• No results found

Transsekten mét bepaling van dikte en macroscopische beschrijving

Hoofdstuk 2. Onderzoek naar het voorkomen en aard van het veen in de vallei

2.3 Transsekten mét bepaling van dikte en macroscopische beschrijving

2.3.1 Algemene bespreking

Een eerste transsekt is uitgevoerd ter hoogte van de geselecteerde sequentie. Zo kunnen de gedetailleerde resultaten van de hoofdsequentie in een dwarsdoorsnede gesitueerd worden. De dikte van het veen in het gebied tussen Nieuwendijk en de rand van het Militair Domein (zie kaart 1.1b) was enigszins gekend dank zij de resultaten van vroegere onderzoeken (Allemeersch, 1987: De Becker, 2009). Daarom werd er gekozen voor 2 aanvullende transsekten. Stroomopwaarts is de vallei vanaf Spiekelspade breed genoeg om een transsekt te leggen. Helemaal stroomafwaarts is gekozen voor de omgeving van Stalse Molen. Deze omgeving is niet in landbouwgebruik en hier kon van de eigenaar (Natuurpunt) vlot toelating bekomen worden om de boringen te verrichten.

De boringen werden verricht met een smalle gutsboor (0 3 cm). Bij deze transsekten werd steeds geboord tot op de basis van het veen. Slechts in enkele gevallen was dit niet mogelijk omdat helemaal onderaan het profiel op een ondoordringbaar stuk hout gestoten werd. Bij de beschrijving van het veen komen zowel herkenbare plantenresten als de humificatiegraad aan bod (zie tekstbijlage 2.3.1). De series van boringen of raaien verlopen zoveel mogelijk dwars door de vallei.

De sedimenten werden in enkele types samengevat. Een overzicht van de in de profieltekeningen gebruikte symbolen is terug te vinden in bijlage (tekening 2.3.2.1).

Toplaag: deze laag is sterk onderhevig geweest aan bodemkundige processen. De toplaag bestaat uit sterk veraard veen of op natte plaatsen uit sterk gehumificeerd veen. Bij veenvorming zal het veen humificeren. Hoe meer gehumificeerd, hoe minder de plantenresten zichtbaar zijn. Sterk veraard veen is een extreme vorm van humificatie waarbij

zowat alle plantenresten vergaan zijn. Op zeer natte plaatsen kan deze toplaag uit een recente vegetatie bestaan die soms maar niet altijd bij het minder gehumificeerd veen aansluit.

Sterk veraard veen, niet in toplaag: als er ook dieper dan 50 cm een sterk veraard veen voorkomt, is hiervoor een aparte categorie voorzien. Dit duidt op zeer sterke uitdroging.

Beekafzettingen: gelaagde afzettingen van fluviatiele oorsprong. Deze komen alleen dicht bij de beken voor. De korrelgrootte van dit hoofdzakelijk anorganisch materiaal is zandige leem, lemig zand, zandige klei enz.

Zeggeveen: dit veentype is het belangrijkste in de vallei. Het wordt gekenmerkt door de vele vezels van Carex in het veen. In zijn zuivere vorm bevat het weinig houtresten of resten van riet (zie bij volgend type). De meeste vormen van zeggeveen zijn rijk aan subfossiele mossen. Het zeggeveen in de vallei van de Zwarte Beek bevat echter weinig mossen. In 2010 zijn er bij de macroscopische beschrijvingen geen mossen gevonden. Allemeersch (1987) vermeldt bij een transsekt nabij Hemelrijk wel plaatselijk veel Tomenthypnum nitens in het zeggeveen.

In het veld zijn in het zeggeveen - eventueel na controle onder stereomicroscoop - in 2010 de zaden/vruchten van Comarum palustre, Menyanthes trifoliata, Carex rostrata en Carex sp. en de wortelstokken van Equisetum fluviatile herkend.

Zeggeveen met riet/hout: op het vorige type bestaan er varianten. Bij een belangrijke bijmenging van wortelstokken van Phragmites australis wordt van zeggeveen met riet gesproken. Bij zeggeveen met hout zijn soms resten van Betula pubescens/pendula, Alnus glutinosa en Salix sp. te herkennen.

Houtveen: wordt gekenmerkt door relatief veel houtbrokken. Op grotere diepte (= meer dan 4 m) zijn aan de basis van het veen - na controle onder stereomicroscoop - naalden en een zaadje van Pinus sylvestris gevonden. Hogerop gaat het om de soorten die bij het vorige type vermeld zijn.

Subaquatische afzettingen met vivianiet: deze subaquatische afzettingen bevatten is een verzameling van verschillende types. Soms bevatten ze veel organisch materiaal en soms nauwelijks. De sedimenten zijn in meestal wel gelaagd. Algemeen kenmerk in de vallei van de Zwarte Beek is de aanwezigheid van vivianiet. In het veld is dit mineraal gemakkelijk te herkennen door de blauwe kleur die dit witte sediment aanneemt bij contact met licht en zuurstof. Vivianiet (Fe3(PO4)2.8H2O) kan zich vormen in een sterk gereduceerd milieu (Lindsay, 1979). Aanwezigheid van ijzer en fosfaat vormen bijkomende noodzakelijke voorwaarden. Bij de vorming van vivianiet worden ijzer en fosfaat vastgelegd. Dit sterk gereduceerd milieu sluit dus een beekje met sterk stromend water zoals de huidige Zwarte

Beek uit. In dit sediment zijn in het veld zaden van Potamogeton sp. en Ranunculus subg. Batrachium herkend.

Deze materialen zijn vooral in de paleovallei aanwezig maar veel dunnere laagjes kunnen ook op de flank voorkomen. Met een onregelmatig microreliëf waren er bij een stijgende grondwatertafel tijdelijk ondiepe plassen.

Zandsubstraat: eolische afzettingen.

2.3.2 Beschrijving van de transsekten

2.3.2.1 Transsekt ter hoogte van de geselecteerde sequentie

Dit transsekt bevindt zich aan de rand van het Militair Domein. Dit is centraal in de smalle middenloop. Naast de vele sequenties, die we in het veld beschreven hebben is er één geselecteerde sequentie of hoofdsequentie die in detail zal onderzocht worden (zie hoofdstuk 3, 4, 5 en 6).

Voor de exacte ligging van deze doorsnede of raai boringen verwijzen we naar de bijlagen (foto 2.3.2.1). Op de tekening 2.3.2.1 bemerken we dat de veenlaag op één plaats bijna 6 m dik is. De achtergrondinformatie voor de opmaak van de tekening bevindt zich in tekstbijlage 2.3.1. De paleovallei ligt net ten noorden van de Oude Beek. De noordelijke flank van het zandsubstraat helt veel geleidelijker dan de zuidelijke flank.

In de paleovallei hebben zich in eerste instantie subaquatische afzettingen ontwikkeld. Deze paleovallei wordt opgevuld met een afwisseling van zandige laagjes, veen en vivianiet. Daarop ontwikkelt zich later een zeggeveen.

Naast de diepe insnijding begint de veengroei op de noordelijke flank dikwijls met een houtveen. Later gaat dit over in een zeggeveen met riet/hout en een zuiver zeggeveen. Op de flanken kunnen er soms ook dunne laagjes met subaquatische afzettingen zijn (boring 5). Het microreliëf van het zandig substraat zorgde er voor kleine, ondiepe laagtes die onder water kwamen te staan bij de stijging van het grondwaterpeil.

Op de zuidelijke flank wigt het veen zeer snel uit. De bodem is er nat en rijk aan organisch materiaal maar momenteel is er geen veenpakket aanwezig. In de Duitse literatuur wordt dit als een Anmoorboden omschreven (Ellenberg, 1996).

Beekafzettingen zijn alleen vlak bij de Zwarte Beek aanwezig. Sporen van fluviatiele invloed zijn afwezig. Bij de macroscopische beschrijving zijn er geen mossen gevonden in het veen. De Kempen liggen aan de rand van de zone waar veen in de 2e helft van het Holoceen tot hoogveen evolueerde. Alvorens er van hoogveen sprake kan zijn, is er altijd een zone met oligotroof veen. Beiden bevatten veel Sphagna, die reeds in het veld als groep herkenbaar zijn. Deze ontbreken hier. Ondanks de dikte van het veen (bijna 6 m) is er geen evolutie tot oligotroof veen of tot ombrotroof veen (=hoogveen).

2.3.2.2 Transsekt stroomafwaarts Spiekelspade

Deze raai boringen is dicht bij de westelijke tankbaan gelegen (kaart 2.3.2.2). Op tekening 2.3.2.2 is de paleovallei nog aanwezig. In dit gedeelte van de smalle middenloop, vlak bij de bovenloop, is de vallei minder breed en is er geen contrast meer tussen de helling van de twee flanken van het zandsubstraat.

Bij boring 4 en 6 zijn de gevolgen van de uitvening nog duidelijk. Bij boring 4 is er een zeer losse veenmassa (=trilveen) van 1 m boven een waterkolom van 1 m. Dit komt overeen met een ontginning van het veen tot 2 m diep in het begin van vorige eeuw (Burny, 1986). Bij boring 6 was de toestand letterlijk te onstabiel om verder te werken.

Het type veen aan de basis hangt af van de lokale topografie. Bij een trage stijging van het grondwater vormt er zich een houtveen op het zandsubstraat. Bij een snelle stijging van het grondwater is er een dun laagje met subaquatische afzettingen aanwezig op het zandsubstraat. Tussen beide uitersten ontwikkelt zich een zeggeveen op het zandsubstraat. De Zwarte Beek stroomt buiten het eigenlijke veenlichaam. Dicht bij de beek is alleen houtveen aanwezig. Een paar dunne laagjes met beekafzettingen verraden de invloed van de beek. Evolutie naar oligotroof of ombrotroof veen ontbreekt.

2.3.2.3 Transsekten nabij Stalse Molen

Voor de ligging van de raaien verwijzen we naar kaart 2.3.2.3 in bijlage. Het beboste gedeelte van de vallei is de kern van een mijnverzakkingsgebied.

Bij de doorsnede ten oosten van Stalse Molen (tekening 2.3.2.3a) bemerken we dat de Oude Beek zeer diep uitgegraven is. Als gevolg daarvan is het veenlaagje sterk veraard. Tussen dit sterk veraard veen en het zandsubstraat is er een sterk humeuze laag aanwezig. De humificatie is zo ver gevorderd dat het materiaal extreem gefragmenteerd is en als klei aanvoelt. Het is vergelijkbaar met de humeuze horizont bij natte heide op een zandsubstraat.

De sedimenten vlak bij de Zwarte Beek zijn sterk bepaald door menselijke ingrepen. De Zwarte Beek is er al eeuwen afgeleid om voldoende verval te hebben voor de Stalse Molen. De doorsnede ten westen van Stalse Molen (tekening 2.3.2.3b) bevat nauwelijks veen. Alleen vlak bij een beekloop is er een dun laagje aanwezig. Bij deze raai en bij de andere transsekten nabij Stalse Molen zijn er regelmatig ijzerconcreties gevonden. Deze kunnen zich vormen als het ijzer van het grondwater boven de watertafel achterblijft. Boven de grondwatertafel vormt zich limoniet (n-FeO(OH)).

Op de doorsnede ten zuidoosten van Stalse Molen (tekening 2.3.2.3c) is een dun laagje veen te zien. Het veen is veraard of zeer sterk verweerd. Soms kon het nog als houtveen omschreven worden.

2.4 Reconstructie ecologische randvoorwaarden voor