• No results found

Bespreking van de huidige vegetaties en de mogelijke veenvorming

Hoofdstuk 7. Beschrijving van de actuele vegetatie ter hoogte van de selecteerde

7.5 Bespreking van de huidige vegetaties en de mogelijke veenvorming

Inleiding: alvorens in detail te treden, is het wel zinvol de evolutie van het terrein in de voorbije decennia te doorlopen.

Het kaartblad 17/7 van de Belgische militaire kaart van 1935 (zie kaart 1.9.6 in bijlage) toont ons dat het gebied volledig als grasland in gebruik was. Meerdere zones, zowel tegen de Hoogbosvliet als de Zwarte Beek, worden als drassig voorgesteld. Dit al dan niet drassig zijn, kunnen we echter niet tot op perceelsniveau achterhalen.

Het kaartblad 17/7-8 van de Belgische militaire kaart van 1960 (zie kaart 1.9.7 in bijlage) geeft meer variatie. Alleen vlak langs de Zwarte beek is er een smalle strook als bos ingetekend. De andere opgaande begroeiingen op de kaart zijn toen recent aangeplante populieren. De meeste graslanden worden nog landbouwkundig als hooiland gebruikt maar toch zijn er al enkele ruigten ingetekend. Deze gronden zijn door de landbouw opgeheven.

De graslanden HA, HA+ en HAS liggen op de drogere en hogere plaatsen in dit gedeelte van de vallei. Buiten het Militair Domein worden ze al langer als natuurgebied beheerd. De meeste jaren worden ze eenmalig gehooid. De gedeelten binnen het Militair Domein kennen meer wilgenopslag.

Net omdat ze enkele dm hoger liggen dan de terreinen in de omgeving, komt de watertafel zelden tot aan het oppervlak. Bij deze graslanden is er een mineralisatie van de afstervende plantenresten en mogelijks ook van het veen. Bij achterwege blijven van maaibeurten, ontwikkelen zich in eerste fase vegetaties met bulten (vb. Molinia caerulea) maar ook

soorten zoals Urtica dioica en Rubus. In deze vegetaties is er geen actieve veenvorming. De weinige mossen duiden er op dat het strooisel mineraliseert. Dit belet echter niet dat -bij een extreme vernatting - de mineralisatie zou kunnen stoppen en de veengroei niet opnieuw zou kunnen opstarten. Dit blijkt althans uit de paleo-ecologische analyse (zie hoofdstuk 5).

De graslanden HAP en SHA liggen iets lager. We gaan ervan uit dat de afstervende populieren binnen deze vegetaties weinig impact hebben. Deze terreinen zijn wel afhankelijk van kwel. Het grote aandeel van Scirpus sylvaticus toont dit aan. Bij een stopzetten van afvoeren van organisch materiaal, zal Scirpus sylvaticus domineren en ontstaan er geleidelijk wilgenbroekstruwelen. In de huidige hydrologische toestand draagt dit type vermoedelijk niet bij tot effectieve veenvorming.

Het grasland Jef is laaggelegen vlak bij het verlandend Hoogbosvliet. Bij een verdere verlanding en gemiddelde waterpeilverhoging van het Hoogbosvliet en het overschakelen op maaibeheer is de situatie hier hydrologisch gunstig voor het ontstaan van kleine zeggenvegetaties. Die sluiten nauw aan bij vegetaties die in het veenprofiel gevonden zijn (zie hoofdstuk 5). Indien kleine zeggenvegetaties jaarrond nat genoeg blijven, kan onder menselijke invloed (maaibeheer) een stabiele toestand optreden. Het is vooralsnog onduidelijk of bij stopzetten van maaibeheer en voldoende hoog grondwaterpeil de kleine zeggenvegetaties niet verbossen en er veenvorming kan optreden op een boomarm oppervlak zoals te zien is in het veenprofiel (zie hoofdstuk 5).

Dit perceel werd door de vorige eigenaar (Jef Ramakers) als graaswei gebruikt na het doortrekken van de Hoogbosvliet rond 1985. Hij groef bijkomend nog een diepe ontwateringsloot schuin door het perceel en bleef het geruime tijd (10 jaar?) nog als graaswei gebruiken tot bleek dat het perceel te nat bleef. Hij heeft het dan aan Natuurpunt verkocht (mond. med. Willy Vanlook).

Het grasland Jac, vlak bij de Hoogbosvliet gelegen, ontvangt ondiep afstromend water van hogergelegen bronzones. Juncus acutiflorus is hier de aspectbepalende soort. Deze vegetatie sluit nauw aan bij voedselarme vormen van het Calthion. Dicht bij de beek zijn er ook kansen voor ontwikkeling tot kleine zeggenvegetaties, op voorwaarde dat het grondwaterpeil in de zomer hoog genoeg blijft.

Na het vergraven van de Hoogbosvliet verschenen ten zuiden van deze waterloop soorten als Scirpus sylvaticus en Urtica dioica, die zich geleidelijk aan zuidwaarts (tegen de helling op) verplaatsten. Na het ophogen van de beekbodem verdween de dominantie van deze soorten en verschenen steeds meer soorten van kleine zeggenvegetaties (Carex panicea, Carex curta, Carex rostrata), vooral in de kommetjes (mond. med. Willy Vanlook).

De ruigtes Scs, Scs + en JSM zijn nog iets lager gelegen. Toch blijven ze nog begaanbaar in het zomerhalfjaar. Hier vindt geen maaibeheer plaats. Meestal ontstaat er een dominantie van Scirpus sylvaticus maar Molinia caerulea ontwikkelt zich bij JSM in bulten. Daarnaast bevatten deze vegetaties nog veel ruigtekruiden. Om eventueel terug bij veenvorming aan te sluiten is een constanter en hoger waterpeil nodig.

De ruigtes Cac en Cac+ zijn ontwikkeld tot bultvormige vegetaties met een dominantie van Calamagrostis canescens. Dit is een gevolg van het wegvallen van het beheer als hooiland. Tussen de bulten zijn ze soms moeilijk begaanbaar en vinden we soorten zoals Comarum palustre en Menyanthes trifoliata. Herstel tot een kleine zeggenvegetatie is mogelijk mits verwijderen van de bulten en het opstarten van hooilandbeheer. Zonder actief beheer evolueren deze ruigtes tot een wilgenbroekstruweel en later tot elzenbroekbos. Voorwaarde tot evolutie naar elzenbroekbos met veenvorming, is dat deze percelen jaarrond voldoende nat zijn.

Als het wilgenbroekstruweel (Sal, Cac+) zich gevormd heeft in een vroegere veenput, is de kans groot dat veenvorming optreedt.

De verlandingsvegetaties Cal en CC zijn in het recente verleden uitgegraven. Bij beide types is momenteel een proces van veenvorming aan de gang. Het uitgegraven gedeelte wordt met materiaal van drijftillen (bij Cal) of trilvenen (bij CC) opgevuld.

Hoofdstuk 8. Beschrijving van de actuele