• No results found

Bossen op baggergronden

5.2.5. Mate van isolatie

Ondanks de jonge leeftijd van de spontane bossen heeft toch maar 24,8% een totaal geïsoleerde ligging. Meer dan de helft van de bossen (56,2%) grenst direct aan ander, meestal ouder bos of aan oude houtkanten, terwijl zelfs 20% een min of meer gesloten enclave vormt binnenin een bos (zie Tabel 36). Tabel 36 : Ligging van de spontane bossen ten opzichte van andere bossen.

Geïsoleerd Grenst aan bos of houtkanten Bosenclave Spontaan.shp 7 40 14 Leie.shp 6 3 1 Schelde.shp 13 16 5 Totaal 26 59 20 % 24,8 56,2 19,0

op landbouwgronden in Vlaanderen algemeen weinig problemen stelt, ja zelfs bijzonder vlot verloopt. Deze uitspraak geldt uiteraard onder de gestelde basisvoorwaarden van het onderzoek, waarbij vereist was dat alle bossen gelegen waren in de buurt van ouder bos dat als bron voor bezaaiing kon dienen. Voor sterk geïsoleerde percelen is een snelle spontane

bosontwikkeling mogelijk minder evident, maar dat kon hier niet worden nagegaan.

De boomlaag van de spontane bossen bestaat in een eerste fase hoofdzakelijk uit pioniersoorten. Naar houtproductie toe hebben de spontane bossen dus aanvankelijk wellicht wat minder te bieden dan een aanplanting, waar de boomsoorten vrij gekozen kunnen worden. Dit verlies wordt zeker voor een deel en mogelijk zelfs ruimschoots gecompenseerd door de uitgespaarde aanplantingskosten. De pioniersoorten worden ook geleidelijk door meereisende soorten verdrongen. Vaak gebeurt dit al heel snel, op leembodems soms al van bij het begin.

Door het zeer groot aantal zaailingen zijn er bij spontane verbossingen meer genetische selectiemogelijkheden dan bij een aanplanting. De sterkste, best aangepaste exemplaren overleven, wat het risico op een aantasting door ziektes of een beschadiging door extreme weersomstandigheden vermindert en positief is voor de stabiliteit van het bosbestand op lange termijn. De boomlaag stemt in veel gevallen overeen met het natuurlijke bostype dat men plaatselijk zou verwachten. Deze hoge natuurlijkheidsgraad spreekt zeker ten gunste van de potentiële natuurwaarde van het bos in de toekomst. Waar van bij de aanvang een volledige kolonisatie kan optreden leidt een spontane bosontwikkeling meestal tot een vrij gelijkjarig pionierbos. In bepaalde gevallen vindt een onvolledige bezetting plaats, waardoor tijdelijk of zelfs blijvend een ruimtelijk meer gevarieerde structuur met open plekken, struweel en min of meer gesloten bos kan ontstaan. Waar een perceel aan één zijde begrensd is door een oud bos, kan een graduele bezetting optreden vanuit de bosrand. Dit leidt tot een niet-uniforme leeftijdsverdeling, waar een aanplanting veelal gelijkjarig is. Samen met het ontbreken van een vast plantverband, geeft dit aan het spontane bos een meer natuurlijk uitzicht. Praktische bedenking hierbij is dat het eindbeeld van een spontaan bos wel beter oogt, maar technisch gezien het beheer van het bos er niet eenvoudiger op wordt. De case-studies toonden aan dat een massale bezetting bij verbossing veeleer de regel is, en dat de structurele meerwaarde (ongelijkjarigheid, open plekken) die eraan wordt toegeschreven vaak overschat wordt : meestal ontstaat ook een zeer gelijkjarig, gesloten bosbeeld dat qua vertikale en horizontale structuur nauwelijks verschilt van een aanplanting.

In de onderzochte bossen telde de kruidlaag van de spontane bossen in regel de meeste soorten. Bovendien zijn er aanwijzingen dat bosplantensoorten (in ruime zin) sneller verschijnen in spontane bossen. Vermoedelijk speelt vooral de dominante boomsoort hier een belangrijke rol : de

pionierboomsoorten in de spontane bossen laten meestal meer licht door dan de soorten die bij aanplantingen worden gebruikt, waardoor de bodem

lichtrijker is. De pioniersoorten produceren bovendien steeds een goed afbrekend strooisel, met mull-humusontwikkeling tot gevolg. Dit is bij aangeplante soorten als eik en Beuk niet het geval, hetgeen de

soortensamenstelling van de kruidlaag negatief beïnvloedt.

Bij aanplantingen met lichtdoorlatende soorten met een goed afbreekbaar strooisel (Es, Boskers) stelden we evenwel een vergelijkbare soortenrijkdom in de kruidlaag vast als bij de verbossingen. De positieve effecten hebben

dus wellicht vooral met de boomsoort te maken, veel meer dan met de behandeling (verbossen vs bebossen).

Indien de verbossing gevarieerd verloopt ontstaan echter navenant grotere aantallen verschillende microhabitats, hetgeen de soortenrijkdom van de kruidlaag ook ten goede komt. Daar is wel sprake van een

behandelingseffect.

Al het voorgaande samen beschouwd zijn de onderzochte spontane bossen qua huidige en potentiële natuurwaarde minstens gelijkwaardig aan de

aanplantingen. De spontane bossen hebben een rijke boomsoortengarnituur, een vrij gevarieerde structuur in de horizontale ruimte en een meer

soortenrijke kruidlaag dan de aanplantingen onder dezelfde omstandigheden. Bovendien blijkt de slagingskans over het algemeen vrij groot, zeker

wanneer het spontaan te verbossen perceel aansluit bij bestaand bos en de uitgangssituatie een akker is. Voor bosuitbreidingen in functie van

natuurontwikkeling of landschapsvorming vormt verbossing in deze

omstandigheden dan ook een aanbevelenswaardig alternatief voor aanplanting. In hoeverre deze stelling uitbreidbaar is voor alle bosfuncties (dus ook voor eerder bosbouwproductieve toepassingen) kon in het kader van deze verkennende studie niet worden afgeleid. De spontane verbossing biedt ook hier een aantal belangrijke troeven : de aanlegkost vervalt, evenals de onderhoudskosten de eerste jaren na vestiging; de bestanden zijn minder ziektegevoelig en steeds standplaatsgeschikt. Het blijft echter onduidelijk in hoeverre deze voordelen opwegen tegen mogelijke nadelen (technische aspecten bij toekomstige behandeling, aanwezigheid van voldoende kwaliteit van commercieel interessante soorten). Ook de mate waarin de beheerder zich wenst bloot te stellen aan toevalsfactoren speelt een rol bij de mogelijke appreciatie evenals de toekomstige evolutie van de mogelijke commerciële vermarkting van hout van pioniersoorten zoals Berk.