• No results found

Daarom: poëzie

In document Vooys. Jaargang 26 · dbnl (pagina 107-119)

Overal ter wereld wordt er volop gedicht en toch horen we telkens weer dat de poëziekunst op sterven na dood is. Daar wringt natuurlijk iets. Zij die de marginale positie van de poëzie benadrukken perken haar veelal in tot een selecte groep van ‘echte’ of ‘serieuze’ poëtische teksten, en verwijzen daarmee zonder pardon volledige (sub)genres en -culturen naar de prullenmand. Zo bekeken is het met de poëzie al gauw slecht gesteld. Maar een tegenovergestelde houding is niet per se veel meer verrijkend. Wanneer er tussen de waarde en het belang van al die duizenden

cultuuruitingen die vallen onder de noemer poëzie geen onderscheid meer gemaakt zou worden, zou dat een miskenning zijn van de diversiteit van het poëtische veld. Een middenweg lijkt daarom ideaal, maar dat roept dan wel meteen de vraag op hoe die middenweg er dan uit zou zien en waar de accenten zouden moeten of kunnen liggen.

Een interessant antwoord op deze vraag biedt het pas uitgekomen boek Oneigenlijk

gebruik. Over de betekenis van poëzie, van de in Vlaanderen opgegroeide en

geschoolde, maar tegenwoordig in Utrecht werkende hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Geert Buelens, die tevens naam maakte als dichter en essayist. In de inleiding van het boek stelt Buelens het spanningsveld aan de orde dat er bestaat tussen ‘het instantplezier dat je aan kunst kunt beleven’ en ‘het uitgestelde, maar niettemin bestaande plezier dat je overvalt wanneer je ergens door studie en onderzoek meer over begint te weten.’ (11) Dat spanningsveld blijkt ook te slaan op de

tweedeling die ik hierboven schetste: de poëzie van/voor iedereen versus de poëzie van/voor weinigen. Deze tweedeling komt door het hele boek regelmatig terug. Buelens neemt daarbij zelf voortdurend de middenpositie in, opvallend genoeg zonder daarbij te belanden in de valkuil van het ‘enerzijds, anderzijds’-ritme.

bijeengebracht in twee afzonderlijke delen, voorafgegaan door een inleiding die dat thematische kader schetst. Verwijzend naar de metaforiek van Wittgenstein (over taal als spel) onderscheidt Buelens de twee delen als volgt: deel één gaat over het speelveld en het spel, deel twee gaat over de spelers. (25) Daaraan zou ik nog willen toevoegen dat het eerste deel meer poëticaal en persoonlijk van aard is, terwijl het tweede deel wat academischer is.

Het meest poëticale is misschien wel het eerste essay van deel één, ‘Gevallen van de wereld’, dat eindigt met een regelrecht poëticaal program. Buelens geeft daarin aan dat hij op zoek is naar een poëzie

[d]ie geen angst heeft voor haar eigen tijd, maar toch ook niet in modieus, pseudofuturistisch gedaas vervalt; [...] poëzie die haar eigen onrust, onzekerheid en ideologische geladenheid cultiveert en tot poëtische lucht-en gasbelllucht-en opblaast; [...] [p]oëzie, kortom, die gelucht-en zelfclucht-ensuur toepast, geen verraad pleegt aan het leven, maar in alle betekenissen van de woorden van de wereld gevallen is. (39-40)

Het lezen van die woorden bevestigde voor mij dat de poëzie nog steeds een interessant discussieonderwerp is, en dat het uitspreken van een vernieuwende poëtica anno 2008 nog altijd kan.

Een openingsessay als dit wekt misschien de indruk dat Buelens' agenda volledig dichtgetimmerd zit. Maar niets is minder waar. Aan het begin van deel twee gaat hij uitgebreid in op de ‘plattelandspoëzie’ van Guido Gezelle en H.H. ter Balkt. Met name de eerste is, met zijn sterke nadruk op de christelijke moraal, niet per se een voorbeeld van Buelens' ideale poëzie. Dat maakt hem echter niet minder interessant vanuit het perspectief van de bestuderende lezer die Buelens is. Hiermee raken we ook aan het thema van het laatste essay van de bundel, ‘Mijn huistaak is mijn spel -mijn spel is -mijn huistaak’, waarin nogmaals ingegaan wordt op het in de inleiding geschetste spanningsveld. Het gaat daarbij om het fenomeen dat voor veel essayisten en literatuurwetenschappers het plezier van de tekst juist ligt in het feit dat je zoveel interessants over de tekst kunt schrijven, en minder in de eerste intuïtieve

kennismaking met de tekst.

Het samengaan van openheid en stelligheid maakt Oneigenlijk gebruik zonder meer tot een zeer lezenswaardig boek. Ik zal proberen dit iets concreter te maken met een voorbeeld. In het essay ‘Imagoprobleem, zei u?’ gaat het om de politieke relevantie van poëzie. Onder verwijzing naar de dichterspraktijken van Osama Bin Laden en Radovan Karadzic laat Buelens zien dat die politieke rol van poëzie nog altijd bestaat. Daarbij laat hij er echter geen twijfel over bestaan dat dit nou niet noodzakelijk de plek is waar we de poëzie het liefste zien, net zo goed als ook de rol van de poëzie als de vertegenwoordiger van het Goede en de beschermer van de onderdrukten weinig uithaalt. De oplossing volgt aan het slot:

Misschien moet het [nl. het genre van de poëzie, IN] dat debacle maar zonder valse schaamte in zijn eigen voordeel draaien en zich specialiseren in de mislukking. Het gedicht zou zich verder kunnen ontwikkelen tot het medium bij uitstek om de retoriek van woordzwendelaars en andere praatjesmakers te onderzoeken. (59)

Hier staat een duidelijk en concreet voorstel voor de poëzie, dat zich niet direct laat plaatsen binnen de traditionele structuren die we met het genre associëren, en dat die structuren dus door zijn stelligheid juist opengooit.

In deel twee gebeurt dat opengooien vooral door de verkenning van terreinen waar de poëziekritiek zich traditioneel verre van houdt. Onder meer in ‘Wilde vrouwen

En zelfs de veelal woordeloze freejazz krijgt een eigen bespreking, waarin wederom het vermogen tot verandering centraal staat, ditmaal vertolkt door de anarchie van de freejazz tegenover de ‘subtiele harmonie en ritmes’ van de gewone jazz, die ten tijde van haar verschijnen gemeengoed waren. (221)

Gedurende het hele boek combineert Buelens deze aandacht voor nieuwe

onderwerpen en verfrissende methodes met een al even zo frisse en vlotte schrijfstijl. Daarbij vindt de lezer zinnen als ‘Ja, natuurlijk zijn er grenzen. Maar ook wij moeten de dag doorkomen. En de nacht’ (125) en ‘Liep ik die dag door het museum en besloot ik dat ik het wel zo ongeveer had gehad met die moderne kunst’. (9) De omschrijving van Bob Dylan als ‘twintigjarige buitenlul uit de Midwest’ (249) hoort in hetzelfde rijtje thuis. Het boek krijgt hierdoor een soort lichtheid, zonder dat de ernst gemaskeerd of weggewuifd wordt. Van de lezer wordt ook weldegelijk een inspanning verwacht, alleen staat die inspanning nooit het plezier in de weg. Ook dat vormt een rode draad van het boek.

De combinatie van openheid en stelligheid, vrolijkheid en een serieuze benadering, maakt van Oneigenlijk gebruik als vanzelf een prettig leesbaar boek. Hier spreekt iemand die iets te vertellen heeft, en die dat iets ook nog eens heel goed kan

verwoorden. Daar komt dan nog bij dat Buelens ook inhoudelijk vernieuwende wegen inslaat. Na het lezen van dit boek is het derhalve hoegenaamd onmogelijk om nog pessimistisch te zijn over de poëzie. Geert Buelens toont zich hiermee een waardig verdediger van het genre, dat mede dankzij hem nog zeker een aantal eeuwen mee kan.

Anne Marie Musschoot, Hans Vandevoorde & Hans Groenewegen (red.)

Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit. Over Karel van de Woestijne

Groningen (Historische Uitgeverij) 2007

320 pagina's €29,95

ISBN 978-90-6554-102-4

Karel van de Woestijne

Verzameld dichtwerk: deel I (lyrische poëzie) & deel II (epische poëzie), bezorgd door A.M. Musschoot et. al. Tielt (Lannoo) 2007 (Deltareeks) 762 & 529 pagina's

€49,95 & €49,95

ISBN 978-90-209-6760-9

‘neem dan dit pijnlijk boek; wil deze verzen lezen’: ode aan Karel

van de Woestijne

De eer die Karel van de Woestijne (1878-1929) heeft ontvangen en nog ontvangt staat in schril contrast met de eenzaamheid, de mismoedigheid, de vermoeidheid en het leed dat uit de meeste van zijn verzen spreekt: ‘De kanker van mijn aangezicht/ Straalt als de liefde en maakt mijn vijand rijk.’ Al toen de dichter in 1928 vijftig werd, zo leren we uit de bijdrage van Geert Buelen aan Al ben ik duister, werd hem een eerbetoon geschonken dat nauwelijks denkbaar is. En nu, zo'n 130 jaar na zijn

de gedichten uitstekend weten te treffen. En natuurlijk, de gedichten van de Vlaming zijn het meer dan waard opnieuw uitgegeven te worden. Dit neemt echter niet weg dat met deze uitgave de Deltareeks weliswaar voldaan heeft aan haar doelstelling dat ‘[d]e belangrijkste werken uit de oudere Nederlandse letterkunde permanent beschikbaar [moeten] zijn’, maar toegankelijk zijn ze daarmee nog niet meteen. De literair-historische situering van Karel van de Woestijne en zijn poëzie is niet overdadig. De informatie die achterin het tweede deel per gedicht of cyclus gegeven wordt is vaak nuttig en informatief en roept om meer. Zeker het tweede deel, waarin de epische poëzie is opgenomen, blijft regelmatig onderbelicht. Zoals de editeurs in de uitleiding aangeven is deze uitgave de eerste waarin alle epische dichtwerken van Van de Woestijne tezamen zijn gebundeld: dit had me dan ook een mooi moment geleken al die epische werken van een flink kader te voorzien dat de lezer een eind op weg helpt. Bij elk gedicht is nu wel enige uitleg opgenomen, maar vaak niet meer dan een korte samenvatting en enkele opvallende kenmerken: onvoldoende om als leeswijzer te dienen. Door dit gemis moet de lezer van Van de Woestijnes epische gedichten, wil hij deze zonder problemen kunnen begrijpen, plaatsen en waarderen, beschikken over voldoende kennis van de poëzieconventies aan het begin van de twintigste

eeuw, tevens een meer dan ruime kennis hebben van de Griekse mythologie waarop vrijwel alle epische gedichten gebaseerd zijn en daarbij bekend zijn met het taaleigen van de dichter dat niet vrij is van Vlaamse woorden en uitdrukkingen. Ondanks een prachtige vormgeving maakt dit het lezen van juist de minder bekende werken van Van de Woestijne niet bepaald laagdrempelig.

Gelukkig verscheen eveneens in 2007 de essaybundel Al ben ik duister, 'k zet me

glanzend uit bij de Historische Uitgeverij. Deze bundel wordt op de achterkant

gepresenteerd als ‘een onontbeerlijke leeswijzer’ bij het Verzameld Werk van Van de Woestijne. Alle aspecten van de dichter worden erin belicht: zijn werk, zijn omgeving, de dichter als historische figuur... En inderdaad, een gebrek aan

invalshoeken is deze essaybundel niet te verwijten. In welke andere bundel leren we over de bestudering van zonnemythen in de negentiende eeuw, de mensen achter de Duitse censuur in de Eerste Wereldoorlog en de literatuurwetenschap van Paul de Man? En over Karel van de Woestijne natuurlijk.

Mijn gedachten na het lezen van elk afzonderlijk essay waren steeds nagenoeg hetzelfde. Wat een boeiend en goed geschreven essay, en wat gaat het weinig over Van de Woestijne. Laat dit een tik gechargeerd zijn: natuurlijk komt de dichter zelf in veel facetten naar voren. Toch lijkt het vooral een essaybundel te zijn waarin alom erkende namen (Jürgen Pieters, Paul Claes) mogen doen wat ze normaliter ook al deden, maar dan aan de hand van het werk van Karel van de Woestijne. Dirk De Geest blijkt een uitstekende close-reader (met freudiaanse trekjes), maar het feit dat hij elke klank, elke komma in het bekende sonnet ‘Wijding aan mijn vader’ van een betekenis weet te voorzien leert ons bijzonder weinig over de andere poëzie, en, wat erger is: ook niet veel over het befaamde sonnet zelf, want met een verrassende of spannende interpretatie komt De Geest niet.

De bijdragen van Anne Marie Musschoot, Peter Theunynck en Geert Buelens zijn reconstructies van enkele perioden uit het leven van de dichter en geven inkijkjes in de omstandigheden van de historische persoon Van de Woestijne. Spijtig hierbij is wel dat de bijdrage van Theunynck, nota bene de schrijver van Van de Woestijnes biografie die over enkele jaren moet verschijnen, niet meer is dan een bijzonder rijk gedocumenteerde maar volstrekt onnavolgbare reconstructie van de omgang van de dichter met de Duitse censuur. Dat de auteur niet in staat is met al het tot zijn beschikking zijnde materiaal een goed leesbaar verhaal te vertellen is nog geen groot probleem: erger vind ik het dat hij zonder meer meent een moreel oordeel te moeten vellen over het handelen van Van de Woestijne in de Eerste Wereldoorlog.

Nog het meest in aanmerking voor ‘leeswijzer’ komt de bijdrage van Hans Groenewegen. Hij bespreekt en interpreteert de in het oeuvre van Van de Woestijne wat afwijkende bundel Substrata zonder lezing van de gedichten overbodig te maken. Groenewegen heeft verstand van poëzie en een uitstekende pen en dat bewijst hij hier opnieuw. In zijn interpretatie van de bundel komt hij tot uitspraken die het gehele oeuvre van de dichter aangaan: Groenewegen is in staat in twintig bladzijden de

Ook de bijdrage van Jacob Groot is absoluut de moeite waard. Geen napluizing van de geschiedenis bij hem, of een formele, verantwoorde analyse, maar pure erotiek. In een prachtig geschreven essay leest Groot de poëzie van Van de Woestijne op een erotische wijze en haalt allerhande tekstuele verwijzingen naar boven - te beginnen bij de dichtregels die de titel van de essaybundel vormen - die benadrukken hoezeer seksualiteit bij Van de Woestijne een rol speelt. Zonder de gedichten te willen reduceren tot seks laat Groot zien dat deze lezing heel goed mogelijk is en hij doet dat met bijzonder enthousiasme. Zowel bij Groenewegen als bij Groot geldt dat het lezen van hun essays soms fijner is dan het lezen van de poëzie waar ze over gaan, zonder daarmee de poëzie tekort te willen doen.

Voor de meeste bijdragen in de bundel geldt zoals gezegd: ze zijn informatief en helder maar je kunt je afvragen voor wie ze nu eigenlijk geschreven zijn. Wat moet een beginnende Van de Woestijne-lezer met een gedetailleerd onderzoek naar mystieke aspecten in één bepaald gedicht, zoals Hans Vandevoorde ons voorschotelt? En wat moet de wetenschappelijke collega met de bijdrage van Leo Jansen, die in enkele pagina's in zeer grove trekken de visie van Van de Woestijne op aard en wezen van de poëzie schetst? Om als leeswijzer bij het Verzameld Werk te dienen zijn de bijdragen in ieder geval te particulier: veeleer zijn het interessante

wetenswaardigheden voor de doorgewinterde Van de Woestijne-liefhebber. Wie bij het lezen van de epische gedichten wel een handreiking kan gebruiken zal die in deze bundel, net zo min als in het Verzameld dichtwerk vinden. Alleen de bijdrage van Paul Claes biedt wat aanknopingspunten bij het lezen van het epische werk, maar verder dan een interpretatie van het motief ‘zon’ gaat ook Claes niet.

Het zou absoluut onterecht zijn om te beweren dat Karel van de Woestijne als dichter tekort wordt gedaan. Er is aandacht voor zijn werk, het wordt geëditeerd, er wordt over geschreven. De vraag is alleen of zijn dichtwerk met de recente uitgaven een breder publiek zal krijgen dan tot nu toe het geval was. De editie is prachtig maar de gedichten van Van de Woestijne zullen vermoedelijk voor veel lezers enkele drempels bevatten die door de woord- en tekstverklaringen van de editeurs niet volledig weggenomen worden; de essaybundel is goed geschreven en geeft

interessante inkijkjes in enkele aspecten van zowel het dichtwerk als de historische persoon van Van de Woestijne, maar voor de lezer die niet op de hoogte is van de dichter en zijn werk en tijd blijven het particuliere inzoomingen zonder

noemenswaardige relevantie voor de lectuur van zijn werk. Ook de in de essaybundel opgenomen brieven aan Emmanuel de Bom en de foto's van Van de Woestijne zijn aardige toevoegingen voor liefhebbers van het werk van de Vlaming maar ook niet meer dan dat. Het lezerspubliek dat in deze dagen Karel van de Woestijne wil eren heeft zodoende de beschikking over veel meer materiaal dan in 1928; of dat publiek ook groter is, is de vraag.

Personalia

Hans Anten is docent-onderzoeker, verbonden aan de afdeling Moderne

Nederlandse Letterkunde van de Universiteit Utrecht. In 1996 promoveerde hij op Het bekoorlijk vernis van de rede, een studie naar enkele prozawerken van F. Bordewijk.

Maarten van Buuren is hoogleraar Moderne Letterkunde (in het bijzonder de

Franse) aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1986 op een proefschrift over de metaforiek in Les Rougon-Macquart van Emile Zola. Hij publiceerde onder andere over Baudelaire en Proust. Momenteel doet hij onderzoek naar manuscripten van Paul Valery.

Jeroen Dera is derdejaarsstudent Nederlandse Taal en Cultuur aan de Radboud

Universiteit Nijmegen. Hij zit in de redactie van het literaire internetmagazine

Meander en hoopt volgend jaar te beginnen aan de onderzoeksmaster Letterkunde

en Literatuurwetenschap aan de RU.

Feike Dietz werkt momenteel aan haar promotieonderzoek ‘Emblematische

dynamiek in de zeventiende en achttiende eeuw: woord, beeld, religie’. In 2007 behaalde zij de master Nederlandse Literatuur en in 2008 rondt ze de research master Dutch Language and Literature af.

Amber Malou van den Eeden is student aan de Gerrit Rietveld Academie te

Amsterdam.

Jaap Faber is researchmasterstudent Moderne Nederlandse letterkunde en sinds

2005 redacteur van Vooys.

Bram leven doceert filosofie aan de Provinciale Hogeschool Limburg (België)

en literatuur aan de Universiteit van Utrecht. Hij promoveerde op het boek

Machinic Deconstruction: Literature / Politics / Technics (2007).

Michiel van Kempen is bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de

Universiteit van Amsterdam. Hij is de redacteur van een groot aantal

bloemlezingen over de Surinaamse en Antilliaanse poëzie. In 2003 verscheen zijn lijvige, tweedelige Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003). Zijn laatste uitgaven zijn de roman Vluchtwegen (2006) en zijn inaugurele rede

Welcome to the Caribben, darling! De toeristenblik in teksten uit de (voormalige) Nederlandse West (2007). In 2004 ontving hij de ANV-Visser Neerlandia-prijs.

Thessa Kockelkorn behaalde in 2002 cum laude haar master Biomedische

Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Ze werkt nu als zelfstandig grafisch ontwerper en web-designer.

Corina Koolen rondde in 2003 cum laude haar studie Taal en Kunstmatige

Intelligentie aan de Universiteit van Tilburg af. Momenteel is ze werkzaam als freelance tekstschrijver/redacteur en volgt ze de bachelor Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht.

Emy Koopman rondde in 2006 cum laude haar bachelor Klinische Psychologie

aan de Universiteit Utrecht af. Momenteel studeert ze aan diezelfde universiteit Literatuurwetenschap. Ze is eindredacteur van Vooys.

Ivo Nieuwenhuis volgt de research master Dutch Language and Literature aan

de Universiteit Utrecht, waarbinnen hij zich bezighoudt met Nederlandse letterkunde in de breedste zin des woords. Sinds begin dit jaar is hij hoofdredacteur van Vooys.

Annette Portegies is uitgever van Querido. Ze werkt aan een biografie over

Maurice Gilliams.

Jeroen van Rooij is masterstudent Dutch Language and Literature. Daarnaast

is hij is flarfdichter en heeft hij proza gepubliceerd in DWB en Parmentier.

Margriet van Rooij, oud-redactielid van Vooys, studeerde Grafische

Vormgeving aan de Hogeschool voor Beeldende Kunsten te Utrecht en

vervolgens Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Momenteel is zij werkzaam bij Nieuw Amsterdam Uitgevers.

In document Vooys. Jaargang 26 · dbnl (pagina 107-119)