• No results found

Evolutie volgens leeftijdsklasse 13

De laatste basisvariabele waarvoor we in meer detail de verschillende soorten uitkeringen bekijken is leeftijd.

Tot 1960 zijn er meer uitkeringen voor personen jonger dan 50. In het eerste deel van de jaren 1960 zakt deze groep onder de groep van 50 jaar en ouder. Van 1968 tot en met 1974 zijn er bijna even veel uitkeringen voor 50-plussers en 25-49-jarigen. Daarna groeit in het kielzog van de oliecrisis het aantal uitkeringen voor de laatstgenoemde groep echter zeer sterk. De 25-49-jarigen blijven de grootste groep tot en met 2020. Ook het aantal uitkeringen voor personen jonger dan 25 jaar stijgen vanaf 1974, waardoor het aantal tot en met 1978 boven het aantal uitkeringen voor plussers uitkomt. Daarna verzwakt de stijging, waardoor de 50-plussers de tweede grootste groep worden in de periode tot en met 2020, en de personen jonger dan 25 de kleinste.

Grafiek 57

Verdeling van het totaal aantal uitkeringen naar leeftijds-klasse

13 NB: op dit moment konden systematische gegevens volgens leeftijdsklasse pas worden samengesteld vanaf het jaar 1946.

De variabele is ook niet op een systematische manier beschikbaar voor de tijdelijke werkloosheid, waardoor dit stelsel niet betrokken wordt in dit luik van de analyse. Tot in 1968 werd slechts het onderscheid gemaakt tussen de leeftijdsklassen jonger dan en vanaf 50 jaar.

0 100.000 200.000 300.000 400.000 500.000 600.000

50-plussers jonger dan 25 25-49 jonger dan 50

Focus op de beschikbare basisvariabelen

55

3

Per leeftijdscategorie zien we zeer verschillende evoluties. Bij de 50-plussers is de stijging in het begin van de jaren 1970 te wijten aan een aangroei van niet-werkzoekende volledig werklozen, terwijl bij de andere leeftijdsklassen er een stijging is van het aantal werkzoekende volledige werklozen. In de jaren 1980 en 1990 zijn de niet-werkzoekenden volledig werklozen de grootste groep uitkeringstrekkers voor de 50-plussers.

Vanaf de jaren 2000 neemt daarenboven ook het aantal onderbrekingsuitkeringen toe (in deze leeftijdsklasse vooral te wijten aan de eindeloopbaanstelsels). Vanaf die periode stijgt ook het aantal uitkeringen met be-trekking tot tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen voor de 50-plussers.

Grafiek 58

Totale aantal uitkeringen met onderscheid per grote uit-keringsgroep voor 50-plussers

Voor de werklozen jonger dan 25 jaar bemerken we in de jaren 1980 en begin 1990 een grote groep uitke-ringen voor deeltijds werkenden. In diezelfde periode zien we ook een kleine groep UVW-NWZ (bijna uitslui-tend vrijstellingen omwille van sociale of familiale redenen), die daarna terug inkrimpt. Het aantal uitkeringen voor tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen heeft een duidelijke piek vlak na de financiële crisis van 2009.

Voor deze leeftijdsklasse zijn er amper uitkeringen voor onderbrekingsuitkeringen. Over de hele lijn betreft de meerderheid van de betalingen uitkeringen voor werkzoekende volledig werklozen. Ten slotte zijn er nog uitkeringen voor vrijstellingen i.h.k.v. het verhogen van de tewerkstellingskansen, die talrijker worden in de latere jaren van de beschouwde periode.

Grafiek 59

Totale aantal uitkeringen met onderscheid per grote uit-keringsgroep voor personen jonger dan 25

0

UVW-WZ UVW-NWZ Onderbrekingsuitkeringen Deeltijds werkenden Tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen Vrijstellingen

0

1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

UVW-WZ UVW-NWZ Onderbrekingsuitkeringen Deeltijds werkenden Tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen Vrijstellingen

56

Bij de 25 tot en met 49 jarigen is er de meeste differentiatie in het soort uitkeringen. De UVW-WZ zijn de groep met de grootste proportie uitkeringen voor de gehele periode. Het aantal uitkeringen voor deeltijds werkenden groeit sterk aan in de jaren 1980, waarna het inkrimpt naar jaarlijks nog een klein aantal betalin-gen voor de rest van de periode. Andere kleine groepen uitkerinbetalin-gen zijn de vrijstellinbetalin-gen (vanaf midden jaren 1970), de tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen (vanaf midden 1990) en UVW-NWZ (voornamelijk eind jaren 1980, begin jaren 1990). Ten slotte zijn er nog de onderbrekingsuitkeringen, die starten vanaf de jaren 1980 en sterk aangroeien vanaf de jaren 2000.

Grafiek 60

Totale aantal uitkeringen met onderscheid per grote uit-keringsgroep voor 25 tot 49 jarigen

0 100.000 200.000 300.000 400.000 500.000 600.000

1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

UVW-WZ UVW-NWZ Onderbrekingsuitkeringen Deeltijds werkenden Tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen Vrijstellingen

Conclusie

57

4

4

Conclusie

Deze publicatie geeft een zo exhaustief mogelijk statistisch overzicht van alle uitkeringsstelsels onder de be-voegdheid van de RVA en zijn rechtsvoorgangers voor de periode 1921-2020. De evolutie wordt gekaderd door te duiden op de maatschappelijke, economische en ook reglementaire veranderingen die hun weerslag hebben op de uitkeringen. Tot en met 1945 zijn er enkel uitkeringen voor volledige en tijdelijke werkloosheid.

De werkloosheidsverzekering in deze turbulente periode was vrijwillig en ging grotendeels uit van het prin-cipe dat de man de kostwinner voor het gezin was. Vrouwen kregen tot 1940 slechts in uitzonderlijke gevallen toegang tot de werkloosheidsuitkering en waren dan ook minder dan mannen tegen werkloosheid verzekerd.

In 1944 verlaat men het principe van vrijwillige verzekering en krijgt die een universeler karakter. In de na-oorlogse periode tot 1974 omvat de werkloosheid meer dan 80% van het totale aantal uitkeringen. De an-dere uitkeringen in deze periode betreffen voornamelijk uitkeringen in het kader van maatregelen ter on-dersteuning van de mijnbouw en de staalindustrie.

De jaren 1970 zijn de start van enkele belangrijke transities op de arbeidsmarkt. Ten eerste stijgt de arbeids-participatie van vrouwen, waardoor het gezin met tweeverdieners steeds vaker gaat voorkomen. Een uit-huiswerkende moeder creëert een uitdaging voor gezinnen met jonge kinderen. Samengaand met een stij-gende participatie van vrouwen zien we dan ook de opkomst van deeltijds werkenden. In een latere periode worden ook de onderbrekingsuitkeringen ingevoerd, waarbij uiteindelijk vooral de stelsels met betrekking tot zorg vaak opgenomen worden door vrouwen.

Een andere uitdaging, waarvoor eerder al tekenen waren maar die tijdens de oliecrisis nog pertinenter wordt, zijn de moeilijkheden binnen de industrie. Hoewel er nieuwe banen worden gecreëerd binnen de tertiaire sector leidt de desindustrialisering tot een hoge structurele werkloosheid, met ook een aangroeiende groep niet-werkzoekenden. Om jongeren in deze moeilijk economische context een kans te geven in te treden op de arbeidsmarkt, wordt in 1975 het systeem van brugpensioen opgezet om het oudere segment van de be-roepsbevolking plaats te laten maken op de arbeidsmarkt.

Algemeen zien we in deze periode een grotere diversiteit in uitkeringsstelsels ontstaan om belangrijke maat-schappelijke en economische veranderingen het hoofd te bieden. Zo noemden we reeds de uitkeringen voor deeltijds werkenden en de onderbrekingsuitkeringen. Daarnaast zijn er uitkeringen om werknemers binnen de industrie te ondersteunen zowel als te heroriënteren. Er worden ook tewerkstellings- en opleidingsmaat-regelen opgezet om de werklozen meer kansen te bieden op de veranderende arbeidsmarkt.

4

58 Grafiek 61

Overzicht van de uitkeringen voor de globale werkloos-heid, brugpensioen en de andere stelsels

Door het oprichten van nieuwe uitkeringsgroepen neemt de werkloosheid in striktere zin relatief gezien in belang af. Niettegenstaande piekt de globale werkloosheid (UVW + tijdelijke werkloosheid + vrijstellingen + deeltijds werkenden) in absolute cijfers in 1993, met 942.860 fysieke eenheden. Op dat moment neemt de globale werkloosheid 81% van het totaal aantal uitkeringen in. Het totale aantal uitkeringen piekt in 2009, het jaar van de bankencrisis, met 1.312.796 eenheden waarvan slechts 66% onder de globale werkloosheid vallen.

Grafiek 62

Proportionele verdeling van de uitkeringsgroepen naar geslacht, gewest en leeftijdsklasse

​ 1923:

Globale werkloosheid (excl. brugpensioen / SWT) Brugpensioen / SWT (WZ + NWZ) Andere stelsels

0%

Vrouwen Mannen Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels H. Gewest < 25 jaar (vanaf 1968) UVW-WZ UVW-NWZ TW Onderbrekingsuitkeringen Deeltijds werkenden Tewerkstellings en opleidingsmaatregelen Vrijstellingen

Conclusie

59

4

De analyse van de basisvariabelen toont belangrijke verschillen m.b.t. het beroep op die verschillende stel-sels. Met betrekking tot geslacht merken we dat bepaalde stelsels ‘vrouwelijker’ of ‘mannelijker’ zijn dan andere. Bij de mannen zien we hogere aandelen UVW-NWZ (voornamelijk het brugpensioen) en tijdelijke werkloosheid, waardoor sinds 1936 ongeveer 90% van het totale aantal uitkeringen voor mannen volledige of tijdelijke werkloosheid betreft. Bij vrouwen ligt deze proportie op slechts ongeveer 70%. Bij vrouwen zien we daartegenover een grotere proportie onderbrekingsuitkeringen en deeltijds werkenden. Die twee uitke-ringsgroepen zijn gerelateerd aan de zorgtaken die vaker vrouwen opnemen binnen de familiale context, waarvoor ze hun arbeidsduur verminderen.

Bij de gewesten (vanaf 1936) zien we dat de totale proportie voor volledige en tijdelijke werkloosheid samen niet zo sterk verschilt: 80% voor het Vlaams Gewest, 82% voor het Waals Gewest en 86% voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het Vlaams Gewest zijn er echter veel meer uitkeringen voor tijdelijke werkloos-heid en UVW-NWZ dan in de andere gewesten. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft 61% van alle uitkeringen UVW-WZ. Een ander verschil tussen de gewesten is de grotere proportie onderbrekingsuitkerin-gen binnen het Vlaams Gewest.

Met betrekking tot leeftijd zien we dat personen jonger dan 25 (vanaf 1968) voornamelijk uitkeringen krijgen binnen de groepen van de UVW-WZ en de deeltijdse werkenden. In vergelijking met de andere leeftijdsklas-sen hebben ze ook de meeste uitkeringen binnen de groepen van tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen en vrijstellingen i.h.k.v. het verhogen van de tewerkstellingskansen. Bij de 25-49-jarigen (vanaf 1968) zien we dan weer het grotere relatieve belang van de onderbrekingsuitkeringen, naast een meerderheid van de uit-keringen voor volledige werkloosheid. De meerderheid van de uituit-keringen (52%) van de 50-plussers (vanaf 1946) zijn terug te vinden binnen de groep UVW-NWZ. Daarnaast zijn er vooral uitkeringen voor UVW-WZ (28%) en onderbrekingsuitkeringen (16%).

Terugkijkend op 100 jaar RVA-data zien we hoe de werkloosheidsverzekering geëvolueerd is van een vrijwillig systeem voor een beperkte groep mensen naar een veel universeler gegeven, dat ook wordt ingezet als buf-fer tijdens crisisperioden. Van een vergoedingsstelsel bij (volledige of tijdelijke) onvrijwillige werkloosheid zijn de RVA-uitkeringen uitgegroeid tot een diversiteit aan stelsels die in de loop der geschiedenis een dui-delijke stempel hebben gedrukt op de ontwikkeling van de Belgische arbeidsmarkt.

60