• No results found

Indicator DG5 - Biomassaproductie voor energie en materialen

7 Uitdaging 4 - Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen

7.5 Indicator DG5 - Biomassaproductie voor energie en materialen

Ecosystemen produceren biomassa die dienst kan doen als bron van voedsel, vezels, hout of energie. In dit deel bespreken we het aandeel van de biomassa dat relevant is voor de productie van energie of materialen. Voedsel komt aan bod in paragraaf 9. We beperken ons tot de biomassa uit houtige vegetatie en maaisel uit graslanden, natuurgebieden, parken en tuinen. Akkerbouwgewassen (inclusief tijdelijk grasland) laten we buiten beschouwing omdat we niet over een gedetailleerde modellering van landbouwsector en -zone beschikken. De aard van de

akkerbouwgewassen in 2050 en het aandeel ervan dat geschikt is voor energie- en materialenproductie, is daarom moeilijk in te schatten.

Figuur 25 toont de oogstbare biomassa uit ecosystemen (excl. akkers) voor de verschillende kijkrichtingen. We doen geen uitspraak over de precieze eindbestemming van die biomassa: ze is potentieel inzetbaar voor de productie van materialen of energie. Maaisel omvat zowel gras als het maaisel uit andere niet-houtige vegetaties (moeras- en rietland, ruigte, heide en ander laag groen). De geproduceerde hoeveelheid is afhankelijk van de standplaatscondities en het vegetatietype (zie bijlage 8). Omdat we per kijkrichting ook aannames doen over de houtoogst (zie Tabel 1) splitsen we het aandeel hout in deze grafiek op in houtoogst, d.w.z. voor houtproductie bestemd hout, en hout dat in het ecosysteem blijft. De totale hoeveelheid omvat de jaarlijkse aanwas van zowel spilhout, wortelhout als takhout en is een functie van de boomsoort, de leeftijd en de standplaatscondities. Figuur 26 gaat dieper in op de houtoogst. Die omvat de houtige biomassa bestemd voor het vervaardigen van industriële en huishoudelijke producten, inclusief de productie van energie voor residentiële (bij)verwarming (Vandekerkhove et al. 2014). Tak- en tophout en ondergrondse houtige biomassa worden hierin niet meegerekend. De grafiek geeft de verandering weer in het volume hout dat jaarlijks voor menselijk gebruik kan worden geoogst, opgesplitst per landgebruikstype. Dat volume is een combinatie van de jaarlijkse aangroei van spilhout en een oogstfactor of benuttingsgraad, afhankelijk van het bostype en de beheerdoelen in de kijkrichting (bijlage 8).

Figuur 25. Totale jaarlijkse oogstbare biomassa (ton droge stof per jaar) die potentieel inzetbaar is voor de productie van materialen of energie. De oranje strook geeft voor de houtige component het effectief geoogste aandeel weer.

In de huidige situatie is het aanbod van maaisel uitgedrukt in ton DS/jaar vergelijkbaar met dat van houtige biomassa. In de vier kijkrichtingen wordt meer hout dan maaisel geproduceerd.

Kijkrichting SN vertoont het grootste totale aanbod aan oogstbare biomassa. De jaarlijkse aanwas van houtige biomassa neemt er toe met bijna 35%, ondanks een stijging van de bosoppervlakte met slechts 13% (zie indicator landgebruiksveranderingen). Dit is in hoofdzaak toe te wijzen aan de grote hoeveelheid bijkomende houtige kleine landschapselementen in landbouwgebied (zie ook indicator bodemverlies tegengaan en voedselzekerheid). Die bevinden zich bovendien op gronden die momenteel bemest zijn, wat leidt tot een hogere houtproductie dan elders (Vandekerkhove et al., 2014). Ook het aanbod van maaisel neemt licht toe, omdat vooral de moerassen er meer speelruimte krijgen. Alle andere kijkrichtingen kennen een daling in het maaiselaanbod, door de afname van het totale graslandareaal (zie indicatoren landgebruiksveranderingen en voedselzekerheid).

Ondanks de grote bijkomende bosoppervlakte in NW (+ 72%) blijft de toename in de jaarlijkse aanwas van houtige biomassa beperkt tot ongeveer 40%. Dit is grotendeels te verklaren door de keuze om in deze kijkrichting alle naald- en gemengde bossen om te zetten naar loofbos. Loofbos levert op de meeste bodems iets lagere houtaanwascijfers op dan naald- of gemengd bos (zie Bijlage 8). Het verschil is deels ook te wijten aan de locatie van de bosuitbreiding. In vergelijking met de andere kijkrichtingen worden in NW relatief meer natuurgebieden bebost. Bebossingen op voormalige landbouwgronden kennen een iets hogere houtproductie door het na-ijleffect van de bemesting.

Figuur 26 onderstreept dat het gedeelte van de houtoogst dat niet uit bossen afkomstig is, sterk verschilt tussen de kijkrichtingen. De hoge houtopbrengst uit KLE’s in kijkrichtingen CI en SN compenseert voor de afgenomen oogst uit bossen. Die afname heeft voor een deel te maken met het verhoogde beschermingsniveau van bossen in SBZ-gebied: de houtoogst is er in elke kijkrichting vergelijkbaar met die in huidige reservaten. In SE heft de hogere benuttingsgraad in andere bossen deze daling op. NW vertoont ondanks een sterke toename van de aanwas aan houtige biomassa de laagste houtoogst (-62%): de focus in deze kijkrichting ligt op het ondersteunen van natuurlijke processen, waardoor een beperkter aandeel van de houtaanwas voor menselijk gebruik bestemd is. In kijkrichtingen SE en SN ligt de totale houtoogst respectievelijk 15 en 20% hoger dan de huidige (2013).

Figuur 26. Totale jaarlijkse houtoogst (m³/jaar) per landgebruiksklasse. Dit volume is een combinatie van (i) de jaarlijkse aangroei van spilhout, in functie van boomsoort, leeftijd en standplaatscondities en (ii) een oogstfactor, die varieert naargelang het bostype en de beheerdoelen in de kijkrichting.

7.6 Kwalitatieve beoordeling

De experts zien in elke kijkrichting elementen die een positieve invloed kunnen hebben op het water- en bodemsysteem. Vooral in kijkrichting CI en SN verwachten ze dat de uitdaging kleiner zal worden door de algemene attitude en de voorgestelde groene-infrastructuurmaatregelen.

In CI voelt de mens zich verbonden met de natuur en het landschap waardoor ze meer zorg dragen voor hun leefomgeving, de uitstoot van vervuilende stoffen vermindert en de zorg voor de bodem toeneemt. Bovendien zorgt de focus op landschapsaantrekkelijkheid in deze kijkrichting voor extra draagvlak voor investeringen in waterkwaliteit en het herstel van waterlopen. De houtkanten die mee de eigenheid van het landschap bepalen, zorgen dat de erosie vermindert en dat er minder polluenten en nutriënten in de waterlopen terecht komen. De experts verwachten ook dat de uitbreiding van natuur- en bosgebieden een positief effect zal hebben op de infiltratie naar het grondwater.

Kijkrichting SN is sterk gericht op een duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen. Aan de bronzijde zorgt de internalisering van milieukosten voor minder vervuiling en een spaarzaam gebruik van grondwater. Ook de omschakeling naar een agro-ecologisch landbouwsysteem leidt tot een lager gebruik van pesticiden en meststoffen waardoor de waterkwaliteit verbetert. Bodemvruchtbaarheid is in deze kijkrichting een sleutelproces voor een duurzame voedselproductie en de landbouwactiviteiten worden dan ook afgestemd op het behoud en herstel van een gezonde bodem. Net als in kijkrichting CI zorgen de KLE’s in het landbouwlandschap voor een verminderde afspoeling van bodem en vervuilende stoffen naar de waterlopen en leidt de uitbreiding van natuur- en bosgebieden tot een betere waterkwaliteit en aanvulling van het grondwater.

Bij de andere twee kijkrichtingen hebben de experts een gemengd beeld. Enerzijds verwachten ze dat de uitdaging kan verkleinen door een toename van het draagvlak voor waterkwaliteitsverbeteringen onder impuls van het ecotoerisme in NW en door het internaliseren van milieukosten in SE. Ook het zelfzuiverend vermogen en de

robuustheid van de grote natuurgebieden in NW dragen bij aan het verkleinen van de uitdaging. Anderzijds verwachten de experts dat door de verdere intensivering van de landbouw en het ontbreken van concrete maatregelen voor de bescherming van de bodem in NW, het water- en bodemsysteem verder onder druk komt te staan. In SE staat de individuele keuzevrijheid centraal: de baten van een maatregel moeten opwegen tegen de kosten ervan. Het risico bestaat dat eigenaars of beheerders zich daarbij laten leiden door kortetermijnwinsten of particuliere belangen, waardoor de uitkomst voor het duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen op lange termijn of voor een ruimere groep onzeker is. Bovendien wordt de verbetering van de bodemvruchtbaarheid in SE bemoeilijkt door een toename van het akkerareaal. In beide kijkrichtingen kan een algemene toepassing van precisielandbouw zorgen voor een lager meststoffen- en pesticidengebruik, maar de experts twijfelen eraan of we er met technologie alleen in zullen slagen om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren of te herstellen.