• No results found

Uit de kast! Sartres woorden

In document Vooys. Jaargang 26 · dbnl (pagina 87-94)

Hans van Stralen

In de rubriek Uit de kast! biedt Vooys gerenommeerde personen uit de wereld der letteren de gelegenheid om hun passie voor een werk uit hun eigen boekenkast over te brengen. In deze aflevering bespreekt Hans van Stralen, docent-onderzoeker aan de Universiteit van Utrecht,

Les Mots van Sartre. In deze autobiografie beschrijft Sartre zijn

pogingen God uit zijn bewustzijn te verdrijven, een strijd die Van Stralen zelf ook geleverd heeft.

Nu mijn boek over bekeringsverhalen bijna voltooid is, gaan mijn gedachten terug naar Sartres Les Mots (1963), dat een belangrijke stimulans voor mijn onderzoek geweest is. Ik las zijn autobiografie kort nadat ik in 1974 aan de studie Theologie begon en dit werk maakte destijds enorm veel indruk op mij. In de herfst van 1974 had ik namelijk een bijzonder indringende, maar ook erg nare ervaring, die ik vandaag de dag als een anti-bekering zou willen typeren. Het betrof hier een zeer intense beleving, waarin God als een huiveringwekkende werkelijkheid aan mij verscheen. Ik concludeerde al snel dat Hij in ontologische zin niet kon bestaan, maar op psychisch niveau presenteerde hij zich niettemin als een te bevechten waanbeeld. In deze nog wankele levensbeschouwing wist ik mij gesteund door Sartres autobiografie, waarin hij verhaalt over zijn protestantse jeugd in de Elzas aan het begin van de twintigste eeuw en zijn reeds op jonge leeftijd begonnen gevecht tegen het hem aangereikte godsbeeld. Daarbij bestreed hij niet alleen de in zijn jeugd alom geaccepteerde notie van God als een barmhartig, rechtvaardig en onverbiddelijk wezen, maar ook de god, die zich als kwade genius in zijn bewustzijn genesteld had. Over de verdwijning van het eerste fenomeen schrijft Sartre tamelijk laconiek, wanneer hij beweert dat hij als twaalfjarige scholier het Opperwezen naar beneden zag tuimelen en vervolgens opmerkt dat hij sindsdien niet meer de behoefte voelde Hem opnieuw tot leven te wekken. Op de langdurige poging tot verdrijving van de god die van Sartres persoon bezit genomen had en de bevrijding daaruit gaat Les Mots daarentegen uitvoeriger in. Telkens toont Sartre op indringende wijze hoezeer zijn psyche door het godsbeeld uit zijn jeugd vergiftigd was, wat blijkt uit zijn indruk dat hij de schrijver

-uitverkoren zou zijn, of uit zijn gevoel voortdurend door de Almachtige beoordeeld te worden. Men denke, naast zijn visie op het schrijverschap waarin de lezer van foutieve denkbeelden bevrijd dient te worden, ook aan zijn opvatting dat de mens zijn leven dient te rechtvaardigen. Als vijftiger realiseert de schrijver van Les Mots zich steeds sterker dat hij de God van zijn jeugd niet zozeer vernietigd, als wel in zijn leven ingepast had. Aan het slot van Les Mots meent hij weliswaar dat Hij

hem definitief uit zijn bestaan verbannen heeft, maar hij stelt zich vervolgens de vraag hoe het nu met zijn leven verder moet.

Hoe Sartre, maar ook andere existentialisten, zich geregeld vanuit een ‘negatieve’ attitude ten opzichte van het christendom profileerden, heb ik meermaals in mijn studies over deze literair-filosofische groep beschreven. Men denke aan Sartres bekende uitspraak dat de hel de ander is en zijn definitie van de zonde als de fout die niet tegen God, maar tegen de medemens begaan wordt. Duidelijk is ook de relatie tussen Sartres concept van de ‘kwade trouw’ en het christelijke erfzondebegrip als men beide disposities definieert als de ‘geworpenheid’ van het individu in een negatieve situatie als gevolg van het gedrag van de ander. Aldus krijgt men in deze literaire stroming sterk de indruk dat Sartre cum suis zich niet zozeer atheïstisch als wel antitheïstisch profileerden; men ziet immers dat zij tegen godsbeelden vochten in plaats van onafhankelijk van het christendom hun weg te gaan. Uiteraard valt deze reactie heel goed te begrijpen vanuit de tijdgeest van de jaren 1935-1960: de existentialisten wilden zich eerst van een beklemmende ideologie bevrijden om zich te kunnen ontplooien.

Deze gedachte was ook op mij van toepassing in de jaren zeventig en het werk van Sartre heeft mij enorm geholpen mijn vrijheid te ontvouwen. Vaak ageert hij in

Les Mots tegen deterministische en met name freudiaanse opvattingen, waarin de

mens als een speelbal van (negatieve) jeugdervaringen wordt geprofileerd. In Sartres visie rond 1940-1960 geldt de mens als absoluut vrij, maar maakt hij zich onvrij uit angst voor de reacties van anderen. Ik begrijp nog steeds niet waarom deze Franse denker, in tegenstelling tot Freud, zo vaak van nihilisme beticht werd: het concept van de vrije mens zou men toch minder snel als negatief moeten beoordelen, als dat van het door complexen gedetermineerde bewustzijn van de psychoanalyse? De gedachte dat ik, evenals Sartre, in vrijheid maar ook als enige in staat was mijzelf van mijn neurose van de kwaadaardige God te bevrijden, heeft mijn ontwikkeling dan ook goed gedaan. Na vier jaar Theologie staakte ik deze studie en hield ik mijn afbraakproces voor gezien.

Niettemin verdween mijn interesse voor religieuze kwesties niet, reden waarom ik later besloot de studie Theologie alsnog af te ronden. Met name onderwerpen die op de grens van godsdienst en literatuur liggen, behielden mijn belangstelling en daarom valt mijn ingeving van vier jaar geleden te begrijpen om bekeringsverhalen te gaan onderzoeken. Een van mijn belangrijkste uitgangspunten daarbij was de aanname dat de conversie allereerst aan veranderingen in het taalgebruik van de bekeerling te herkennen valt: hij gaat simpel gezegd anders spreken na zijn ommekeer. Deze shift valt literatuurwetenschappelijk te benaderen en dat brengt mij weer terug bij Sartres Les Mots. De schrijver van deze autobiografie verschuift van het christelijke naar het atheïstische vertoog, wat hem boeiend maakt voor mijn onderzoek. Zo vervangt hij - conform de hierboven beschreven existentialistische conventies - de zonde door de fout, de Heilige Geest door inspiratie en God/de duivel door de ander.

humanistische taalfamilie - in de betekenis die Wittgenstein daaraan gegeven heeft - blijven de vervormingen van het christelijk vertoog in zijn autobiografie dus nog steeds zichtbaar. Het boeiende van Les Mots vind ik dat Sartre de vertrouwde christelijke begrippen in deze poging vanuit een ander perspectief adequaat

actualiseert. Ik zou zijn autobiografie in het licht van bovenstaande notities dan ook als een anti-bekeringsverhaal willen lezen: er is sprake van een taalverschuiving, zij het in een verslag waarin de bekeerling de lezer aanspoort zich juist van God af te wenden.

Les Mots heeft mij lang geïmponeerd, maar gaandeweg rezen mijn twijfels over

Sartres leer, met name na lezing van diens marxistische opvattingen, die hij na de Tweede Wereldoorlog steeds dogmatischer ging concretiseren. Ook over zijn strijd tegen God groeiden mijn aarzelingen, vooral toen ik zijn anti-godsbewijzen onder ogen kreeg. Niettemin beschouw ik mijzelf nog steeds niet als een gelovige: als Hij bestaat denk ik dat Hij, zoals Spinoza ooit suggereerde, misschien wel de beste bedoelingen met de bergen heeft.

Recensies

Deus ex Machina, tijdschrift voor actuele literatuur

Jaargang 31 (september 2007), nr. 122

128 pagina's

Losse verkoopprijs: €7,50

Zoals je op die loopbanden in de luchthaven het gevoel hebt dubbel zo snel vooruit te komen, heb ik in de trein het gevoel veel meer te doen dan thuis. Bij al dat gelezene en geschrevene komt nog de geslaagde poging een verandering van plaats te hebben ondernomen, waardoor de dagelijkse prestatie beslist drie keer zo groot genoemd mag worden. Ik begin daarom tijdens mijn gebruikelijke rit van Utrecht naar Den Bosch te lezen in Deus ex Machina, het Antwerpse tijdschrift voor ‘actuele literatuur’ en word aangenaam verrast door het onderwerp. Kunstenaars en intellectuelen die wanhopen over de vooruitzichten van originaliteit kunnen moed putten uit dit nummer, dat ‘open source en sampling’ gedoopt is, naar het dossier dat centraal staat. Zoals muzikanten vandaag de computer als hulpstuk gebruiken om op de achtergrond van hun eigen creaties Nina Simone en Jim Morisson een duet te laten zingen, zo heeft ook de hedendaagse auteur begrepen dat recycling een goede tekst niet schaadt. Sampling is echter niet nieuw. Ook Hadewych parafraseerde graag de Bijbel. En zoals elke literatuurwetenschapper tegenwoordig weet, gebeurt hergebruik lang niet altijd bewust. Elke tekst is doorspekt met citaten, verwijzingen, echo's en culturele talen, die er in enorme stereofonie doorheen snijden. Echter, waar ligt de grens tussen intertekstualiteit en plagiaat? Met andere woorden: hoe zit het met het auteursrecht? Deze interessante kwestie staat centraal in het dossier.

Ongeveer 85% van de voorgaande alinea is geplagieerd uit het betreffende nummer van Deus ex Machina. Sommige zinsneden zijn geheel overgenomen, een andere is weer ontdaan van een Vlaamse uitdrukking waarvan ik vermoed dat onze Nederlandse lezers deze niet kennen. Ongeveer op dezelfde manier heeft Jonathan Lethem, de schrijver van het beginartikel ‘De extase van de beïnvloeding’ (die voor dit nummer vertaald is door Dirk-Jan Arensman) zijn tekst tegen de starheid van het auteursrecht bij elkaar gecopypastet. Af en toe valt dat op, maar over het algemeen heeft hij er

voorbijgaat aan de financiële kwesties. Als voorbeeld van hoe-het-niet-moet gebruikt hij het Disney-imperium: het merendeel van de tekenfilms bevat gerecycled materiaal, maar iedereen die Mickey Mouse natekent, kan een proces verwachten. Het artikel is prikkelend voor degenen die niet geloven in verregaande intertekstualiteit, maar kent een groot manco: het is door een Amerikaan geschreven die niet bekend is met een wereld buiten de VS (en nee, dat is niet per definitie een pleonasme) of die dit stuk oorspronkelijk bedoeld heeft voor publicatie in een Amerikaans blad. Dat is soms hinderlijk (‘het zijn sociale instituties en culturele tradities die ons definiëren als Amerikanen en stimuleren als mens’), en soms regelrecht irrelevant, gezien het feit dat (continentaal) Europa een ander auteursrechtsysteem kent.

Gelukkig wordt dit ondervangen door het tweede artikel ‘Van copyright naar copyleft: het auteursrecht onder vuur?’, geschreven door Christian Dekoninck. Je zou het niet verwachten in een literair tijdschrift (wellicht is dat ook het doel geweest,

Deus ex Machina probeert bijzondere invalshoeken te kiezen), maar Dekoninck is

een jurist. Hij legt puntsgewijs uit waarom Lethems ideeën interessant, maar niet algemeen bruikbaar en ook niet altijd van toepassing zijn. Dat klinkt saai, Dekoninck schrijft echter helder en gebruikt veel voorbeelden, waardoor het een fijne tegenhanger is voor het overvolle en wild betogende stuk van Lethem.

Na het theoretische deel is er ruimte voor vier dichters en vier prozaschrijvers, die gevraagd zijn een van hun voorbeelden te eren c.q. te plagiëren - al is er nergens sprake van echt plagiaat, ze leggen allemaal netjes uit wie ze gebruikt hebben en hoe. Niet iedereen is op zijn gemak met het concept of misschien moet ik zeggen: niet alle literatoren kunnen (willen? durven?) er het maximale uithalen. Dat blijkt soms uit het overduidelijk naast elkaar plaatsen van eigen en hergebruikte tekst, zoals dichters Mustafa Stitou en Tsead Bruinja doen. Annelies Verbeke zegt het ronduit: ‘[h]oewel ik ontzettend veel plezier heb beleefd aan het verwerken van [Gogols] De

neus in “de Mond”, kan ik mezelf toch niet al te ernstig nemen bij zoveel diefstal’,

en demonstreert ze haar ongemak ook door zinnen van Gogol over te nemen zonder deze goed aan te passen aan haar eigen, nogal van Gogol afwijkende stijl. Ook de inkorting van het verhaal doet het geen goed.

Deze problematische pogingen maken het dossier wat mij betreft des te

interessanter, zeker door de verantwoording die alle schrijvers geschreven hebben. Ze demonstreren hoe moeilijk het hergebruiken van andermans teksten kan zijn. Niet alleen vanwege het mogelijk ongemak dat dit oproept bij de schrijver, maar ook omdat ze laten zien dat het een kunst is te herwerken op een leuke, boeiende, grappige of ander literair interessante manier en er een soepel lopend geheel van te maken. Schrijver Bart Koubaa is daar evenmin in geslaagd. Zijn bewerking van de ‘Vertellingen van duizend-en-een-nacht’ laat voornamelijk zien dat

duizend-en-een-vertellingen niet op vier A4'tjes passen. Het verhaal hort en stoot naar een onbevredigend eind. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden te vinden. Thomas Blondeau heeft het bijvoorbeeld wél begrepen. Hij doet het dan ook vaker,

wisseling zonder zich vast te pinnen op de originele teksten, met als briljante beginzin:

‘Toen Georges Samyn op een ochtend uit een droomloze nacht ontwaakte, besefte hij dat hij definitief in een klootzak veranderd was.’ Norbert de Beule laat op een speelse manier zien hoe hij andere schrijvers, liedteksten en het leven in zijn gedichten verwerkt en Erik Jan Harmens levert naast zijn bewerking van het gedicht ‘Verkeerde Raadhuizen’ van H.H. Ter Balkt - waarbij hij niet schroomt teksten van rapper Ol' Dirty Bastard te gebruiken - een mooie uitleg van het herwerkproces:

Hoe ik het precies gedaan heb weet ik niet. Het was bladeren, knippen en plakken, luiduit voorlezen, de klankovereenkomst zoeken, weer weggooien en opnieuw beginnen. Jezelf bij het hoofd grijpen en wensen dat je een fatsoenlijk vak had gekozen, bijvoorbeeld lasser. En dan toch de triomf vinden, op het moment dat je buurman fluitend de nieuwe werkweek inluidt.

Het verhaal van Christiaan Weijts, waarin hij citaten gebruikt uit Romeo en Julia om die te contrasteren met de banaliteit van de praat in een sekschatbox, is in zijn geheel op de site te lezen, zie http://www.deusexmachina. be. Verder zijn er nog een verhaal van Ingo Schulze, waarin hij zichzelf plagieert (en waar het voor mij o zo ware citaat aan het begin van deze recensie uitgeplukt is), een artikel over sampling in muziek van Tom Nys dat voor een niet-muziekliefhebber te specialistisch is, maar dat aan het eind wel weer een interessant licht op de plagiaatkwestie werpt, en een aantal gedichten, zowel het origineel als de vertaling, uit de bundel My Angie Dickinson van flarfdichter1

Michael Magee. En tot slot is er een zeer grappig en raak stuk, ook van Magee, ‘Wat is een internetschrijver’, over een aardvarken en een albinorat die een anonieme schrijver tot waanzin drijven door wel en geen antwoord te geven op de titelvraag.

Het dossier laat de mogelijkheden van ‘plagiaat’ zien en geeft de discussie, net als de bezwaren en het plezier van de auteurs goed weer. Deus ex Machina neemt geen expliciet standpunt in en registreert zonder zelf te willen shockeren. Dat had bijvoorbeeld gekund door het gebeuren op een metaniveau door te trekken, maar dat heeft de redactie niet gedaan: de verwijzingen worden netjes vermeld (al moet ik oppassen met een dergelijke uitspraak: ik ben geen briljante citatenherkenner) en de rechten op de gepubliceerde stukken in het magazine liggen nog steeds bij de auteurs. Verwacht dus geen pamflet voor ‘open source en sampling’, maar wel een interessante kijk op de ‘intertekstualiteit versus plagiaat’-discussie, die wat mij betreft het mooiste naar voren komt uit de verantwoording die de schrijvers bij hun stukje

knip-en-plakwerk schreven.

Buiten het dossier zijn er nog stukken over en door Marguerite Duras en

criticus/schrijver Leo Geerts. Ook heeft DEM een nieuwe rubriek, ‘Klein gedrukt’, waarin telkens een kleine onafhankelijke uitgeverij centraal staat, ditmaal Calamari Press uit New York, inclusief enkele stukken primaire literatuur van schrijvers van

Derek White ‘tekstuele kunst’ zijn door de verbondenheid van tekst en beeld. Het is jammer dat we daar - afgezien van wat illustraties van White - geen bewijs van krijgen in de vorm van bijvoorbeeld een foto. Ik zal genoegen moeten nemen met de mooie vormgeving van Deus ex Machina zelf, die verdient zeker een compliment: strak en tegelijkertijd speels, aangevuld met een poster van beeldend kunstenaar Kris Gevers en Disney-collages bij de artikelen. Zouden die Mickey Mouses legaal overgenomen zijn?

Corina Koolen

F. Bordewijk

Nagelaten documenten

Amsterdam (Bas Lubberhuizen) 2007

174 pagina's €14.90 euro

ISBN 978 90 5937 122 4

Bordewijk als mens en als schrijver: van tricot badpak tot Bints

In document Vooys. Jaargang 26 · dbnl (pagina 87-94)