• No results found

Uitdaging 3 - Samen en bewust leven

De uitdaging ‘samen en bewust leven’ kijkt naar hoe de groene infrastructuur de kwaliteit van de woonomgeving en de sociale cohesie in wijken en dorpen kan verbeteren. Een aantrekkelijke kwalitatieve woonomgeving vergroot de perceptie van leefkwaliteit en bijgevolg de buurttevredenheid. Groen is daarbij één van de bepalende factoren. Het kan de buurt ook een eigen karakter en identiteit geven. Daarnaast verhoogt een groene werkomgeving ook de jobtevredenheid en de productiviteit. De inrichting van de leef- en werkomgeving kan de sociale cohesie sterk beïnvloeden. Een aantrekkelijke groene buurt zorgt ervoor dat bewoners meer naar buiten gaan en met elkaar in contact komen. Buurtparkjes stimuleren sociale interacties en activiteiten, vergroten het gevoel van thuis te horen in de buurt en dragen zo bij aan de ontwikkeling van een (h)echte gemeenschap. Vooral in buurten waar kwetsbare groepen wonen, kan nabij en toegankelijk groen helpen om sociale uitsluiting tegen te gaan. Bij de ruimtelijke uitwerking van deze uitdaging wordt alleen de inkomensgerelateerde toegang tot buurt- of wijkgroen geanalyseerd. De uitdaging komt verder aan bod in de kwalitatieve bespreking door de experts.

De gebruikersgroep selecteerde ook het mobiliteitsvraagstuk als een van de grote maatschappelijke uitdagingen in Vlaanderen. De mobiliteit heeft een onmiskenbare impact op onze leefomgeving en de natuur door de ruimte-inname, de versnippering van het landschap, de uitstoot van fijn stof en de lawaaihinder. Duurzame veranderingen in onze mobiliteitskeuzes kunnen er dan ook voor zorgen dat de milieu-impact vermindert en dat een deel van de infrastructuur vrijkomt voor groene ruimtes. De mobiliteitsuitdaging wordt niet apart besproken, maar komt aan bod bij de andere uitdagingen.

6.1 Indicator SL1 - Inkomensgerelateerde toegang tot buurt- of wijkgroen

Deze indicator toont het aandeel inwoners met toegang tot buurt- of wijkgroen per statistische sector1 in functie van het huidig gemiddeld netto belastbaar inkomen per inwoner. Hiermee krijgen we een beeld van de mate waarin de beschikbaarheid van groen in de woonomgeving gelijk of ongelijk verdeeld is over de bevolking. Deze indicator is gekoppeld aan indicator LK3. De resultaten van de indicator LK3 worden geaggregeerd per statistische sector en uitgezet tegenover het gemiddeld belastbaar inkomen in 2015 per statistische sector. Om de interpretatie te vereenvoudigen wordt het inkomen gegroepeerd in vier klassen. Figuur 20 toont het aandeel inwoners met toegang tot buurt- of wijkgroen binnen elk van de inkomensklassen. In de uitgangssituatie (2013) en in kijkrichting SE ligt het percentage inwoners met toegang tot buurt- of wijkgroen vooral hoog in de statistische sectoren met het hoogste inkomen (> € 50.000). De andere kijkrichtingen, maar vooral NW en SN slagen erin om de toegang tot groen te verhogen in de statistische sectoren met een lager en gemiddeld inkomen (de densiteit verschuift naar een hoger percentage). In Figuur 20 neemt de piek van de hoogste inkomensklasse af in CI, NW en SN. Dit betekent niet dat de statistische sectoren met een hoger inkomen in deze kijkrichtingen minder toegang tot groen krijgen, maar dat het totale beschikbaar groen beter verdeeld is over de verschillende inkomensklassen.

1

Een statistische sector is de kleinste territoriale basiseenheid waarvoor op Belgisch niveau socio-economische statistieken worden opgesteld.

Figuur 20. Densiteitsplot van het aandeel van de inwoners binnen een statistische sector dat WEL toegang heeft tot buurt- of wijkgroen, opgedeeld per kijkrichting en inkomensklasse.

Voor de analyse maken we gebruik van de inkomens van 2015. We mogen er echter van uitgaan dat de inkomensverdeling tegen 2050 zal verschuiven tussen de statistische sectoren. Wijken die vandaag een laag gemiddeld inkomen hebben, kunnen zich binnen 30 jaar in een hogere inkomensklasse bevinden, en omgekeerd. Een vergroening van een buurt of wijk kan de prijzen van het vastgoed zo doen stijgen dat sociaal-economisch minderbedeelden weggedreven worden waardoor sociale uitsluiting optreedt (Haase et al. 2017). Hoewel de analyse op basis van het huidig inkomen weinig zegt over de inkomens(on)gelijkheid in 2050, geeft ze toch aan dat de uitbreiding van de groene infrastructuur vooral in kijkrichting NW en SN resulteert in een meer gelijke verdeling van buurt- en wijkgroen over de verschillende statistische sectoren. Het aantal statistische sectoren met een hoog aandeel inwoners dat over nabij groen beschikt, neemt toe in de lagere en middelste inkomensklassen (densiteitspliek verschuift naar rechts). In kijkrichting CI vormen tuinstraten in sterk verdichte stadsdelen een alternatief voor parken en groenblauwe zones. Deze tuinstraten konden niet opgenomen worden in de ruimtelijke analyse, maar dragen wel bij aan het verhogen van de beschikbaarheid van groen. We gaan er dan ook vanuit dat ook de maatregelen in CI ervoor zorgen dat de beschikbaarheid van groen gelijker verdeeld zal zijn over de verschillende inkomensklassen. Kijkrichting SE verschilt nauwelijks van de uitgangssituatie.

6.2 Kwalitatieve beoordeling

Kijkrichting CI en SN slagen er volgens de experts het beste in om de uitdaging te verkleinen. De kijkrichting CI zet sterk in op een algemene beschikbaarheid van toegankelijk groen op wandelafstand. Door de sterke betrokkenheid van de lokale gemeenschap bij de aanleg en het beheer van de groene zones fungeert het (semi-)publieke groen als een soort collectieve tuin, die als het verlengde van de woning kan beschouwd worden. Deze benadering biedt ook voldoende garanties dat sociaal kwetsbare groepen bediend worden. Het creëren van voldoende mede-eigenaarschap is een belangrijke randvoorwaarde. In de kijkrichting SN ligt de focus op de functionele bijdrage van natuur, voor onder andere een betere fysieke en psychische gezondheid, waterinfiltratie, klimaatregulatie en biodiversiteit. Dit zorgt voor een groenblauwe dooradering van het stedelijk weefsel, waardoor de aanwezigheid en

de zichtbaarheid van groen in de woonomgeving toeneemt en de woonomgeving aantrekkelijker wordt. Bij deze functionele benadering van het groen moet er wel voldoende aandacht gaan naar de beleefbaarheid van de zones en naar de specifieke noden van kwetsbare groepen, zodat die zones ook hun sociale rol kunnen vervullen.

In kijkrichting NW komt er veel extra groen bij, ook in de steden, maar de experts twijfelen of deze groene zones ook hun rol als ontmoetingsplaats volledig zullen kunnen opnemen. Omdat grote delen van de natuur niet beheerd worden en gereserveerd blijven voor natuurontwikkeling, kan de toegankelijkheid voor buurtbewoners beperkt zijn. Een positief element aan de grootschalige onbeheerde natuur is dat ze kan fungeren als rust- en stiltegebied of als een ongedefinieerde speelruimte. Wat goed is voor de mentale en motorische ontwikkeling van kinderen. De nabijheid van wilde natuur zorgt ook voor een beleving en democratisering van de kennis rond natuur. Grote natuurgebieden resulteren bovendien in robuuste en veerkrachtige natuur die op lange termijn blijft bijdragen aan een kwalitatieve woonomgeving. De experts waarschuwen echter dat onbeheerde zones gepercipieerd kunnen worden als weinig onderhouden, waardoor het onveiligheidsgevoel verhoogt. Daarnaast vermoeden de experts dat overlast door wilde dieren een negatieve impact kan hebben op de kwaliteit van de woonomgeving. Ook voor kwetsbare groepen kan deze kijkrichting de uitdaging vergroten omdat de wildere inrichting van de natuur niet altijd afgestemd is op hun natuurbeeld en noden.

De experts verschillen van mening over de effectiviteit van kijkrichting SE voor deze uitdaging. Enerzijds verwachten ze dat de marktwerking ervoor zal zorgen dat een bredere groep zal investeren in kwalitatief groen en ook dat er via tijdelijke natuur extra ruimte voor groen gecreëerd wordt in ruimtes die anders onderbenut blijven. Anderzijds verwachten ze dat de marktwerking ervoor zal zorgen dat bepaalde groepen, en vooral de meest kwetsbare, minder toegang zullen krijgen tot groenvoorzieningen. De vergroening van een buurt kan ook leiden tot groene gentrificatie en sociale segregatie, waardoor de sociale cohesie tussen de verschillende bevolkingsgroepen verder afbrokkelt. De ruimtelijke analyse van de inkomensgerelateerde verdeling van buurt- en wijkgroen in kijkrichting SE (indicator SL1) lijkt deze stelling te bevestigen.