• No results found

Opbrengst aan houtproducten

Hoofdstuk 3 : Case-studies

3.1.2.3. De spontaan verboste terreinen

Het bostype dat op het eerste terrein spontaan tot stand is gekomen bestaat uit een afwisseling van elzenbos (Alnion glutinosae) en eiken-berkenbos (Querco-Betulinum). Het proefvlak werd gekozen in het gedeelte dat tot het eiken-berkenbos behoort, omdat het direct aan het referentiebos grenst (zie Fig. 15 en 16). De bodem ter hoogte van het proefvlak is net als in het referentiebos een droge Zbg-grond. De bodem is al zichtbaar geëvolueerd tot een echte bosbodem met een dikke strooisellaag.

De soortensamenstelling van de spontane vegetatie is zeer gelijkaardig aan die in het referentiebos, wat doet vermoeden dat veel van de soorten

daaruit afkomstig zijn. In het proefvlak domineert duidelijk de Rode bosbes, terwijl de Blauwe bosbes maar een geringe bedekking heeft (zie Tabel 12). Het struisgras dat ook in het referentiebos staat neemt hier de tweede dominante positie in. Hier en daar komen groepjes Struikheide

(Calluna vulgaris) voor. Andere soorten, die meer naar de rand van het perceel toe voorkomen zijn Braam (Rubus fruticosus), Mannetjesvaren

(Dryopteris filix-mas), Breedbladige wespenorchis (Epipactis helleborine) en Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum).

Fig. 15 : Spontaan eiken-berkenbos van 30 jaar oud met Rode bosbes

(Vaccinium vitis-idaea) en Struisgras (Agrostis spp) (De Hutte, Houthalen-Helchteren, proefvlak 21).

Fig. 16 : Spontaan eiken-berkenbos van 30 jaar oud : verjonging

Amerikaanse eik (Quercus rubra) (De Hutte, Houthalen-Helchteren,

Hoofdstuk 3 : Case-studies

Tabel 12 : Vegetatie- en structuuropnames in De Hutte (Houthalen-Helchteren). De Hutte Referentie (oudere aanplant) Spontaan 1 (30 jaar oud) Spontaan 2 (15 jaar oud) Kruidlaag (Londo-schaal) Vaccinium myrtillus 3 .2 Agrostis spp 1+ 4 .1 Vaccinium vitis-idaea .4 4 Calluna vulgaris .2 * Molinia caerulea * * .1 Dryopteris filix-mas * Epipactis helleborine * Hiëracium spp * Lonicera periclymenum * Rubus fruticosus * .1 Juncus effusus .2 Calamagrostis epigejos .1 Dryopteris dilatata .1 Galeopsis tetrahit .1 Phalaris arundinacea .1

Zaailingen h < 2 meter (volledige proefvlak)** Castanea sativa C 2 Pinus sylvestris B 2 Quercus robur B D 7 Betula spp 1 * Fagus sylvatica 1 * Ilex aquifolium 1 Sorbus aucuparia 1 * 1 Quercus rubra D Prunus serotina B Frangula alnus 3 C Bedekking kruidlaag (%) 50 85 3 Struiklaag (R=4,5m)*** N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L Castanea sativa 1 2 - - 0/1 Quercus robur 2 5 0,71 - 1/1 Betula spp 12 4 1,29 - 11/1 Boomlaag (R=9m)*** N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L N D1,5m sd H D/L Quercus robur 12 17 7,48 13,9 1/11 11 21 6,31 15,5 1/10 Betula spp 4 24 3,86 17,3 0/4 8 14 3,65 15,3 2/6 44 11 3,03 13,3 0/44 Fagus sylvatica 1 26 - 17,5 0/1 Castanea sativa 1 26 - 14,0 0/1 1 9 - 7,0 0/1 Quercus rubra 2 10 0,71 9,0 0/2 Grondvlak (m²/ha) 23,41 20,02 21,51 Stamtal (bomen/ha) 865 1179 3615 Totale bedekking boom- en struiklaag (%) 70 70 70 Aandeel hemisfeer dat onbedekt is (%) 12,2 12,0 12,3

* : soort die buiten het proefvlak werd waargenomen.

** : weergegeven is het aantal individuen : <10 = exact aantal; 10-20 = B; 20-40 = C; >40 = D. *** : weergegeven zijn aantal (N), gemiddelde diameter in cm (D1,5m), standaardafwijking van de diameters (sd) en hoogte in m (H) van de bomen, alsook of ze dood of levend zijn (D/L).

Berk (Betula spp), Tamme kastanje (Castanea sativa) en Amerikaanse eik (Quercus rubra). Het grondvlak bedraagt na 30 jaar evolutie bijna even veel als in het referentiebos (resp. 23,41 en 20,02 m²/ha) en ook de bedekking en overscherming van de boomlaag zijn bij benadering gelijk. In de

kruidlaag zijn veel groeikrachtige zaailingen van bomen en struiken aanwezig. De Amerikaanse eik (Quercus rubra) telt de meeste zaailingen, maar ook de Zomereik (Quercus robur) komt met hoge frequentie voor. Verder zijn er Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), en enkele exemplaren van Grove den (Pinus sylvestris), Tamme kastanje (Castanea sativa), Berk

(Betula spp), Beuk (Fagus sylvatica) en Lijsterbes (Sorbus aucuparia) terug te vinden. Het is evenwel onwaarschijnlijk dat de Amerikaanse vogelkers op korte termijn een dominante positie zal verwerven, gezien de aantallen en de groeikracht van de andere zaailingen. Het bos zal hier vermoedelijk evolueren naar een gemengd loofbos met een dominantie van Amerikaanse eik en Zomereik. Aangezien ook de Beuk zich verjongt is het mogelijk dat, op zeer lange termijn, het bos eerder naar een Beukenbos zal evolueren. Meer naar het zuidwesten toe helt het terrein licht naar beneden en wordt het vochtiger. De drainageklassen variëren er van b, c, d tot e. Op het natste bodemtype (Zeg) is het eiken-berkenbos geheel vervangen door een elzenbroekbos, op de intermediaire types (Zcg en Zdg) komt een overgangsbos voor. In het elzenbroekbos bestaat de kruidlaag vooral uit Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas). Soorten van droge bodems, zoals Struikheide en de bosbessoorten zijn hier niet meer terug te vinden.

Het tweede spontane bos, aan de overzijde van de weg naar Zwartberg, is 15 jaar jonger dan het voorgaande. Het grenst niet rechtstreeks aan het

referentiebos, maar de kortste afstand daartoe bedraagt niet meer dan enkele tientallen meters. Ter hoogte van het proefvlak bestaat de ondergrond uit veen (19,22% TOC), dat echter verdroogd en gedeeltelijk veraard is. Net zoals het voorgaande perceel is dit weinig bemest en zijn de bodems stikstof- en fosfaatarm. De bodem is gemiddeld wel vochtiger dan op het eerste terrein en de meest voorkomende bodemserie is Zeg. De

boomlaag bestaat integraal uit jonge Berk (Betula spp), en evolueert naar een berkenbroekbos (zie Fig. 17 en 18), het typisch bostype op deze bodems (Stortelder et al., 1998). De bomen hebben momenteel een gemiddelde

diameter van 11 cm. De kroonsluiting heeft zich inmiddels voltrokken, maar de stamtalafname is nog in volle gang, wat blijkt uit de grote massa staand dood hout van geringe diameter, afkomstig van recent afgestorven

onderdrukte bomen. Ook hier is het grondvlak bij benadering gelijk aan dat in het referentiebos (resp. 21,51 m²/ha t.o.v. 23,41 m²/ha), evenals de bedekking en de overscherming (zie Tabel 12). Hoewel er evenveel licht op de bosbodem valt als in het eerste bestand en in het referentiebos is de kruidlaag in dit berkenbos met een bedekking van 3% maar weinig ontwikkeld, de rest van de bodem is kaal of plaatselijk bedekt met een dunne

strooisellaag. De verklaring voor de geringe bedekking ligt mogelijk in de eigenschappen van de veenbodem, die hier vochtiger en rijker is aan

voedingsstoffen dan in de andere 2 proefvlakken (zie Tabel 10). Geen van beide soorten bosbes is hier al te bespeuren, Struisgras en Pijpestrootje zijn wel aanwezig, zij het met zeer geringe bedekking. In de plaats van de soorten die typisch zijn voor droge, voedselarme zure zandgronden zijn er enkele planten van meer voedselrijke en/of vochtige milieu’s te vinden, zoals Pitrus (Juncus effusus), Rietgras (Phalaris arundinacea), Duinriet (Calamagrostis epigejos) en Gewone hennepnetel (Galeopsis tetrahit). In de struiklaag komt vooral Sporkehout (Frangula alnus) voor, wat eveneens een vochtindicator is.

Hoofdstuk 3 : Case-studies

Fig. 17 : Spontaan berkenbos van 15 jaar oud (De Hutte, Houthalen-Helchteren, proefvlak 22).

Fig. 18 : Spontaan berkenbos van 15 jaar oud (De Hutte, Houthalen-Helchteren, proefvlak 22).

Op een ander gedeelte van het terrein, waar geen proefvlak werd gelegd, komt een gemengd Grove dennen-berkenbos voor, met veel Pijpestrootje (Molinia caerulea) (zie Fig. 19) en hier en daar wat Struikheide (Calluna vulgaris). De ondergrond is op deze plaats opnieuw droger en bevat waarschijnlijk geen veen (Zbg en Zcf). Hier bevindt zich ook de plek die enkele jaren geleden door brand geteisterd werd. Ze wordt momenteel weer door Grove den en berk ingenomen, al zijn er ook een aantal plaatsen waar nog geen herstel te zien is.

3.1.2.4. Conclusies voor bosbeheer en natuurbehoud

Ook op deze locatie toont de evolutie overduidelijk dat een aanplanting onnodig is om tot een bos met hoge natuurwaarde te komen. De natuurlijke verjonging van meerdere loofboomsoorten, alsook plaatselijk van Grove den (Pinus sylvestris) gaat zeer vlot. Het uitzicht en de soortensamenstelling van het spontane bos worden voornamelijk bepaald door de variërende

voedselrijkdom en vochtigheid van het terrein. De structuur van het

spontane bos is vergelijkbaar met die van het refentiebos en bovendien zijn dezelfde soorten erin terug te vinden.

Fig. 19 : Pijpestrootje (Molinia caerulea).

gronden met een graslandverleden. Toch geven ze waarschijnlijk een goed beeld van wat algemeen op langere termijn te verwachten valt van een spontane bosontwikkeling op de arme zandbodems in de Kempen. Of dit resultaat binnen hetzelfde tijdsbestek ook met een gemengde

loofhoutaanplanting te bereiken is kon niet worden gecontroleerd, omdat geen perceel voorhanden was dat aan de gestelde voorwaarden voldeed.

Hoofdstuk 3 : Case-studies