• No results found

Indicator LK3 - Bevolking zonder nabij groen voor ontspanning

5 Uitdaging 2 - Een gezonde leefomgeving garanderen

5.3 Indicator LK3 - Bevolking zonder nabij groen voor ontspanning

Groene ruimten stimuleren fysieke buitenactiviteit, sociale contacten, kunnen stress reduceren en zo bijdragen aan een goede gezondheid (Nieuwenhuijsen et al. 2017). Ze kunnen ook bevorderlijk werken voor de ontwikkeling van kinderen. Er bestaan geen wettelijke of door het beleid vastgelegde normen over welke oppervlakte groene ruimte, op welke afstand van zijn woonplaats, een Vlaming moet kunnen beschikken om gelukkig en gezond te kunnen leven. Een studie door Mens en Ruimte in 1993 stelde op basis van internationale literatuur een gewenste

oppervlakte groene ruimte (natuur, bos en/of park) voor van 1 ha per 100 inwoners (Van Herzele et al. 2000). Er werd ook een referentiekader ontwikkeld dat afstandscriteria koppelt aan benodigde minimumoppervlakten.

Tabel 3 geeft een overzicht van die criteria. Naast oppervlakte en bereikbaarheid zijn er uiteraard nog parameters die de kwaliteit en aantrekkelijkheid van een groene ruimte voor ontspanning, ontmoeting of om tot rust te komen bepalen, bijvoorbeeld variatie, stilte, ontsluiting, gevoel van ruimte, en cultuur en geschiedenis van een gebied. De hier besproken indicatoren houden geen rekening met dergelijke kwaliteitscriteria.

Buurt- en wijkgroen hebben in hoofdzaak een sociaal-recreatieve functie: ze bieden ruimte voor ontmoeting tussen buurtbewoners en voor rustige vormen van recreatie. Grotere groenoppervlakken als stadsgroen en stadsbos daarentegen zijn gericht op alle inwoners van een stad of gemeente en bieden ruimte voor een meer gevarieerde recreatie in het groen. Figuur 18 toont het aandeel van de Vlamingen dat niet beschikt over respectievelijk het meer kleinschalige buurt- of wijkgroen en het meer omvangrijke stadsgroen of stadsbos. De kaarten in Figuur 19 tonen per kijkrichting de ruimtelijke spreiding van de stadsbossen en het stadsgroen in Vlaanderen. Zowel parken, natuurgebieden als bossen vormen een onderdeel van de afgebakende groentypes. Onder bepaalde omgevingsvoorwaarden worden ook landbouwcellen of wateroppervlakken meegeteld (zie bijlage 6).

Tabel 3. Referentiekader voor bereikbare groene ruimte (Van Herzele et al. 2000).

Functieniveau Maximum afstand Minimumoppervlakte

woongroen < 150 m

buurtgroen < 400 m > 1 ha

wijkgroen < 800 m > 10 ha (park: >5 ha) stadsdeelgroen < 1600 m > 30 ha (park: > 10 ha)

stadsgroen < 3200 m > 60 ha

stadsbos < 5000 m > 200 ha

Figuur 18. Aandeel van de Vlaamse bevolking dat NIET beschikt over stadsbos of stadsgroen (links) en over buurt- of wijkgroen (rechts) (zie Tabel 3).

Momenteel beschikt zo’n 20% van de bevolking niet over nabij stadsbos of stadsgroen en 35% niet over buurt- of wijkgroen.

Elke kijkrichting levert een verbetering op voor wat betreft de beschikbaarheid van stadsbos of stadsgroen. NW realiseert met nog slechts 3% van de bevolking zonder stadsbos of -groen de grootste toename in dit type van nabije groene ruimte. Die toename is in hoofdzaak toe te schrijven aan de ruime bosuitbreiding in grote clusters. SN leunt hier nauw bij aan met slechts 4% van de inwoners zonder stadsbos of - groen en een veel beperktere uitbreiding van het bos- en natuurareaal. Een goede ruimtelijke spreiding van de groenvoorziening (Figuur 19) ligt mee aan de basis van deze cijfers. SE, die voor bosuitbreiding steunt op de huidige AGNAS-plannen, leidt tot de kleinste toename in beschikbaar stadsbos en -groen: zo’n 15% van de inwoners blijft er verstoken van deze types van nabij groen. Bij CI is het vooral de uitbreiding van kleinere oppervlaktes bos- en natuur (stadsgroen, zie Figuur 18) die een verbeterde beschikbaarheid realiseert.

Op het vlak van buurt- of wijkgroen vertoont enkel SE een lichte daling van het aanbod t.o.v. de huidige situatie. Die daling is in hoofdzaak te wijten aan de voortschrijdende urbanisatie en de keuze om de groenvoorziening bij nieuwe

ontwikkelingen voornamelijk aan (niet vrij toegankelijk) privédomein te verbinden. Ook hier spant NW, met slechts 14% van de Vlamingen zonder buurt- of wijkgroen de kroon. Dit is voornamelijk het gevolg van de vergroening van enkele invalswegen in de centrumsteden in deze kijkrichting. Kijkrichtingen CI en SN richten zich expliciet op de ontwikkeling van kleinschalige groene ruimte voor ontmoeting. Het buurt- en wijkgroenaanbod gaat er dan ook aanzienlijk op vooruit. Al blijkt het effect van het openstellen van tuinen en daken van semi-publieke gebouwen in die kijkrichtingen er minder sterk dan dat van een vergroening van de invalswegen in NW.

Figuur 19 toont dat vooral in het zuiden van West-Vlaanderen en in de buurt van Antwerpen en Gent veel winst te boeken valt op het vlak van stadsbos en -groen. NW en SN realiseren een aanzienlijke verbetering in West-Vlaanderen, CI is er het minst effectief. De maatregelen rond de uitbreiding van (stads)bossen en de bescherming van overstromingsgevoelige zones maken grotendeels het verschil. In de regio rond Antwerpen en Gent leiden alle kijkrichtingen tot een sterk verbeterd aanbod. Vooral in SE blijft er wel nog werk aan de winkel om er voldoende recreatief groen te voorzien voor alle inwoners. De uitbreiding van het bos- en natuuroppervlak is er te beperkt of gefragmenteerd om voldoende aaneengesloten groen te genereren.

Figuur 19. Ruimtelijke spreiding van het stadsbos en stadsgroen in elke kijkrichting. De geel-rode gradiënt geeft de bevolkingsdichtheid weer van de zones die geen toegang hebben tot een van beide groentypes.

5.4 Kwalitatieve beoordeling

In hun beoordeling van het effect van de kijkrichtingen op de luchtkwaliteit houden de experts zowel rekening met veranderingen in de emissie van luchtpolluenten als met de verwijdering van die polluenten door vegetatie. De afvang van polluenten neemt volgens de experts vooral toe in kijkrichting NW en SN. Vooral in SN wordt de groenblauwe dooradering zo optimaal mogelijk ingezet in functie van gezondheidseffecten en verwachten de

experts dat de uitdaging deels opgelost geraakt. In kijkrichting CI daarentegen is het verbeteren van de luchtkwaliteit slechts een neveneffect van de groene infrastructuur en neemt de uitdaging slechts in zeer beperkte mate af. Ook in SE lijkt het onwaarschijnlijk dat een verbetering van de luchtkwaliteit de drijfveer is voor de aanleg van groene infrastructuur. De experts geven aan dat de gezondheidswinst door bijkomend groen zeer klein is ten opzichte van brongerichte maatregelen. Ze verwachten dat de uitstoot van polluenten zal afnemen door de extensivering van landbouw in kijkrichting CI, door de sterke daling van de landbouwoppervlakte in NW of door de internalisering van de milieukosten in SE. Het toenemend gebruik van biomassa voor energieproductie in CI en SE kan echter aanleiding geven tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De groene-infrastructuurmaatregelen zullen volgens de experts vooral in kijkrichting NW en SN een effect hebben op het verminderen van hittestress. In NW zorgt de aanleg van grote groene zones, die deels ten koste gaat van bestaande bebouwing, voor verkoeling. In SN lost de gerichte aanleg van een uitgebreid functioneel groenblauw netwerk de uitdaging deels op. In de andere twee kijkrichtingen verwachten de experts slechts een beperkt positief effect op de uitdaging. Net als voor luchtzuivering is het milderen van hittestress slechts een bijproduct van de groene infrastructuur. Groen op en rond gebouwen kan zorgen voor een verhoging van de woningwaarde, waardoor een vergroening van steden in kijkrichting SE via de marktwerking gerealiseerd kan worden. Het effect van geveldaken en groendaken heeft echter alleen effect als het op voldoende grote schaal wordt uitgevoerd. De parken, collectieve tuinen en kleinschalige groene ruimtes in kijkrichting CI en de groenblauwe dooradering in SN zorgen volgens de experts voor voldoende ruimte voor ontspanning en ontmoeting. Ook in kijkrichting NW komt er veel natuur bij maar de onbeheerde zones zijn niet steeds toegankelijk voor gebruikers. De experts verwachten dat kijkrichting SE de uitdaging maar in beperkte mate oplost. Vooral het gebruik van tijdelijke natuur op restgronden als ontmoetingsplaats voor buurtbewoners is een pluspunt. De kijkrichting verhoogt echter de kans op gentrificatie (opwaardering ten nadele van sociaal zwakkere groepen) en daardoor ook de sociaal ongelijke toegankelijkheid van groen, zoals blijkt uit de indicator ‘inkomensgerelateerde toegang tot buurt- en wijkgroen’.