• No results found

Transformatie van de zorg betreft een nieuwe manier van de zorg invullen. De tweede en derde principes van de hervorming van de zorg zijn hier van kracht: zelfredzaamheid en wederkerig- heid (Rijksoverheid 2015). Dit hoofdstuk behandelt de ervaring van de sociaal werker op deze zelfredzaamheid en hun zorg voor de groep mensen die hierdoor tussen wal en schip dreigt te vallen. Ten tweede wordt de overgang van recht naar willekeur besproken. Ten derde worden paradoxale uitwerkingen van de transformatie behandeld. Ten slotte wordt een deel conclusie gegeven.

2.1 Tussen wal en schip

Het zelfredzaamheidsideaal is altijd een onderdeel geweest van het maatschappelijk werk. Sommige sociaal werkers noemen het nieuwe beleid een herformulering van hun beroeps- ethiek, het uitlichten van allang bestaande mechanismen als zelfredzaamheid. Echter is de na- druk op zelfredzaamheid nu enorm. De sociaal werker geeft aan dat hij tussen de cliënt en zijn voorziening moet gaan zitten om deze vervolgens meer zelf te laten doen. Wanneer zeg je tegen een cliënt dat hij het zelf moet oplossen en wanneer vraag je een indicatie aan? Dit is een lastig punt voor de sociaal werker.

‘Moet ik daar tussen gaan zitten en zeggen eerst kreeg je heel veel maar kan je niet alle-

maal dingen zelf. Is dat nu mijn rol of niet? Ingewikkeld’ (R5).

Beleid is bijvoorbeeld erg gericht op collectieve hulpverlening (Rijksoverheid 2015), dit toont dat het beleid gericht is op mensen die een bepaalde mate van zelfredzaamheid bezitten. Collec- tief aanbod vereist dat mensen de taal spreken en geestelijk zodanig gezond zijn dat ze kunnen meekomen in de groep. Dit is dus een zekere mate van zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is echter niet universeel volgens de sociaal werkers en zij ervaren drie groepen cliënten. Cliënten die (meer) zelfredzaam kunnen zijn en dus moeten zijn. Cliënten die nog niet zelfredzaam zijn, maar het wel zouden moeten kunnen worden na stimulatie van de sociaal werker. Cliënten die dit niet zijn noch kunnen zijn of worden.

‘Dus ik snap t doel wel, je kan niet oneindig geld ertegen aansmijten. Ik vind wel veel men-

sen kunnen ook wel dingen echt meer zelf en verantwoordelijkheid nemen voor hun ge- zondheid, meer sporten of gezond eten in plaats van hulpbehoevend worden. Wat lastig is bij deze doelgroep is dat deze mensen al zo zijn, stel je zit al in een rolstoel dan is t lastig en gaat die vlieger niet op. Die hebben hulp nodig, zoals meneer in de rolstoel die zegt: Mijn schoonmaker krijgt niet meer betaald. Dat vind ik heel schrijnend’ (R5).

30

Veel sociaal werkers benoemen dat het beleid vooral gericht is op de eerste en de tweede groep (Rijksoverheid 2015), zij die zelfredzaam zijn of kunnen worden. De zwakste groep valt hier- door tussen wal en schip. Er verdwijnen voorzieningen en omdat mensen langer thuis moeten blijven wonen, vallen zij ook meer buiten beeld voor de sociaal werker. Ook wordt er een eigen bijdrage ingesteld voor sommige voorzieningen, wat de toegankelijkheid beperkt.

‘Het alleen maar draait om netwerken en mensen moeten alles in hun netwerk kunnen en dat is gewoon niet zo. Het is voor heel veel mensen die echt niet in hun eigen netwerk te- recht kunnen. Omdat daar heel veel misbruik is of mensen gewoon dat netwerk niet heb- ben. Of al zoveel beroep hebben gedaan op hun netwerk, dat het netwerk helemaal klaar is met ze. En dat is de realiteit. Dan kunnen we met z’n allen, de gemeente, denken: ja, mensen moeten het toch meer met elkaar redden, maar daar geloof ik helemaal niet in, zeker niet in een stad als Amsterdam’ (R10).

Deze mening van een sociaal werker delen vrijwel alle respondenten. Mensen zelfredzaam ma- ken is een ideaal van het maatschappelijk werk, maar daarin is ook ruimte voor de professionele hulp aan mensen die dit niet lukt. Hier is in het nieuwe beleid (Rijksoverheid 2015) en in hun veranderde beroepsuitoefening veel minder tijd voor, door de nieuwe indicatietaak, de focus op zelfredzaamheid en bezuinigingen waardoor voorzieningen zijn geschrapt. Sociaal werkers wijzen vooral naar psychiatrische cliënten die niet mee kunnen komen met het nieuwe zelfred- zaamheidsbeleid. Ook vrijwilligers kunnen niet makkelijk met deze mensen werken.

‘Die zelfredzaamheid is goed, maar het is niet heilig. Want sommige mensen kunnen het gewoon niet en die zullen altijd terugvallen op de hulpverlening. En daar moet je wel oog voor blijven houden. En voor die groep wordt het wel harder. Er gaan veel meer mensen buiten de boot vallen en er zijn ook mensen waar het met een vrijwilliger niet altijd opge- lost is, zoals bij psychiatrische klanten. Daar moet toch soms ambulante begeleiding en professionele hulp op. En dat alles veel strakker wordt aangetrokken en de richtlijnen veel scherper zijn, vallen toch een aantal mensen toch buiten de boot. En daar zijn wij eigenlijk wel als maatschappelijk werker het vangnet’ (R14).

Deze sociaal werker voelt zich duidelijk verantwoordelijk om deze groep goed in de gaten te houden, maar zoals het citaat ook aangeeft hebben zij ook niet veel mogelijkheden om hulp te bieden wat als bezuinigingsdruk wordt ervaren. Langer thuis blijven wonen, ervaren sociaal werkers ook als bezuinigingsmaatregel, dit boezemt hen angst in:

'Wat ik gewoon wel hoop, is dat er niet bezuinigd gaat worden op uitvoerenden, zoals han-

den aan het bed bijvoorbeeld, of dat het niet zover komt dat mensen echt thuis zitten te verpieteren, weet je wel. Of gewoon echt niet de zorg krijgen die ze nodig hebben en dat dat niet eens wordt gesignaleerd. Of dat mensen, die gewoon op een bovenwoning wonen, de

31

trap niet af kunnen en geen mantelzorgers hebben en dat daar gewoon niks aan gedaan wordt. Want het is heel leuk dat de overheid wil dat mensen langer zelfstandig blijven wo- nen, maar als er niet genoeg seniorenwoningen zijn, niet genoeg rolstoeltoegankelijke wo- ningen zijn, ja hoe wil je dat dan gaan doen?'(R11).

Sociaal werkers lossen dit nu op door zorg op maat oplossingen te vinden voor mensen. De meesten zeggen dat er nog geen echte structurele problematiek van mensen is die tussen wal en het schip vallen met bepaalde hulpvragen. Aan de andere kant kan men stellen dat dit wel zo is, maar dat er ad hoc oplossingen voor hen worden gecreëerd of discretionaire manoeuvres wor- den gemaakt om dit op te vangen (Lipsky 2010). Sociaal werkers verwachten wel dat het 'tussen wal en schip' drama in de toekomst een groot probleem wordt. De meesten voelen zich verant- woordelijk om naar de gemeente te stappen mocht het zover zijn. Dit voegt aan hun beroepsuit- oefening een signalerende taak toe.

'Maar op het moment dat jij gewoon echt signaleert van dat bepaalde mensen gewoon niet

meer krijgen wat ze nodig hebben, ja, dan moet je dat ook duidelijk maken. Dus je hebt ge- woon een hele grote signalerende functie, denk ik, ook daarin. Je bent gewoon procesbewa- ker als het ware ook van… Weet je, ik bedoel, de gemeente… Als zij willen weten dat men- sen echt tussen wal en schip vallen, dan ben ik hele belangrijke oren en ogen voor hen'(R11).

Echter zijn twee respondenten erg enthousiast over de nadruk die het beleid op zelfredzaam- heid legt. Zij vinden dit een positieve mentaliteitsverandering. Deze twee respondenten zijn opgegroeid in een naar eigenzeggen wijkcultuur, vergelijkbaar met een community regime, waarin burgers als vanzelfsprekend (informele) zorg aan elkaar verlenen (Tonkens 2012). Zij vertellen dat deze transformatie van de zorg een reden is om nu pas in deze sector te gaan wer- ken (R7) en voelen dat het huidige beleid hun eigen ideeën vertolkt (R2&R7). Alle andere res- pondenten ervaren het beleid als onhaalbaar voor de zwakste groep (Tonkens 2012).

2.2 Van recht op zorg naar willekeur:

‘Naja, we krijgen steeds meer vragen binnen van mensen die zeggen: ik heb een indicatie nodig. En dat is eigenlijk precies wat de overheid niet wilde, hè? Want die wilde daar vanaf. De overheid zegt van, hè, in die WMO… Het recht op, dat bestaat niet meer echt, hè? Je hebt een probleem en daar moet een oplossing bij gezocht worden. Dan ga je eerst kijken in het netwerk van iemand en je gaat kijken wat er in het buurthuis te doen is. Maar zo komen vragen heel vaak niet binnen. Mensen zeggen gewoon: ik moet een indicatie hebben, dus dan willen ze toch weer het recht erop’ (R11).

32

Het recht op zorg wordt een gunst, hier is de sociaal werker zich bewust van. ‘Recht op’ is echt onderdeel van het welfare-recipient regime en het citizen-consumer waar zorg als product wordt gezien (Tonkens 2012). Dit citaat laat de diffuse regimes zien, ideaaltypen die in de reali- teit door elkaar heen lopen (Tonkens 2012). Ook leidt het nieuwe beleid van zelfredzaamheid (Rijksoverheid 2015) tot het paradoxale effect dat burgers via indicaties hun recht op zorg pro- beren te handhaven. Dat het recht op zorg naar een willekeurigheid verschuift blijkt mede uit het feit dat de uitvoering van de Wmo per gemeente kan verschillen (Rijksoverheid 2015).

'Dat is heel apart van deze WMO: de uitvoering kan per gemeente verschillen. Dus de ene

gemeente kan nog radicaler zijn dan de andere. Daar loop je dan maar achteraan, je hebt geen invloed op wat jouw werk wordt. En dat is wel heel vervelend’ (R3).

2.3 Paradoxale uitwerkingen van de transformatie

De nadruk op zelfredzaamheid werkt op een genuanceerde manier paradoxaal. Als de cliënt zelf belt naar een instantie is dat goed voor het zelfvertrouwen van de cliënt en in het verlengde, de zelfredzaamheid. Echter, als de sociaal werker belt, krijgt zij veel meer gedaan dan de cliënt, maar dit stimuleert dus niet de zelfredzaamheid, zoals het huidige beleid wil. Zelfredzaamheid heeft dus niet betrekking op wat iemand bereikt, maar door middel waarvan (in dit geval de professional) hij of zij iets bereikt. Ook heeft zelfredzaamheid niet zoveel te maken met het indi- vidu, het gaat er niet om of iemand ZELF redzaam is, maar meer waar hij zijn zorg vandaan haalt.

Het aanvragen van een PGB bijvoorbeeld, kan als een zeer zelfredzame actie worden be- schouwd. Men neemt het heft in eigen handen door zorg zelf te gaan regelen. Het afraden van een PGB kan zo redenerend dan als afraden van een vorm van zelfredzaamheid worden gezien. De vraag of het beleid wel echt gericht is op zelfredzaamheid, of wat verstaan wordt onder zelf- redzaamheid rijst hier op. Iemand is zelfredzaam als hij zorg krijgt vanuit zijn netwerk en niet zelfredzaam als hij zorg krijgt van een professional. Kortom, een PGB aanvragen is geen zelfred- zame actie, een buurvrouw om hulp vragen wel. Het neoliberaal communitaristisch burgerschap gaat hier niet op (Van Houdt et al. 2011). De nadruk van het beleid ligt schijnbaar vooral op het communitaristische element en niet op het neoliberale burgerschap dat contracten en individu- alistische manieren van zorg verkrijgen voorop plaatst (Van Houdt et al. 2011; Rijksoverheid 2015).

Een ander paradoxaal effect is dat men iets zelf moet doen om hulp te krijgen voor wat men dus niet zelf kan doen, want daar is de hulp voor nodig. Mensen die de administratie niet zelf kun- nen doen, krijgen geen PGB.

33

‘Ik vind het wel apart. Ik kan wel een plan van aanpak invullen, maar ik weet dat sommige mensen dat echt niet kunnen, ook als ze het willen, dan kunnen ze het niet. Dus dan moeten ze hulp zoeken voor hulp die ze aan het zoeken zijn, snap je? Dan, vragen ze een PGB aan en dan: oh ja, maar dan heb je een plan van aanpak nodig, maar daarom willen ze een PGB, omdat ze dat niet kunnen’ (R4).

Ten slotte

Beleid is te rooskleurig volgens sociaal werkers, het geeft een gevoel aan de sociaal werkers dat zij niet nodig zijn. De enorme nadruk op zelfredzaamheid leidt bij deze professionals tot twijfel aan hun bestaansrecht. Hun maatschappelijk werk wordt ingekort in tijd, wat zij als deprofessi- onalisering en onderwaardering ervaren en als een te rooskleurige voorstelling van de werke- lijkheid. Alsof hun eerstelijnszorg, hun maatschappelijk werk niet nodig is, omdat men dat zelf gaat doen. De professional is vooral indicaties aan het aanvragen voor voorzieningen in de tweedelijnszorg. Wat er tussen de nuldelijn (eigen netwerk en vrijwilligers) en de tweedelijns- zorg nog overblijft, is maar de vraag voor de sociaal werkers. Zij vinden de nadruk op de nulde- lijn niet haalbaar, het draaien op vrijwilligers en het afbrekende bestaansrecht van de prof is niet reëel.

34