• No results found

BESPREKING VAN DE CASE-STUDIES

4.2. Het spontane bos op de verschillende bodemtypes Tabel 27 geeft een overzicht van de spontane bostypes die op de 8

proeflocaties werden aangetroffen. Hierna volgt een korte bespreking per bodemtype.

4.2.1. Verbossingen op arme zandbodems

De twee onderzochte locaties tonen aan dat op landbouwgronden met een droge zure zandbodem zeer snel een volledige en vaak vrij homogene bezetting van de standplaats kan gebeuren. De boomsoort die op droge plaatsen het eerst opduikt is Berk (Betula spp), al snel gevolgd door Zomereik (Quercus robur). Belangrijk is dat dit meteen de hoofdboomsoorten zijn van het Eiken-Berkenbos (Querco-Betulinum), dat een natuurlijk overgangstype vormt naar het Arme Eiken-Beukenbos (Fago-Quercetum) dat de potentieel

natuurlijke climaxvegetatie op deze bodems vormt. Als soorten in bijmenging werden Tamme kastanje (Castanea sativa), Amerikaanse eik (Quercus rubra) en Grove den (Pinus sylvestris) waargenomen, in de onderetage Sporkehout

(Frangula alnus), Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) en Lijsterbes (Sorbus aucuparia). Op nattere standplaatsen is het mogelijk dat geen

Berkenbos en zelfs homogeen bos met Zwarte els (Alnus glutinosa). Dit was plaatselijk in De Hutte het geval.

Tabel 27 : Kenmerken van de 8 onderzochte spontane bossen.

Bodemtype Bostype Leeftijd

(jaar) Zand

Heidebos Dicht homogeen Berkenbos met wat Boswilg 5 De Hutte Eiken-Berkenbos, Berkenbos en Elzenbos 15-30 Leem

Ename Ruimtelijk zeer heterogeen Wilgenbos (Boswilg)

5 St-Maria-Oudenhove Homogeen Wilgenbos (Boswilg) 15

Alserbos Homogeen Berkenbos 20

Altenbroek Mengbos met berk, Boswilg, Esdoorn, Lork en Grove den

3 Rodeberg Mengbos met Esdoorn, Boswilg, Es,

Boskers en Zwarte els

9

Alluviaal

Westerlo (Grote Nete)

Open vegetatie met wilgenstruweel (Boswilg, Katwilg en Schietwilg)

25

Doordat de Berk een snelgroeiende boomsoort is, verloopt de bosontwikkeling erg vlug, waardoor in de kruidlaag al na enkele jaren een aantal typische bossoorten te vinden zijn. Voorbeelden zijn Valse salie (Teucrium

scorodonia), Rode Bosbes (Vaccinium vitis-idaea), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) en Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata). De

vergelijkingsbasis bebossing vs verbossing is op zandige bodems zeer

beperkt, aangezien slechts één aanplanting werd bestudeerd. De vergelijking tussen de aanplanting in het Stropersbos en het Heidebos leverde volgende algemene conclusies op :

· De spontane verbossing verloopt zeer dens en gelijkjarig over het merendeel van de oppervlakte. Hierdoor voltrekt de kroonsluiting zich snel, wat echter na langere tijd ook het geval is bij een aanplanting. Op termijn lijkt met de aanplanting dan ook alleen de dominante

boomsoort te zullen verschillen : berk in het spontane bos en Zomereik in de aanplanting.

· De kruidlaag van de aanplanting is soortenrijker dan die van het spontane bos (gemiddeld 21 t.o.v. 12 soorten). Dit wordt voornamelijk verklaard doordat het een stuk donkerder is in het spontane bos en deels ook door het verschil in uitgangssituatie tussen beide terreinen.

4.2.2. Verbossingen op rijke leembodems

Er werden 5 locaties op rijke leemgronden onderzocht en in alle gevallen was vast te stellen dat de spontane bosontwikkeling zeer snel verloopt. Na enkele jaren voltrekt zich gewoonlijk al een volledige kolonisatie, soms zelfs al na 1 jaar. De pioniersoort die in de primaire fase het meest frequent opduikt, vaak onder de vorm van een homogene verjonging, is de Boswilg (Salix caprea). Hij lijkt hier dus in zekere zin de berk te

vervangen, die zich op de rijke leembodems minder thuis lijkt te voelen dan op de arme zandbodems. Een belangrijk punt is dat in een aantal gevallen (Rodeberg, Altenbroek) samen met de Boswilg direct ook meereisende soorten

Hoofdstuk 4 : Algemene bespreking van de case-studies

in de verjonging zijn terug te vinden. De snelheid waarmee deze soorten verschijnen lijkt evenwel afhankelijk van de aanwezigheid van zaadbronnen in de buurt. Komen er zoals op de Rodeberg diverse zaadbomen in de

onmiddellijke nabijheid voor, dan kan dadelijk een soortenrijk gemengd loofbos ontstaan, met onder andere Gewone es (Fraxinus excelsior), Haagbeuk (Carpinus betulus), Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), Boskers (Prunus avium), Berk (Betula spp) of zelfs Beuk (Fagus sylvatica) en met Meidoorn (Crataegus monogyna), Sleedoorn (Prunus spinosa) en Vlier (Sambucus nigra) in de onderetage. Ook Zomereik (Quercus robur) en Lijsterbes (Sorbus

aucuparia) werden regelmatig in de spontane bossen op leemgronden weergevonden.

Het is bij de onderzochte bossen op leembodems zo dat de

structuurdiversiteit in de spontane bossen vergelijkbaar is met die in de aanplantingen, behalve dan te Ename, waar het spontane bos in het

horizontaal vlak veel heterogener is dan de aanplanting, in gevolge de graduele bezetting van het terrein vanaf de bosrand. Wel telt de kruidlaag in de spontane bossen gemiddeld meer soorten dan in de aanplantingen (zie hoger). Een aantal jonge bossoorten, zoals Schaduwkruiskruid (Senecio ovatus), Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Mannetjesvaren

(Dryopteris filix-mas), Klimop (Hedera helix), Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum), Drienerfmuur (Moehringia trinerva) en Bosandoorn (Stachys sylvatica) werden vaker aangetroffen in de spontane bosgedeelten.

4.2.3. Verbossingen op alluviale bodems

Het enige bestudeerde voorbeeld toont dat de spontane bosontwikkeling op landbouwgronden die op alluviale bodems zijn gelegen zeer langzaam kan verlopen : na 30 jaar heeft zich hier nog steeds geen gesloten bos

ontwikkeld, maar veeleer een open wilgenstruweel dat veel weg heeft van het natuurlijke Wilgenvloedbos (Salicion albae) met Schietwilg (Salix alba), Boswilg (Salix caprea) en Katwilg (Salix viminalis) als meest voorkomende soorten. Dit heeft wellicht alles te maken met directe concurrentie met ruigtekruiden, die hier veel sterker speelt dan op de zonale bodems. Het ogenblik van de braaklegging zal hier een grote rol spelen : is een kale bodem beschikbaar op het ogenblik dat de wilgen uitzaaien dan kan op zeer korte termijn een zeer gesloten bos ontstaan (zie ook voorbeelden op opgespoten terreinen); gebeurt de braaklegging op een ander ogenblik dan wordt de open ruimte ingevuld door ruigtekruiden waartussen de wilgen nog nauwelijks kunnen kiemen, en ontstaat een open vegetatie. Voor de kieming van de meeste andere boomsoorten die in de buurt voorkomen was de bodem waarschijnlijk te nat.

Het bestudeerde spontane bos bezit een gevarieerde structuur in het

horizontaal vlak, met veel open plekken. Het aangeplante populierenbestand dat erbij aansluit, en als vergelijkingsbasis dient, vertoont daarentegen een beperkte horizontale structuurrijkdom : het is een homogeen, gesloten bestand, maar kent wel een sterke groei in de hoogte en heeft door de aanwezigheid van een onderetage een rijkere structuur in het vertikaal vlak.

De soortenrijkdom in de kruidlaag van het onderzochte spontane bos en de Populierenaanplanting was evenwel vrij gelijkaardig.

HOOFDSTUK 5 : TOELICHTING BIJ DE