• No results found

In dit hoofdstuk worden twee theorieën besproken. Nooteboom levert een theorie die de verbanden in het model bevestigen. Williamson beschrijft de samenwerking vanuit een andere invalshoek. Volgens Williamson houdt het aangaan van contracten en samenwerking

hoofdzakelijk verband met de (transactie) kosten. Deze theorie zorgt voor een kritische kijk op het model.

7.1 Theorie ‘management van partnerships’ Nooteboom

De theorie ‘management van partnerships’ van Nooteboom18 gebruikt verschillende factoren om de positie van een partij te kunnen bepalen. De positie van een partij in een samenwerking wordt bepaald door de afhankelijkheid van een partij. Nooteboom onderscheidt een symmetrische relatie, waarbij beide partijen in gelijke mate en een asymmetrische relatie, waar partijen in ongelijke mate, op elkaar aangewezen zijn. Bij asymmetrie heeft één partij meer opties om uit te wijken. Nooteboom koppelt het begrip afhankelijkheid aan de kans op vals spelen, en dit heeft een negatieve invloed op de samenwerking. Bij het bepalen van een positie moet er rekening worden gehouden met

omstandigheden waar de partij en de samenwerking in verkeren. De onzekerheid, ten aanzien van vaak externe omstandigheden, kan worden verminderd door regulering van de overheid.

De gedachtegang rond afhankelijkheid en samenwerking vertaalt Nooteboom naar variabelen en formules die kort zullen worden besproken. Nooteboom stelt het volgende:

De reden van partij X om een relatie aan te gaan met partij Y en om daarin eventueel te investeren is gelegen in de meerwaarde van Y voor X in verhouding tot alternatieve partijen (WYX). Het directe risico is gelegen in de omschakelingskosten voor X (OMX), waar het risico van investeringen tot uiting komt. Wanneer de negatieve relatieve waarde van de huidige partner groter is dan de

omschakelingskosten, dan zal X geneigd zijn om te schakelen. Y zal haar waarde moeten proberen te verhogen. Wanneer de relatieve waarde van de partner positief is dan zal X eventueel bereidt zijn om de omschakelingskosten te verhogen door zijn/haar specifieke investeringen te verhogen. De waarde van een partij hangt af van:

1. het aandeel dat de partner (Y) heeft in de relevante hoeveelheid productie of input van de andere partij (X).

2. De technologische capaciteit die voort komt uit omstandigheden, omzet, kwaliteit, levertijd en kosten.

18

3. De kennisbron van een partij; de kennis over markten, technologie en politiek. 4. De capaciteit tot het integreren van activiteiten vanuit de bedrijfskolom

5. De flexibiliteit die van belang is ten aanzien van de productievolume, personeel, tijd, organisatie, en productie.

6. Internationale karakter van Y 7. De betrokkenheid van een partij

8. De innovatieve capaciteit van een partij

9. De continuïteit van een partij; dit geeft onzekerheid (failliet) 10. De netwerkpositie van een partij en deze hangt af van:

a. de indirecte toegang via de partner tot achterliggende bronnen. Bronnen wordt vertaald als resources. Het omvat grondstoffen, componenten, apparatuur, en geleverde diensten, maar ook arbeid, goede naam, legitimatie, vergunningen en markten. In deze samenwerking gaat het om grondstoffen, vergunningen, geleverde diensten en markten

b. Bedreigingen uit netwerk van partij. De risico’s die een partij loopt kan invloed hebben op de indirecte partij. Er is ook de kans dat door contact van een partij met een concurrent informatie weg kan lekken.

c. Het is van belang hoe lang men verwacht dat de relatie zal duren. Men zal minder geneigd zijn tot opportunistisch gedrag als men langere tijd zou kunnen profiteren.

Wanneer de totale waarde van Y en de omschakelingskosten van X positief zijn dan is X afhankelijk van Y. Partij Y kan daar vooral gebruik maken wanneer haar waarde voor X groot is in de vorm van opportunistisch gedrag (de afhankelijkheid van een partij wordt gebruikt om voordeel te halen voor de andere partij). Vereist is dat Y de afhankelijkheid van X weet. De relatie zal doorgaan zolang de afhankelijkheid van X kleiner is dan de waarde van Y voor X en de omschakelingskosten van X. Bij het bepalen van de duur van de relatie wordt de

continuïteit van partij X bepaald door de waarde van Y voor X en de omschakelingkosten van X. De waarde van Y betekent hier de meerwaarde in verhouding tot alternatieven, zodat de opportunistische kosten voor het niet gebruiken van alternatieven worden meegenomen. De waarschijnlijkheid van opportunistisch gedrag door Y wordt bepaald door de ruimte dat wil zeggen de mogelijkheden daartoe en de neiging om van die ruimte gebruik te maken. De neiging tot opportunistisch gedrag wordt bepaald door Y’s voordeel in defectie, wat kan worden beïnvloedt door karakter, gewoonte, emotie en sociale normen. Nooteboom erkent hierbij een positief effect van vertrouwen in een samenwerking. Het toenemen van

vertrouwen door het leren samenwerken en het bekend zijn met de andere partij en omstandigheden, zorgt ervoor dat het verwachte risico van opportunisme daalt. Aan omschakelen van een partij zitten kosten verbonden (switching costs) of wel de

omschakelingskosten. Het risico van het verlies van specifieke investeringen wordt bepaald door het product van drie factoren: het percentage van het volume van X dat bij de relatie betrokken is, de mate waarbij bij die transacties specifieke investeringen gemoeid zijn en het aandeel dat men heeft in het eigendom van die investeringen. Garanties gelden meestal als een tegengewicht voor het risico van specifieke investeringen. Deze kunnen gegeven of ontvangen worden. Garanties kunnen negatief of positief werken voor een partij, al naar gelang men meer of minder garanties heeft gegeven dan wel ontvangen. Garanties verminderen de mogelijkheid tot opportunistisch gedrag. Vervolgens is natuurlijk ook de waarde van Y voor X belangrijk voor de omschakelingskosten; de waarde is een verlies indien men omschakelt.

7.2 De casussen in het licht van Nooteboom

Nooteboom noemt in het bepalen van de waarde van een partij enkele belangrijke factoren die ook in het model voorkomen. De indeling is anders, maar er zijn veel overeenkomsten. * Ten eerste wordt de rol van de overheid genoemd in verband met omstandigheden en de positie van een partij. In de crosscase analyse komt inderdaad naar voren dat de gemeente onzekerheid in een project wegneemt en dat daardoor het risico voor de woningcorporatie vermindert.

* Ten tweede noemt Nooteboom verschillende middelen waaronder de kennisbron, de technische capaciteit en het netwerk. In het model worden deze middelen

(ontwikkelingsvaardigheden, netwerk en financiële middelen) opgenomen.

Naar aanleiding van de casussen komt naar voren dat de gemeente gebruik maakt van de kennis en het netwerk van de corporaties. Bedreigingen en risico’s uit het netwerk worden niet meegenomen, maar zouden van invloed kunnen zijn op het tijdsverloop in de

samenwerking (vertragingen etc). Deze risico’s worden echter niet genoemd in de casussen; alleen zorginstelling Parabol zorgt in case 3 voor vertraging. Het Parabol is niet afkomstig uit het netwerk van een partij maar is een onafhankelijke derde waar beide partijen mee moeten samenwerken. Regelgeving wordt in het model een middel van de gemeente genoemd en kan eventueel vergeleken worden met de ‘kennis van politiek’ bij de waardebepaling van een partij.

* Ten derde wordt de flexibiliteit genoemd. Flexibiliteit is volgens Nooteboom van belang voor het productievolume, personeel, tijd en organisatie. In het model is de flexibiliteit van belang voor de productie (de vraag van de markt) en tijd in de samenwerking.

* Ten vierde erkent Nooteboom een positief effect van vertrouwen op de samenwerking. Uit de analyse komt vertrouwen als een belangrijke factor naar voren bij het verloop van een samenwerking tussen de gemeente en woningcorporatie. In tegenstelling tot vertrouwen (positief) heeft wantrouwen een negatief effect op de samenwerking. Het gebruiken van garanties kan, volgens Nooteboom, de rol van vertrouwen in een samenwerking verminderen. Garanties kunnen worden gebruikt om het opportunistisch gedrag te verminderen. Garanties zijn o.a contracten die de samenwerking bepalen en vastleggen. Deze garantie komt in het model terug bij de invulling van de samenwerkingsvorm.

* Ten vijfde noemt Nooteboom emotie; de neiging tot opportunistisch gedrag wordt bepaald door Y’s voordeel in defectie, wat kan worden beïnvloedt door karakter, gewoonte, emotie en sociale normen. Opportunistisch gedrag kan worden verminderd door garanties (contracten). Door een samenwerkingsvorm formeel vast te leggen kan de opgekomen emotie van een partij tijdens de samenwerking van minder grote invloed zijn en voor minder problemen zorgen. De factor emotie zal definitief worden opgenomen in mijn model.

Naast de overeenkomsten noemt Nooteboom ook enkele verbanden die in het model niet voorkomen. Het model is eenvoudiger en de omvang van het onderzoek klein, waardoor er vanuit de conclusie uit de crosscase analyse andere factoren meer worden genoemd en

toegevoegd. De factoren alleen genoemd door Nooteboom kunnen echter wel van belang zijn in een andere casussen. Om het model kritisch te bekijken worden enkele factoren uit de theorie van Nooteboom kort beschreven. Dit kan resulteren in een aanbeveling tot verder onderzoek of het aanpassen van het model.

Continuïteit wordt niet in het model meegenomen. Dit is te verklaren doordat de gemeente en ook de corporaties instellingen zijn die door wetgeving zijn ontstaan en niet snel failliet gaan of in mindere mate met die onzekerheid te maken hebben. Deze onzekerheid wordt in geen enkele case genoemd. In case 4 worden wel investeringen door de woningcorporatie gedaan in de relatie met de gemeente. Dit zou kunnen betekenen dat de continuïteit hier een rol speelt. In de overige casussen is hiervan geen sprake en zal eerst nader onderzoek moeten worden verricht. Omschakelen heeft in het model geen grote rol. Dit staat in verband met het feit dat beide partijen in de toekomst vaker met elkaar zullen samenwerken en er dus weinig

ruimte is voor opportunistisch gedrag of reden tot omschakeling. De gemeente en de woningcorporatie kunnen zonder elkaar hun sociale doelstellingen niet waarmaken.