende takken kan nauwelijks licht doordringen. Onder het wilgenstruweel is dan ook haast geen plantengroei mogelijk, de bodem is er vrijwel onbedekt. Dit alles komt min of meer overeen met het beeld van een typisch Wilgenvloedbos (Salicion albae) dat normaal langs getijdenrivieren voorkomt. Hier is het echter een overgang naar het Elzenbroekbos (Alno-padion), meerbepaald het Ruigtekruiden-Elzenbos (Filipendulo-alnetum).

Hoofdstuk 3 : Case-studies

Er zijn waarschijnlijk meerdere redenen voor de trage kolonisatie door bomen en struiken. Alleszins speelt de vochttoestand een belangrijke rol. Het perceel is lager gelegen dan de omliggende terreinen, waardoor het permanent nat is. Alleen dit al beperkt aanzienlijk het aanbod van mogelijke soorten. Verder is de concurrentie van de aanwezige

kruidvegetatie mogelijk zo sterk dat veel zaailingen gewoon geen kans krijgen.

Het valt te verwachten dat de vegetatie in de toekomst verder zal evolueren naar een iets meer gesloten bos en dat de dominantie van de kruidlaag

langzaam zal verminderen.

De analyses bevestigen dat de bodem in de alluviale kom zeer voedselrijk is (zie Tabel 10). De bodem bevat vrij veel stikstof, maar is vooral uitermate rijk aan fosfor. De waarde van 14.398 mg/kg behoort zelfs tot de hoogste die in België in ongestoorde bodems werd gemeten (De Vos, mond. med.). De verklaring is de hoge nutriëntenaanvoer op deze plaats door de

Fig. 45 : Breed uitgegroeid wilgenstruweel is het spontane bostype op deze alluviale bodems (Grote Netevallei, Westerlo, proefvlak 25).

Fig. 46 : Typische Moerasspirearuigte met o. a. Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Wolfspoot (Lycopus

europaeus), Grote brandnetel (Urtica dioica) en Grote kattestaart

(Lythrium salicaria) (Grote

Netevallei, Westerlo, proefvlak 25).

frequente overstromingen met vermest en met zouten belast oppervlaktewater. Vooral fosfor vertoont de neiging tot accumulatie. Fosfor kan gemakkelijk bindingen aangaan met andere bodemelementen, zoals calcium en aluminium en dan neerslaan als van zouten die moeilijk heroplosbaar zijn. Zo kan het voor lange tijd worden gefixeerd in een vorm die voor planten niet

opneembaar is. Ook hier is dit het geval : de hoeveelheid plantopneembaar fosfor bedraagt slechts 58,66 mg/kg, ofwel 0,4% van het totaal

fosforgehalte. Uit de bodemanalyses blijkt er een hoog calciumgehalte in de bodem aanwezig te zijn (1.378 mg/kg), wat erop wijst dat het grootste deel van het fosfor hier onder de vorm van calciumfosfaat is vastgelegd.

Op de open stukken, waar nog geen wilgen staan, is de kruidlaag is zeer weelderig en tot 2 meter hoog. De soortensamenstelling staat duidelijk in verband met de eutrofe situatie en vertoont heel wat kenmerken van een natte Moerasspirearuigte (Valeriano-Filipenduletum) (zie Tabel 22).

Wolfspoot (Lycopus europaeus), Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Grote brandnetel (Urtica dioica), en Liesgras (Glyceria maxima) zijn in dalende Tabel 22 : vegetatieopnames in de vallei van de Grote Nete (Westerlo).

Vallei Grote Nete

Populier Spontaan Kruidlaag (Londo-schaal) Filipendula ulmaria 4 3 Urtica dioica 1+ 1+ Lycopus europaeus .2 5 Agrostis spp .1 Angelica sylvestris .1 * Carex spp .1 * Cirsium palustre .1 * Galeopsis tetrahit .1 Galium aparine .1 .1 Glechoma hederacea .1 Iris pseudacorus .1 * Juncus effusus .1 Ranunculus ficaria .1 Rubus fruticosus .1 * Rumex conglomeratus .1 .1 Solanum dulcamara .1 Eupatorium cannabinum * .1 Valeriana repens * * Glyceria maxima 1-Humulus lupulus .4 Lysimachia vulgaris .2 Lythrum salicaria .1 Phalaris arundinacea .1 Poa spp .1 Stachys palustris .1 Epilobium spp * Holcus lanatus * Rumex obtusifolius * Bedekking kruidlaag (%) 60 95 Struiklaag (R=4,5m)*** N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L Viburnum opulus 1 1 - - 0/1 Salix caprea 1 5 - - 0/1 Salix alba * Jonge bomen (R=9m)*** N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L Populus cv** 7 35 2,4 28 0/7 Quercus robur 4 16 4,5 9,6 0/4 * Salix caprea 1 8 - 4 0/1 Oude bomen (R=18m)*** N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L Populus cv** 11 45 3,7 30 0/11 Totale bedekking boom- en struiklaag (%) 75 25 Grondvlak (m²/ha) 47,74 0,51 Stamtal (bomen/ha) 698 196 Aandeel hemisfeer dat onbedekt is (%) 22,4 28,2

* : soort die buiten het proefvlak werd waargenomen. ** : aangeplante soort

*** : weergegeven zijn aantal (N), gemiddelde diameter in cm (D1,5m),

standaardafwijking op de diameters (sd) en hoogte in m (H) van de bomen, alsook of ze dood of levend zijn (D/L).

Hoofdstuk 3 : Case-studies

volgorde dominant, en dit zijn alle typische planten van stikstof- en/of fosfaatrijke milieus, die tevens in min of meerdere mate vochtminnend zijn. Verder komt er vrij veel Hop (Humulus lupulus), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris), Grote Kattestaart (Lythrium salicaria) en Kluwenzuring (Rumex conglomeratus) voor. Andere typische planten die eerder verspreid voorkomen zijn Leverkruid (Eupatorium cannabinum), Gele lis (Iris pseudacorus),

Gewone engelwortel (Angelica sylvestris), Kleefkruid (Galium aparine), Kale jonker (Cirsium palustre), Rietgras (Phalaris arundinacea) en Moerasandoorn (Stachys palustris). Echte valeriaan (Valeriana repens) komt enkel in de bosrand voor, langsheen een gracht.

3.3.1.3. De aanplanting met Populier (Populus cv)

De populierenaanplanting werd ongeveer gelijktijdig gerealiseerd met de start van de spontane bosontwikkeling, zo’n 25 jaar geleden. De bomen hebben nu een gemiddelde hoogte van 30 meter bereikt, bij een diameter van ongeveer 40 cm (zie Fig. 47 en 48). Het bestand vertoont weinig structuur. In de onderetage komt tamelijk wat Zomereik (Quercus robur) voor. Het gaat om spontane exemplaren, die soms bijna dezelfde leeftijd hebben als de populieren, maar wel een nog veel geringere dikte en hoogte hebben. Mogelijk heeft de Zomereik zich hier kunnen vestigen nadat de bodem wat droger werd in gevolge de drainage. De struiklaag is zeer ijl en bestaat uit Gelderse roos (Viburnum opulus). Jonge zaailingen van bomen en struiken zijn nergens te bespeuren.

Fig. 47 : Populierenaanplanting op alluviale bodem, met Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en Wolfspoot (Lycopus europaeus) op de voorgrond (Grote Netevallei, Westerlo,

proefvlak 26).

Fig. 48 : Populierenaanplanting met onderetage van Zomereik (Quercus robur) (Grote Netevallei, Westerlo, proefvlak 26).

Uit de bodemanalyses blijkt dat de grond op deze plaats minder fosfor bevat, hoewel de waarde van 9.618 mg/kg nog steeds bijzonder hoog is (zie Tabel 10). Ook hier is slechts een klein gedeelte van het fosfor in

plantopneembare vorm (61,69 mg/kg of 0,6%). Het stikstofgehalte en de hoeveelheid organisch materiaal zijn evenwel iets groter dan in het spontane bos.

In de kruidlaag haalt Moerasspirea (Filipendula ulmaria) de hoogste bedekkingen. Daarnaast zijn Grote brandnetel en Wolfspoot (Lycopus

europaeus) de voornaamste soorten. Opvallend is het voorkomen van

Speenkruid (Ranunculus ficaria), een bossoort die vooral in de buurt van de drainagegrachten te vinden was. Ook Hennepnetel (Galeopsis tetrahit),

Pitrus (Juncus effusus) en Bitterzoet (Solanum dulcamara) werden met regelmaat aangetroffen. Op de drogere delen tussen 2 drainagegrachten groeide in beperkte hoeveelheden Struisgras (Agrostis spp).

3.3.1.4. Vergelijking tussen het spontane bos en de aanplanting

Op de aanwezigheid van de Zomereiken (Quercus robur) en wat Gelderse Roos (Viburnum opulus) na is er weinig verschil tussen de natuurlijke elementen van het populierenbos en het spontane bos. Het berekende stamtal bedraagt respectievelijk 698 en 196 bomen/ha, het grondvlak 47,74 en 0,51 m²/ha waarbij de populieren meer dan de helft van het stamtal en 90% van het grondvlak in de aanplanting vertegenwoordigen. De kruidlaag in de populierenaanplanting is ook vrij gelijkaardig aan die in het spontane perceel, al is ze minder goed ontwikkeld. Dit komt voornamelijk door de geringere lichthoeveelheid in het bestand, waarin de gezamenlijke bedekking van de boom- en struiklaag 75% bedraagt, ten opzichte van 25% in het

spontane bos (zie Tabel 22). Het feit dat in de populierenaanplanting veel minder Wolfspoot (Lycopus europaeus) voorkomt is mogelijk een gevolg van de drainage. Het zou kunnen dat Liesgras (Glyceria maxima) om dezelfde reden ontbreekt.

3.3.1.5. Conclusies voor bosbeheer en natuurbehoud

Het is duidelijk dat lang gewacht moet worden eer op deze natte en

voedselrijke alluviale gronden spontaan een bos tot ontwikkeling komt. De hoge grondwaterstand brengt ongunstige kiemingsvoorwaarden met zich mee, terwijl de dichte kruidvegetatie de overlevingskansen van eventuele

zaailingen beperken. Alleen de Boswilg (Salix caprea), de Schietwilg (Salix alba) en de Katwilg (Salix viminalis) lijken zich te kunnen vestigen en zijn in staat een struweel te vormen. Dit bos lijkt goed op het natuurlijke Wilgenvloedbos (Salicion albae), maar is in feite een overgangsbos naar het Elzenbroekbos (Alno-padion).

Deze bodems waren voor de aanplanting van Populier (Populus cv) te nat, wat door het leggen van drainagegrachten kon worden verholpen. Het effect van die drainage laat voorlopig nog eerder beperkte verschillen zien tussen de kruidlaag onder de populierenaanplanting en het spontane bos. Dezelfde ruigtekruiden zijn dominant, bossoorten zijn in beide nauwelijks te vinden. De bodem blijft dus mogelijk toch vochtig genoeg voor het behoud van de oorspronkelijke soorten, maar zoals altijd duurt het een tijd eer de vegetatie reageert op veranderingen in bodemcondities.

De conclusie is dat spontane verbossing op alluviale bodems in de meeste gevallen wellicht traag zal verlopen, zeker wanneer vertrokken wordt van voormalige akkers of verruigde graslanden.