• No results found

Uitkeringsgerechtigde volledig werkloze niet-werkzoekenden (UVW-NWZ)

De groep UVW-NWZ omvat vier stelsels. Vanaf 1975 is er het brugpensioen, wat bij de hervorming van 2012 is overgegaan naar het SWT. Vanaf 1985 zijn er vrijstellingen mogelijk wegens leeftijd of beroepsverleden en omwille van sociale of familiale redenen. Vanaf 1992 tellen we ook nog UVW-NWZ na vrijwillig deeltijdse arbeid. De groep UVW-NWZ stijgt vanaf het begin in 1975 tot en met 1991 (258.432 eenheden), waarna er enkele jaren een kleine daling is. Vanaf 1995 stijgt het aantal uitkeringen terug tot in 2002, wanneer hun aantal een absolute piek bereikt van 278.412 eenheden. Na 2002 daalt hun aantal weer zeer sterk. In 2020 bedraagt het aantal uitkeringen minder dan 1/6 van de piek in 2002.

Het brugpensioen kent in de eerste jaren een (sterke) stijging tot in 1990 (141.085 eenheden), waarna er een lichte daling is tot in 2002. In de periode 2003-2010 is er een lichte heropleving, waarna een snelle daling volgt (32.033 in 2020). De dalingen in het stelsel zijn het gevolg van reglementaire wijzigingen die de toetre-dingsvoorwaarden verstrengen. De vrijstelling op basis van leeftijd of beroepsverleden kent een sterke groei tot in 2002 (152309 eenheden), waarna ook door reglementaire hervormingen het stelsel terug inkrimpt naar 3.345 eenheden in 2020. De vrijstelling omwille van sociale of familiale redenen kende vanaf 1987 (toen de maximumduur van het stelsel werd vervijfvoudigd van 12 naar 60 maanden) een sterke groei, met een stijging tot in 1991 (43.734 eenheden). Vanaf 1992 worden de regels m.b.t. uitsluiting van uitkeringen om-wille van langdurige werkloosheid (het zgn. artikel 80) uitgebreid van de werkzoekende werklozen naar wie onder deze vrijstelling valt, waardoor hun aantallen snel afnemen. In 1996 verbetert men de voorwaarden van het statuut weer enigszins i.v.m. de toepassing van de uitsluiting volgens artikel 80 en de berekening van de bedragen, maar het blijft voortaan een relatief klein stelsel. Vanaf 2015 wordt het bovendien nog verder beperkt tot de vrijstelling voor mantelzorg. Het aantal UVW-NWZ na vrijwillig deeltijdse arbeid blijft over de gehele periode relatief klein, met maximaal 11.648 eenheden in 2002.

Grafiek 25

Totale aantal UVW-NWZ per stelsel (gestapelde zones)

Gedetailleerde geschiedenis per uitkeringsgroep

31

2

Grafiek 26

Evolutie van de percentages van UVW-WZ t.o.v. de ac-tieve bevolking en van UVW-WNZ t.o.v. de inacac-tieve be-volking

In tegenstelling tot de UVW-WZ, waarvan de evolutie sterk gedreven is door de conjunctuur, wordt de evo-lutie van het aantal UVW-NWZ zich voornamelijk determineren door reglementaire en demografische ver-schuivingen. Als percentage tegenover respectievelijk de actieve en de inactieve bevolking, vertoont de curve van de UVW-WZ de schommelingen van de conjunctuur, terwijl die van de UVW-NWZ overeenstemt met de opkomst en reglementaire afbouw van de erin opgenomen stelsels. Behalve het reglementaire aspect, laat de daling van het aantal UVW-NWZ zich ook verklaren door de verschuiving van de gerechtigden naar het pensioen. Onder andere de verschuiving van de zgn. babyboomgeneratie naar het pensioen, veroorzaakt de voorbije jaren een zichtbare stijging van de Belgische inactiviteit (zie deel 5.11 voor data over de evolutie van de inactiviteit).

Leeftijd is om logische redenen een belangrijke determinant binnen de UVW-NWZ. Aangezien de twee groot-ste groot-stelsels gericht zijn op oudere werknemers zien we dat voor alle jaren er een overgrote meerderheid 50-plussers zijn bij de UVW-NWZ. In de periode waarin er vele vrijstellingen zijn voor sociale of familiale redenen zien we ook een grotere groep 25 tot 49 jarigen en een beperkt aantal personen jonger dan 25 jaar.

1954 1964 1974 1984 1994 2004 2014

UVW-WZ t.o.v. actieve bevolking UVW-NWZ t.o.v. inactieve bevolking

32 Grafiek 27

Aantallen en relatieve verhoudingen volgens leeftijds-klasse

Over de hele periode is er een meerderheid mannen binnen de groep UVW-NWZ. Dit komt doordat het grootste stelsel binnen deze groep, brugpensioen/SWT, voornamelijk mannen omvat. Het tweede grootste stelsel – vrijstelling wegens leeftijd of beroepsverleden – is ook voornamelijk een mannelijk stelsel, hoewel de verdeling iets evenrediger is tussen de geslachten dan bij brugpensioen. De overige twee stelsels betref-fen dan weer voornamelijk vrouwelijke uitkeringstrekkers.

Zeker bij de groep niet-werkzoekende werklozen speelt in de laatste decennia ook het optrekken van de pensioenleeftijd voor vrouwen een rol in de evolutie. Die leeftijd werd stapsgewijs opgetrokken van 60 naar 65 jaar in de periode 1997-2009. Hierdoor kwamen heel wat oudere vrouwen in de werkloosheid terecht, die volgens de eerdere reglementering naar het pensioen zouden zijn uitgestroomd.

Grafiek 28

Aantallen en relatieve verhoudingen volgens geslacht

Gedetailleerde geschiedenis per uitkeringsgroep

33

2

Grafiek 29

Relatieve verhoudingen volgens geslacht per stelsel

Een meerderheid van de uitkeringen binnen de groep UVW-NWZ zijn voor personen binnen het Vlaams Ge-west. De proportie uitkeringen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was het grootst in de beginperiode.

Het Waals Gewest neemt 1/3de tot 1/4de van het totaal in.

Grafiek 30

Aantallen en relatieve verhoudingen volgens gewest

34

2.3.2

Vrijstellingen i.h.k.v. het bevorderen van de tewerkstellingskansen

Er zijn vier stelsels die vallen onder de vrijstellingen in het kader van het bevorderen van de tewerkstellings-kansen. Het langstlopende stelsel is dat van de beroepsopleidingen (sinds 1974). Vanaf 1984 zijn er vrijstel-lingen voor het hervatten van studies. Vanaf 1994 tellen we de eerste vrijstelvrijstel-lingen voor activiteiten binnen het PWA-stelsel en vanaf 1998 ten slotte ook uitkeringen voor de vrijstelling voor inzet in het buitenland.

Algemeen is er een stijging van het totaal vrijstellingen tot en met 2003 (42.329 eenheden), waarna er een kleine daling plaatsvindt. Vanaf 2006 is er terug een stijging tot in 2014 (42.463 eenheden), waarna er we-derom een lichte daling volgt.

De grootste groep vrijstellingen zijn de beroepsopleidingen, die met enkele schommelingen in een stijgende lijn liggen in de periode 1974 – 2020. Er zijn voornamelijk terugvallende aantallen in de periode 1995-1997 en in 2016. De vrijstelling voor studies kennen een stijging tot en met 1996. Na een daling tot en met 2002 stijgen ze verder door tot in 2015, waarna er terug een inkrimping is van het aantal eenheden. Die evolutie wordt deels mee beïnvloed door het feit dat de vrijstellingen voor beroepsopleiding of studies recht geven op een verlenging van het basisrecht op inschakelingsuitkeringen. Betreffende de vrijstellingen voor studies en beroepsopleidingen is er verder een belangrijke hervorming in 1998 (versoepelingen in geval van knel-puntberoepen) en vanaf 2016 worden bepaalde aspecten van de vrijstellingen binnen deze stelsels overge-dragen naar de gewesten en gemeenschappen. Die overdracht beïnvloedt de RVA-statistieken, die slechts het aantal betalingen in geval van vrijstelling betreffen, wat niets zegt over de globale inspanningen op het vlak van de beroepsopleidingen en studies.

Het aantal vrijstellingen met betrekking tot PWA stijgt tot en met 2003. Vanaf 2004, met het ontstaan van de dienstenchequesysteem, worden vele activiteiten die vroeger onder het PWA-stelsel vielen overgeheveld naar dit systeem, wat het aantal vrijstellingen voor PWA-activiteiten drastisch reduceert. De vrijstelling voor inzet in het buitenland is een stelsel met zeer beperkte aantallen: het heeft een maximum van 43 eenheden (voor 1999) en kent in 2020 slechts gemiddeld vier uitkeringen per maand.

Grafiek 31

Totale aantal vrijstellingen i.h.k.v. het bevorderen van de tewerkstellingskansen per stelsel (gestapelde zones)

Gedetailleerde geschiedenis per uitkeringsgroep

35

2

In de beginjaren van de vrijstellingen voor beroepsopleiding en studies was een meerderheid uitkeringstrek-kers jonger dan 25 jaar. Deze groep kent echter een minder grote stijging dan de 25-49-jarigen, waardoor vanaf 1983 deze laatstgenoemde leeftijdsklasse de grootste wordt en dit blijft tot in 2020. Vanaf 2008 stijgt de groep 50-plus boven de 5% van het totaal. In 2020 neemt deze groep 16,3% van het totaal in.

Grafiek 32

Aantallen en relatieve verhoudingen volgens leeftijds-klasse

In de periode 1974-1994 zijn de meerderheid van de uitkeringstrekkers mannen. Vanaf 1995 tot en met 2004 is er een duidelijke meerderheid vrouwen. In deze periode zijn er een groot aantal uitkeringen voor het stelsel, waarin – net als bij de dienstencheques - algemeen meer vrouwen actief zijn. Nadat de PWA-activiteiten dalen door de opkomst van het dienstenchequesysteem is de verdeling eerder evenredig ver-deeld over de geslachten.

Grafiek 33

Aantallen en relatieve verhoudingen volgens geslacht

36

De proportie voor het Vlaams Gewest ligt algemeen net iets hoger dan voor het Waals Gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest neemt in het begin en het einde van de periode ongeveer 10% van het totaal in. In de jaren daartussen is de proportie van dit gewest kleiner.

Grafiek 34

Aantallen en relatieve verhoudingen volgens gewest

2.3.3