• No results found

Opbrengst aan houtproducten

Hoofdstuk 3 : Case-studies

3.2. Locaties op rijke leem- en zandleemgronden

3.2.5. Het Altenbroek (’s Gravenvoeren/Noorbeek)

Het Altenbroek is gelegen net ten NO van de gemeente ’s Gravenvoeren. Het is een 160 ha groot grensoverschrijdend natuurreservaat, in 1996 erkend en eigendom van Natuurpunt vzw (135 ha) en de Nederlandse Vereniging

Natuurmonumenten (25 ha). Het gebied bestaat uit een afwisseling van helling- en plateaubossen, (mineraalrijke) graslanden en akkers, in een heuvelachtig en kleinschalig landschap. De bodem is stenig, zuur en mineraalrijk en bestaat uit oude Maasterrassen en leemplateaus met

asymmetrische beekdalen. De meest voorkomende bodemseries zijn Gba, Gbp en GDa. Onderaan de hellingen komt heel plaatselijk kalk voor. Het

uitgesproken reliëf en de veelheid aan bodemtypes, gecombineerd met de bijzondere ligging op de grens tussen het Atlantische en het Centraal Europese plantendistrict, verklaren de hoge plantendiversiteit die hier voorkomt.

In het Noorden van het reservaat, op Vlaams grondgebied, ligt op het plateau een 10 ha groot terrein met akkerlanden en graslanden, dat sinds januari 1996 spontaan ontwikkelt (zie Fig. 43). De bedoeling is dat het terrein ook in de toekomst verder spontaan evolueert. Als enige vorm van beheer vindt sinds het voorjaar van 1999 een extensieve begrazing plaats met 7 Gallowayrunderen over een totale oppervlakte van 42 ha, die het aanliggende oude bos mee bestrijkt.

# # # 0 0.5 1 Kilometers N E W S Niet-spontaan bos Spontaan bos # Proefvlakken

Fig. 43 : Ligging van het spontane bos in het Altenbroek (’s Gravenvoeren/Noorbeek).

Hoofdstuk 3 : Case-studies

3.2.5.1. Proefopzet

In totaal werden 3 proefvlakken van 16´16 meter uitgezet, 2 in de spontane verbossing op voormalig akkerland (31 en 32) en 1 in het aangrenzende jonge berkenbos (30) als referentie (zie Fig. 43). Er bevond zich geen jonge aanplanting in de buurt om mee te vergelijken. Proefvlak 30 ligt op 20 m van de toegangsweg en op 20 m van de grens met de spontane verbossing. De proefvlakken 31 en 32 liggen beide op 30 m van de toegangsweg, en op respectievelijk 20 m en 50 m van de grens met het referentiebos.

In ieder proefvlak werd de kruidvegetatie opgenomen, werden de zaailingen geteld en hun bedekking ingeschat. Een structuuropname van het

referentiebos werd uitgevoerd binnen het proefvlak zelf, zonder gebruik te maken van steekproefcirkels. Er werden geen bodemstalen of hemisferische foto’s genomen.

3.2.5.2. De oude bosgedeelten

Hoewel in het verleden veel van de oorspronkelijke bossen in het gebied werden gekapt en vervangen door landbouwgronden en homogene

naaldhoutaanplantingen, komt er nog steeds heel wat natuurlijk bos voor, waaruit jammer genoeg wel veelal de meest waardevolle bomen zijn

verwijderd. In gevolge het uitgesproken reliëf en de daaraan

bodemeigenschappen bestaat het natuurlijke bos uit een sequentie van verschillende bostypes. Op de hooggelegen leemplateaus en bovenaan de hellingen, waar de bodem licht zuur en matig voedselrijk is, komt

afwisselend het Wintereiken-Beukenbos (Fago-Quercetum) en het Veldbies-Beukenbos (Luzulo-Fagetum) voor. Op de hellingen gaan deze bostypes over in het Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum). Onderaan de hellingen, waar de bodem voedselrijker en plaatselijk kalkrijk is, komt het Parelgras-Beukenbos (Melico-Fagetum) voor. De flora is hier bijzonder rijk aan oud-bossoorten. Onder meer Lelietje-van-dalen (Convallaria majalis), Gevlekte aronskelk (Arum maculatum), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum),

Schaduwkruiskruid (Senecio ovatus), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Bosviooltje (Viola riviniana/reichenbachiana) en Gele dovenetel (Lamium galeobdolon) groeien hier in grote aantallen. Op de kalkrijke stukken komen een aantal specifieke planten, zoals de zeldzame Bruine orchis (Orchis purpurea).

3.2.5.3. Het referentiebos

Het bos dat als referentie werd gebruikt is een voormalig Wintereikenbos (Quercus petraea), dat werd kaalgekapt en daarna spontaan evolueerde. Momenteel is er een homogeen berkenbos (Betula spp) tot stand gekomen, dat naar schatting 10 tot 15 jaar oud is en zich in de staakhoutfase bevindt. Er komen heel wat boom- en struiksoorten in de verjonging voor, zij het verspreid en in kleine aantallen (zie Tabel 20). In het proefvlak werden Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), Hazelaar (Corylus avellana), Brem (Cytisus scoparius), Hulst (Ilex aquifolium), Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), Zomereik (Quercus robur), Vlier (Sambucus nigra) en Lijsterbes (Sorbus aucuparia) aangetroffen. De Berk (Betula spp) zelf verjongt zich niet. Het bos zal in de toekomst mogelijk evolueren naar een gemengd eiken-esdoornbos, met een gevarieerde struiklaag.

De kruidlaag heeft een bedekking van ongeveer 30 % en wordt gedomineerd door Braam (Rubus fruticosus) en Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) (zie Tabel 21). Ook Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Framboos

(Rubus idaeus) en Valse salie (Teucrium scorodonia) komen vrij veel voor. Merkwaardig is verder de aanwezigheid van Ruige veldbies (Luzula pilosa),

aanwezigheid van Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) toont aan dat het wel degelijk om oud bos gaat. Bijna alle genoemde soorten wijzen op een matig voedselarme, droge en zure bodem.

Tabel 20 : Opname van de bosstructuur in het Altenbroek (Voeren). De cijfers hebben betrekking op het ganse 16×16 m proefvlak.

Altenbroek (Voeren)

Referentie Spontaan 1 Spontaan 2 Zaailingen h < 2 meter** Acer pseudoplatanus 2 .1 10 .1 10-20 .1 Corylus avellana 1 .1 Cytisus scoparius 1 .1 Ilex aquifolium 1 .1 Prunus serotina 80-100 .1 3 .1 Quercus robur 1 .1 Sambucus nigra 1 .1 Sorbus aucuparia 40-50 .1 10 .1 3 .1 Salix caprea 150-200 1+ 200-250 1+ Betula spp 40-50 .2 60-70 .2 Larix decidua 10 .1 8 .1 Buddleja davidii * * Pinus sylvestris 1 .1 Bedekking zaailingen (%) 1 15 18 Stamtal (zaailingen/ha) 5.547 9.882 12.383 Struiklaag*** Prunus serotina 90% Sorbus aucuparia 5% Acer pseudoplatanus 5% Bedekking struiklaag (%) 30 0 0 Boomlaag**** 0-10cm 10-20cm 20-30cm Betula spp 13 10 2 Salix caprea 1 Sorbus aucuparia 1 Stamtal (bomen/ha) 1.055 0 0

* : soort die buiten het proefvlak werd waargenomen. ** : aantal zaailingen en bedekking (Londo-schaal). *** : aandeel in de soortensamenstelling in %. **** : aantal bomen per diameterklasse.

3.2.5.4. De spontane bosgedeelten

Over het ganse 10 ha grote terrein komt een vrij dichte en soortenrijke natuurlijke verjonging voor, het stamtal bedraagt gemiddeld ruim 10.000 zaailingen per ha (zie Tabel 20). De boomsoorten hebben meer een

pionierkarakter dan die in het referentiebos. Boswilg (Salix caprea) is het best vertegenwoordigd qua aantal (5.000-10.000 zaailingen /ha) en bedekking (ruim 10%), gevolgd door de Berk (Betula spp) (2.000 zaailingen/ha,

bedekking 2-4%). Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), Lork (Larix

decidua), Grove den (Pinus sylvestris), Lijsterbes (Sorbus aucuparia) en Vlinderstruik (Buddleja davidii) zijn hier en daar verspreid terug te vinden. Er is zich dus een zeer gemengd loofbos aan het vormen, waarin tevens een gering aandeel naaldhout aanwezig is. Op het eerste zicht wordt de bosontwikkeling maar weinig afgeremd door de extensieve begrazing die hier plaatsvindt, hoewel er duidelijk vraat aan een aantal zaailingen was vast te stellen. Het is niet zeker wat het effect van de begrazing op lange termijn zal zijn op de soortensamenstelling van het bos. Het is mogelijk dat bepaalde soorten, zoals Berk (Betula spp) en Grove den (Pinus

sylvestris) bevoordeligd worden, omdat die over het algemeen minder graag gegeten worden (Baeté & Vandekerkhove, 2001). Veel zal vermoedelijk

afhangen van de hoeveelheid voedsel die de dieren in de kruidlaag blijven vinden. De begrazing hoeft niet alleen negatieve effecten op de

Hoofdstuk 3 : Case-studies

is het mogelijk dat een meer gevarieerde structuur ontstaat, met open plekken, struwelen en meer gesloten bos.

Tabel 21 : Vegetatieopnames in het Altenbroek (Voeren). Altenbroek (Voeren)

Referentie Spontaan 1 Spontaan 2 Kruidlaag (Londo-schaal) Rubus fruticosus 1+ .1 .1 Lonicera periclymenum 1-Dryopteris dilatata .2 Rubus idaeus .2 Teucrium scorodonia .2 Carex pilulifera .1 Epilobium spp .1 .1 .1 Hypericum pulchrum .1 .1 Luzula pilosa .1 Poa trivialis .1 1+ 2 Pteridium aquilinum .1 Ranunculus repens .1 .4 Urtica dioica .1 .1 .1 Veronica serpyllifolia .1 .1 .1 Cirsium arvense 1+ .4 Cirsium vulgare .4 .2 Elymus repens .4 Poa annua .4 .1 Anthriscus sylvestris .1 Bromus hordeaceus .1 .4 Cerastium fontanum .1 .1 Chamerion angustifolium .1 .1 Crepis spp .1 .1 Epilobium parviflorum .1 Holcus lanatus .1 .4 Hypochaeris radicata .1 .1 Juncus inflexus .1 .1 Juncus tenuis .1 Lolium perenne .1 .1 Mentha arvensis .1 .1 Plantago lanceolata .1 Plantago major .1 .1 Ranunculus acris .1 Rumex acetosella .1 Sagina procumbens .1 Senecio inaequidens .1 .2 Sonchus oleraceus .1 .1 Taraxacum spp .1 .1 Tussilago farfara .1 .1 Valerianella spp .1 Veronica arvensis .1 .1 Vicia sepium .1 Trifolium repens 1-Carex pallescens .1 Festuca pratensis .1 Humulus lupulus .1 Juncus effusus .1 Melandrium dioicum .1 Lapsana communis .1 Scrophularia nodosa .1 Trifolium dubium .1 Aantal soorten 14 33 34 Bedekking kruidlaag (%) 20 40 50

De kruidlaag is in deze initiële fase nog zeer soortenrijk (zie Tabel 21). Alleen al in de 2 proefvlakken werden 44 plantensoorten weergevonden. Grassen maken het grootste deel van de vegetatie uit. Het meest voorkomend zijn Ruw beemdgras (Poa trivialis), Straatgras (Poa annua), Gewone kropaar (Bromus hordaceus), Gestreepte witbol (Holcus lanatus) en Kweek (Elymus repens). Akkeronkruiden nemen de tweede plaats in met onder meer

repens), Gewone melkdistel (Sonchus oleraceus) en Akkermunt (Mentha

arvensis). Ook andere soorten van graslanden en ruigten, zoals Witte klaver (Trifolium repens), Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata), Paardebloem (Taraxacum spp) en Klein hoefblad (Tussilago farfara) zijn goed

vertegenwoordigd. Bijzondere soorten zijn Bleke zegge (Carex pallescens), Fraai hertshooi (Hypericum pulchrum), Veldsla (Valerianella spp),

Dagkoekoeksbloem (Melandrium dioicum) en Knopig helmkruid (Scrophularia nodosa). In het aanliggende grasland komen ook de zeldzame Borstelkrans (Clinopodium vulgare) en Aarddistel (Cirsium acaule) voor.

3.2.5.5. Conclusies voor bosbeheer en natuurbehoud

Hoewel het bestudeerde bos nog zeer jong is, staat het vast dat op deze plaats een spontane verbossing heel goede kansen heeft en zeer snel kan verlopen. Doordat het terrein midden in oud bos is gelegen zijn veel

zaadbronnen aanwezig. Dit resulteert in de goede verjonging van vele boom-en struiksoortboom-en, waardoor eboom-en gemboom-engd bos met eboom-en rijke onderetage tot de mogelijkheden behoort. De externe begrazing lijkt hier tot nu toe weinig effect op te hebben.

Hoofdstuk 3 : Case-studies