• No results found

Tweede Deel, met zoo goede genegentheid ende aangenaamheid aen te nemen als

In document Dichtkundige ziele-zangen (pagina 142-147)

het Eerste. Ik derve u l. versekeren, dat het zelve niet minder u l. zal vergenoegen,

en voldoen als 't voorgaande.

N.N.

Zegepraal Over de Dood van d'Eerzame, Vroome. Godzaligen ende

wel in God-geoeffende Jongeling, Ds. Philippus van Sorgen.

Student in de H. Godgeleerdheid, overleden den 25. in Lente-maand

1677.

Gy hebt dan overmogt, vervaarlyk' Spook, Uw Zeisch, Waar meê gy alles maaid, hebt gy in 't lest geslagen In PHILIPSminste deel; na dat gy Spier en vleisch Al over lang had van zijn bonken af gaan knagen. Daar leid hy neergeveld, de gravers staan gereed Om hem in 't naare graf, met aard en puin te dekken; Uw Vyand, Vyandinn' van alle Vleisch, vertreed Gy met u mag're Voet: maar waar toe zal 't u strekken? Ik weet, gy waard al lang in snood' een Eed gespan, Met Duivel en de Wereld boosaardiglyk, getreden, Om u geweld en list te leggen op hem an;

En al u meeste wreedheid aan hem te besteden. Gy Duyvel, Wereld, Dood, waarom dog zoo verwoed Gewoeld; wat had gy dus te vreezen en te zorgen; Een Jongman, stil, beleeft kuisch, eerlyk van gemoed, Godvrugtig en in God geleerd, 'k meen PHILIP VANZORGEN. 'k Zeg zoo een Jongeling kon die u hinder doen:

Hel-spoken, moest uw wrok hem tot een voorwerp stellen? Wat onheil, ramp, of schâ kond gy op hem vermoên, Dat gy niet rusten kond voor gy hem quaamt te vellen, De reden valt my in; om dat hy in der daad

Was; 't geen hy wezen moest (dat raar is in dees tyden) Dat is, oprecht voor God, en voor den Mensch, uw Haat En spyt kon daarom niet dit vroome Gods kind lyden. Gy zaagt zijn voortgang in de zaal'ge wetenschap Van God; en van de Mensch den weg tot God te leeren: En hoe door d'Heil'ge Taal hy klom op d'hooge trap Der wijsheid, daar de Heer zijn Lievers mee wil eeren. Neen dagt gy, holla! neen, dees Jongman moet van kant; Ons Rijk, en Babels Troon mogt hy gaan overvallen. Men vind'er weinig soo; en zulke zijn bestant Ons Rijk te slopen, dat alreeds is aen het vallen. Die zullen 't ons niet doen, die, of door gierigheid, Of eerzugt, of door dwang van Ouderen, Studeren, Met toeleg om daar na eens in aanzienlijkheid, Als Baasjens van de Kerk, by Grooten te verkeren. Och! dat 's ons eige Volk die dienen ons het best: Maar, zulke Quanten die alleen van God geleerd zijn, Die moet men vlieden als een schadelijke Pest.

En ons ontzach'lijk Rijk moet daar voor vry vereerd zijn. Dies moest de Dood aen 't werk, die wreede Moorderin, Ook heeft zy wel gelukt, als huiden is gebleken.

Maar zeg my, schrik'lyk Spook, wat heil vind gy daar in Dat g'in VANZORGENShert uw Dolk hebt kunnen steken? Al hebt gy hem geveld, daar zyn 'er meer als hy

(Al zijn zy dun gezaaid) die als Manhafte knechten

Met d'Helm op 't hoofd, met Schild in d'hand, met 't Zwaard op zy Nog zullen Babels Rijk, van God gesterkt, bevechten.

Maar wat een grooten dienst heb gy aen hem gedaan, Gy hebt een eind gemaakt van zijn lang quynend leven, Uw' aenkomst was hem lief, hy greep u willig aen, In plaats dat and'ren voor u zoo angstvallig beven. Hy wist dat van uw Zeisch de sné was stomp gemaakt, En dat het duister Rijk had op hem geen vermogen. Dies hy u Dood, en d'Hel beschimpt en uitgemaakt

Heeft, toen gy op het wreedst dorst komen voor zijn oogen. Al leid zijn Ziel-Kist, gekist en in het graf

Gedompelt onder d'Aard, de Ziel gaat heilrijk waarden By God (aen wien hy zig ten dienst hier overgaf) Bevryd van alle quaal en rampen dezer Aarden. Gy Jonge Manschap: die tot Godsdienst u bereid,

Leerd op de voorgang van VANZORGENGod recht kennen. Niet juist na 't geen u van uw Meesters word gezeid; Maar wild u aen Gods Geest, en aen zijn Woord gewennen. Dat was VANZORGENSdoen, die ook zoo zeer verligt Was in die wetenschap, niet waanziek uitgevonden Door Aardsche wyzen, mits die blind zijn in dat licht,

Maar die gegrondvest staat op d'Heill'ge twee Verbonden. Dan zult gy ook de vrugt van uw genoten vlijd,

Ter tijd van God bestemd, ontwijffelbaar erlangen Als hy u voeren zal uit d'woeling van den tijd Met Phlip, In d'Eeuwigheid, ten Rey der Zegezangen. Godzaal'ge Moeder van zoo een Godzaal'ge Zoon, Verheugd u in zijn heil, nu is hy by zijn Vader En Heiland, vry gemaakt van 's Werelds spot en hoon En rampen die den mensch benarren allegader. Zijn Ziel verzadigt haar in het beschouwen van Gods Heerlijk aangezicht; en drinkt met volle teugen Uit der Wellusten Bron; ey! droog u tranen dan Van d'oogen, om u in zijn heilstand te verheugen. Hy heeft de moeilikheid zijn 's dagwerks afgedaan, Beginnende zijn Rust op 's Heere Heill'ge rust-dag; En is in 's Heeren rust, hem lang bereid, gegaan,

Waar op hy in zijn Aardsch gewoel met zulk een lust zag.

In document Dichtkundige ziele-zangen (pagina 142-147)