• No results found

strafrecht en de illegale vreemdeling in het vreemdelingenrecht

3.3 Toepassingen van de methoden naar regio

Toepassing in Angelsaksische landen

De gedachte van een nationaal identificatiesysteem stond haaks op de Amerikaanse mythe van Amerika als het land waarin iemand een nieuw leven kon beginnen en afgerekend werd met het verleden. Zoals elk land moest Amerika echter ook haar criminelen beheersen waardoor een landelijk identificatiesysteem nodig was. Het ontbrak echter tot het midden van de 19 eeuw aan technieken om criminelen te identificeren: “Until the 1850’s American police departments also lacked a technology

that was suitable for criminal identification short of branding or other forms of visible disfigurement.” Men had behoefte aan een andere

identificatie dan op naam (die eenvoudig kon worden veranderd) dat begon met het gebruik van de methode van Bertillon in Chicago in 1884;

“Chicago was the First city in America to adopt the Bertillon system of identification” [Dilworth 1977, p. 4].

In 1893 werd de voorloper van de International Association of Chiefs of Police (IACP) opgericht nadat enkele politiechefs de Bertillon-methode hadden bekeken [Dilworth 1977, p. 8 en Colin 2001, p. 149]. Het handboek van Bertillon werd rond 1896 naar het Engels vertaald:

“(…)delegates from more than twenty-five different countries of the world were unanimous in the opinion that an interstate and international system of agreement as to the identification of criminals is a necessity”

[Dilworth 1977, p. 13]. De IACP zag de noodzaak in om een nationaal identificatiebureau op te richten om criminelen landelijk te kunnen identificeren.

Rond 1904 werden vingerafdrukken bij de Engelse politie gebruikt en bij gevangenissen in Amerika, doch nog niet bij de Amerikaanse politie. Rond de periode van de St. Louis Wereldtentoonstelling in 1904 besefte men dat de tijd, deskundigheid en kosten van het nemen van een vingerafdruk beduidend lager waren dan het verrichten van metingen volgens de methode van Bertillon [Dilworth 1977, p. 54-58]. Ook waren geen nauwkeurige en dure instrumenten nodig. De classificatiemethode van Edward Henry voor vingerafdrukken was goed bruikbaar om een persoon snel en eenduidig te kunnen identificeren. Scotland Yard had in die tijd zo'n 50 à 60.000 vingerafdrukken en kon een vingerafdruk binnen twee minuten terug vinden [Dilworth 1977, p. 68]. "From

Scotland Yard the Henry system would soon spread across the world"

[Cole 2001, p. 94].

Aan het eind van de 19e eeuw werd Bertillon's methode in Europa en Amerika verspreid waarbij echter door de vertalingen de nauwkeurig-heden van de Franse werkwijze verloren gingen. In één geval, rond 1903, in de Leavenworth-gevangenis in de Verenigde Staten was sprake van twee personen, Will West en William West waarbij de namen erg veel op elkaar leken evenals de fotoafbeeldingen en de lichamelijke maten doch het ging om twee individuen, wat bleek uit verschillende vingerafdrukken. Ook werd de een gearresteerd terwijl de ander in de gevangenis zat dus waren het verschillende personen. Achteraf gezien bleek de meting van de lichaamsmaten onvoldoende nauwkeurig te zijn toegepast maar toen had de methode van Bertillon het in de praktijk al afgelegd tegen de vingerafdrukkenmethode:”It almost seemed as if the

West incident had been designed to test the relative merits of photography, anthropometry, and fingerprinting (and also of using

names as the basis for identification)" [Cole 2001, p. 142].

Men wilde de metingen van Bertillon loslaten in ruil voor vinger-afdrukken, doch de foto's en fysieke beschrijvingen blijven hanteren gezien de meerwaarde daarvan. Daarbij speelde dat een crimineel met de Bertillon-methode gemeten zou kunnen zijn en als men dat wegliet, ging de criminele registratie van die persoon grotendeels verloren: “For

instance, a man might have been photographed and Bertillonized ten years ago, and if you just use the fingerprints you will miss a great deal that may lead to identification” [Dilworth 1977, p. 131].

Een van de eerste toepassingen van vingerafdrukken en antropometrie bij het oplossen van misdaden in Engeland betrof een moord op een winkelier en zijn vrouw in 1905. "It took a murder trial, the famous

'Deptford Murder Trial', to air many of the legal issues surrounding fingerprint evidence" [Cole 2001, p. 172-174]. Eerst was er geen enkele

aanwijzing voor de mogelijke dader(s) tot men keek naar een

achtergelaten vingerafdruk op een leeg geldkistje. Ondertussen had men enkele verdachten aangehouden en bleek bij een van hen de vinger-afdruk overeen te komen met het vingerspoor op het geldkistje. Daarmee werd biometrie (voor het eerst) toegepast voor de opsporing van een moord, maar waren juristen en de jury in Engeland nog niet overtuigd dat tien vingerafdrukken laat staan een enkele vingerafdruk een persoon eenduidig kon identificeren. In die tijd ging men groten-deels af op getuigenverklaringen en niet op ander bewijsmateriaal. Vingerafdrukken moesten hun nut nog aantonen en de techniek moest het vertrouwen krijgen van de rechtspraak en de maatschappij. Het moest voor de politie een praktisch toepasbare werkwijze worden. Inspecteur Collins besteedde meer dan vijfentwintig jaar aan het

verbeteren en toepassen van vingerafdruktechnieken. Het belangrijkste doel was om met vingerafdrukken aan te tonen dat iemand al bekend was bij de politie en een veelpleger was.

Canada werd gezien als een voorloper in het digitaal beschikbaar stellen van verdachtenfoto's[Zeelenberg & Van der Lugt 1988, p. 15]. Foto's werden op een optische disk opgeslagen en gekoppeld aan een persoonsbeschrijving en de geografische achtergrond. De wetgeving inzake bewaartermijnen was tot dan toe op fysieke gegevens gericht en het was nog de vraag hoe elektronische gegevens conform de wet konden worden "vernietigd" en "verwijderd.” Ook was het elektronisch verzenden van foto's een nieuwe uitdaging gezien de beperkte capaciteit van de tele- en satellietlijnen. De eerste systemen kwamen beschikbaar om compositiefoto's te genereren.

voor het identificeren van personen en het behandelen van sporen benoemt proeven bij het Federal Bureau of Investigation (FBI) voor het geautomatiseerd inlezen van vingerafdrukken. Er werden echter door de computer lijnen bijgemaakt, bij het afdrukken vielen poriën geheel weg en was er een groot verlies aan grijsschalen. Men zag wel de voordelen doch de techniek was nog niet ver genoeg gevorderd om er gebruik van te maken. Men constateerde verschillen in nationale criteria voor het beoordelen van vingerafdrukken en het aantal punten dat nodig werd geacht voor een goede identificatie. "Uit de daarop volgende discussie

werd duidelijk dat een standaardisatie van normen voor de beoordeling van vingerafdrukken niet zinvol en bovendien onhaalbaar is"

[Zeelen-berg & Van der Lugt 1988, p. 13]. Ook een standaardisatie van vinger-afdrukformulieren achtte men destijds niet haalbaar. In hoofdstuk 3 §3 wordt ingegaan op de standaarden die inmiddels wel tot stand zijn gekomen.

Toepassing in België

In de Belgische gevangenissen werden rond 1914 vingerafdrukbladen opgemaakt van veroordeelden, verdachten, landlopers (uit het binnen- en het buitenland) en vreemdelingen (aangehouden wegens gemis aan middelen van bestaan) [Borgerhoff 1915, p. 4]. De Dienst der Gerech-telijke Identificatie classificeerde de vingerafdrukbladen en zochten overeenkomstig genummerde vingerafdrukbladen in het register. Als men dezelfde vingerafdrukbladen onder verschillende namen vond, waarschuwde men de rechter en verstrekte deze ook informatie over het gedrag, de identiteit en de voorstraffen36 van de betrokken persoon. Daarmee had men de recidivist te pakken. Bij een onbekende verdachte stuurde men de vingerafdrukbladen en een foto met een verzoek om inlichtingen naar buitenlandse diensten. Borgerhoff pleitte als bureel-overste aan het Ministerie van Rechtswezen voor het samenstellen van een identiteitsalbum van uit het land verdreven vreemdelingen en veroordeelden die onder bijzonder toezicht van de politie staan, zodat deze bij aanhouding direct herkend zouden kunnen worden. Het album zou naast een foto en vingerafdruk ook het dactyloscopische 'hoofd-nummer' moeten bevatten. Ook pleitte hij voor het gebruik van het

36 Voorstraf is thans geen Nederlandse en/of juridische term maar waarschijnlijk

wordt hiermee bedoeld voorarrest. Het woord 'voorstraf' betekent 'vroegere veroordeling'. Het lijkt hier te gaan om een germanisme; in Nederlandse naslagwerken komt het woord 'voorstraf' niet voor, maar het Duits kent wel 'Vorstrafe', in deze betekenis, die goed past in de context. Persoonlijke mededeling A. Van de Vooren-Fokma, Genootschap Onze Taal, 31 mei 2011. "Vorstrafe bedeutet, dass gegen jemand eine Strafe verhängt worden ist. Vorstrafen werden sowohl ins Bundeszentralregister, als auch in das

Führungszeugnis (regelmäßig) eingetragen.” www.justizministerium-nrw.de, www.aufenthaltstitel.de/stichwort/vorstrafe.html

‘portrait parlé’ 37 omdat de persoonsbeschrijvingen tot dan toe weinig hulp boden. Borgerhoff wees op het belang van het noteren van valse namen en aliassen (‘spotnamen’) in relatie tot de echte namen van verdachten en in de vorm van een bendenlijst waarmee de samen-stelling van benden kon worden vastgelegd: ”Er is opgemerkt dat de

misdadigers aan denzelfden of aan eenige valschen namen getrouw blijven” [Borgerhoff 1915, p. 17].

Toepassing in Nederland

In 1896 werd het opmaken van antropometrische signalementkaarten volgens het systeem van Bertillon ingevoerd bij stedelijke politiekorpsen in Nederland. De Bertillonnage bleek echter tijdrovend en vaak

onnauwkeurig. Er werd een kaartenbestand aangelegd van personen die waren veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden of langer en van personen die werden verdacht van bedelarij, landloperij en souteneurschap. Van de veroordeelden en verdachten werden drie kaarten gemaakt: één voor de rechtbank in het arrondissement waar de verdachte was aangehouden, één voor de rechtbank van het

arrondissement waarin de geboorteplaats van de persoon lag en één voor het Centraal Depot van signalementkaarten van het Departement van Justitie, ondergebracht bij de Haagse politie [Breukers 2008a, p. 5]. In Rotterdam werd de dactyloscopie in 1904 ingevoerd en in 1908 kon daar de eerste verdachte 'op vingers' worden aangehouden. Op

woensdag 6 september 1905 hield Te Wechel, inspecteur van de politie te Rotterdam een voordracht over het stelsel van vingerafdrukken voor het Broederschap van (hoofd)Commissarissen van Politie [Te Wechel 1905, p. 1]. De wetenschap van Henry met haar classificatie werd als uitgangspunt genomen waarbij dit alleen nut zou kunnen hebben als een verzameling werd aangelegd van alle personen die bestraft waren dan wel ernstig verdacht werden van het zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven. Men hanteerde het systeem van classificeren, omdat dit het best en gemakkelijkst uit te voeren was. Het argument van

internationaal uitwisselen werd nog niet door Te Wechel genoemd. Theoretisch had men een hoofdverdeling van 1.024 kaarten maar door een combinatie van nummers bleken 50 laadjes in een kast voldoende. Als alle details van twee vingerafdrukken overeenkwamen, had men te doen met dezelfde persoon. Littekens van wonden konden de

overeenkomst nog versterken.

Te Wechel wees op de tekortkomingen van het stelsel van de

antropometrie van Bertillon t.o.v. het stelsel van vingerafdrukken en wel:

1. de kostbare instrumenten;

2. de onnauwkeurige metingen, zeker als gedaan door verschillende personen;

3. de moeilijkheid om verdachten, "vooral vrouwen", te ontkleden; 4. de kennis die elke agent zou moeten bezitten;

5. fouten die gemaakt worden bij het optekenen van de maten zijn onherstelbaar [Te Wechel 1905, p. 14].

De politie legde zowel de gerolde38 vingerafdrukken als de platte vingerafdrukken vast op het vingerafdrukkenblad. Qua administratieve gegevens maakte men onder meer aantekeningen van de bijnaam, huwelijkse staat, godsdienst, beroep, militaire dienst en vroegere straffen.

In 1906 werd bij Koninklijk Besluit het dactyloscopisch signalement ingevoerd en als eerste in Rotterdam toegepast. Er kwam een circulaire uit van het Ministerie van Justitie, waarin werd voorgeschreven dat per 1 september van dat jaar naast de bestaande antropometrische

signalementskaarten ook kaarten met vingerafdrukken naar het

departement van Justitie gezonden moesten worden. Inspecteur Pateer van de dactyloscopische en fotografische afdeling van de Amsterdamse politie, verbeterde in 1913 het classificatiesysteem Galton-Henry tot tien hoofdgroepen. Het Amsterdamse systeem werd de norm in Nederland. In 1926 waren in Amsterdam 21.000 vingerafdrukkaarten vastgelegd [Breukers 2008a, p. 5].

In 1940 werd door Baumann gewezen op het nut van dactyloscopie op identiteitsbewijzen: "Er is slechts een middel hetwelk het vervalschen

van identiteitsbewijzen voorkomen, of althans beperken, kan. Een middel, dat onfeilbaar werkt, nl. de dactyloscopie. Het dactyloscopisch signalement dat voor iedereen altijddurend en onveranderlijk is, en waarin niemand verwijzing vermag te brengen" [Baumann 1940, p.

342]. Baumann maakte onderscheid tussen:

• administratieve dactyloscopie: ondertekening van een (identiteits)-document met een vingerafdruk. Onder meer te gebruiken op de persoonskaart om identiteitsbedrog te voorkomen;

• criminele dactyloscopie: vaststelling van de identiteit van misdadigers en constateren van recidive.

Dactyloscopie zou volgens Baumann eenvoudig voor iedereen te gebruiken zijn zonder veel moeite en kosten. Op dat moment was volgens artikelen 62 en 76 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering elke verdachte verplicht zich te laten dactyloscoperen. Ten aanzien van de in verzekering of in voorlopige hechtenis gestelde personen konden

38 Een gerolde vingerafdruk bevat in vergelijking tot een platte vingerafdruk ook

de zijkanten van de vinger, zodat meer vergelijkingen met (delen van) vingersporen kunnen plaatsvinden. Een platte vingerafdruk is door de uniciteit op zich al voldoende voor identificatie.

maatregelen worden aanbevolen die noodzakelijk werden geacht in het belang van het onderzoek, zoals in artikel 8 van het besluit van 4 december 192539 opgenomen:

• het afscheren, knippen of laten groeien van den baard of het

hoofdhaar;

• het photograferen, al dan niet in bepaalde standen; • het nemen van vingerafdrukken en lichaamsmaten.

Fig. 2.3. Methoden voor identiteitsvaststelling op basis van de perioden in dit hoofdstuk.

In 1975 begon de Nederlandse politie met het eerste geautomatiseerde herkenningssysteem waarbij de gegevens gestructureerd werden vastgelegd volgens het Landelijk Meldingsformulier. In het personen-bestand werden vastgelegd:

• Persoonsgegevens: naam, geboortedatum, geboorteplaats, adres en beroep;

39Voluit: Besluit van 4 december 1925 gepubliceerd in het Staatsblad van het

Koninkrijk der Nederlanden nr. 460 tot uitvoering van de artikelen 62 en 76 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

• signalementgegevens: geslacht, huidskleur, lichaamslengte, haarkleur, oogkleur, littekens, tatoeages, e.d.;

• criminele antecedenten [Schmidt 1993, p. 123].

Het gebruik van foto's verschilde per politiekorps, waardoor de

uitwisseling beperkt bleef. Er waren ook praktische problemen als foto's die na verloop van tijd door gebruik werden beschadigd. Digitale werk-wijzen boden ook nog niet altijd een afdoende oplossing, omdat bij het comprimeren ten behoeve van een beperkter geheugengebruik de details op de foto verloren konden gaan.

De ontwikkeling van identificatiemethoden in het strafrecht en het vreemdelingenrecht heb ik op basis van hetgeen hiervoor is beschreven in de loop van de tijd ruwweg in figuur 2.3 in beeld gebracht.