• No results found

De combinatie van het theoretische kader en de geschiedenis van de Amsterdamse spuitomruil tijdens de periode 1977- 1992‐ is geen gangbare samenstelling. De toepassing van een biopolitiek perspectief op het ‘harm reduction’- paradigma,‐ waarvan de ‘needle exchange’ een aanzienlijk onderdeel was, is op verschillende manieren problematisch. De kanttekeningen die hierbij geplaatst kunnen worden staan in dit hoofdstuk centraal.

Voordat hierover kan worden uitgeweid is het echter goed om een biopolitiek perspectief op de voorgaande hoofdstukken toe te passen, en te tonen hoe de delen, de theorie en de geschiedenis, samenvallen. Dat schept meer duidelijkheid in de chaos van de geschetste geschiedenis. Een helder beeld van de theorie rond biomacht dan wel biopolitiek biedt bovendien meer ruimte voor kritiek en kanttekeningen.

4.1. Biopolitiek

In 1977 legde Johan Riemens in zijn manifest Heroine-epidemie. Een aanklacht en een recept uit wat hij onder een ‘drempel-‐ en dwangvrije’ methode verstond. Dat deed hij als volgt: ‘Wijksgewijze zal er uiteindelijk in ‘’open’’ sociëteiten aan de mediese, sociale, spirituele, kultureel- artistieke‐ dienst van en voor heroïnegebruikers gewerkt moeten worden.’ Hij pleitte daarbij voor consultatiebureaus, poliklinieken en medische ruimtes waar gebruikers van heroïne in contact konden komen met huisartsen, verpleegkundigen, doktersassistenten en administratieve medewerkers. Kortom, hij voorzag een uitgebreid netwerk van instituties.148

Twee jaar daarvoor schreef Michel Foucault met de publicatie van Discipline, Toezicht en Straf (1975): ‘De discipline is een kunst van het rangschikken en een techniek om de rangschikkingen te transformeren. Ze individualiseert de lichamen niet door ze op één plaats vast te pinnen, maar door ze binnen een netwerk van betrekkingen te verdelen en te laten circuleren.’149

Door deze citaten met elkaar te associëren is een lijn te trekken van de biopolitiek en biomacht van de Franse structuralist naar de bewoner van de

148 Riemens, 9.

149 Foucault, Discipline, Toezicht en Straf, 203.

Nieuwmarktbuurt, en het daaropvolgende ‘harm reduction’- b‐ eleid dat langzamerhand tot stand kwam. In dit licht zijn de medische instanties van hulpverlening van Riemens te duiden als (een netwerk van) de betrekkingen van Foucault. Deze uiteenzetting baseert zich vervolgens op verschillende aannames die de macht omtrent de spuitomruil ramen in een biopolitiek perspectief.

Als primaire aanname dient de Amsterdamse spuitomruil, in de periode 1977-‐ 1992, te worden beschouwd binnen het idee van volksgezondheid (als plaats van biopolitiek). In het artikel ‘Thoughts on the Concept of Biopower Today’ (2003) brengen Nikolas Rose en Paul Rabinow haar vooraanstaande functie naar voren. Volgens hen dient de definitie van ‘volksgezondheid’ te worden gezien als middel ter ‘management of illness and health’, oftewel het geheel aan problematiseringen van en interventies op het gebied van ziekte en gezondheid.

De bepalingen van dit biopolitieke veld van de gezondheidszorg reiken van de ‘management of collective health’ door middel van bijvoorbeeld voorzieningen in schoon drinkwater, jaarlijkse controles en verzekeringen tot aan preventieve verstrekkingen van medicijnen en ‘clinical interventions onto the body’ onder het mom van gezondheid.150

De Amsterdamse spuitomruil kan, in navolging van Nikolas Roses en Katherine McLeans artikelen die in het eerste hoofdstuk worden behandeld, als onderdeel van deze (biopolitieke) gezondheidszorg worden gezien. Zij valt binnen de kaders van Rose en Rabinow door haar tweeledige karakter. De spuitomruil was ten eerste gericht op de beperking van individuele schade aan de kant van de drugsgebruiker ter vermindering van de overlast en het gevaar (epidemieën van hepatitis en HIV/AIDS) dat het intraveneuze gebruik voor de samenleving vormde. De ‘harm reduction’- maatregel‐ fungeerde binnen dit perspectief als middel dat het gedrag van intraveneuze drugsgebruikers beïnvloedde.

Ten tweede, het feit dat de spuitomruil in de jaren tachtig in danig uitbreidde, versterkt hier het biopolitieke perspectief. Dat gebeurde namelijk onder de vleugels van de gemeentelijke gezondheidsdienst, een overheidsinstelling.

In de archieven van de GG&GD (tegenwoordig GGD Amsterdam) en de medisch-‐ wetenschappelijke artikelen van de hand van verschillende medewerkers is te zien hoe de gezondheidsdienst constant op zoek was naar inperking van risico. Dat was met

name naar aanleiding van de HIV/AIDS- epidemie.‐ Dit zogenaamde ‘injecting risk behavior’ was in verschillende artikelen het onderwerp van zorg. De effectiviteit van het beleid om dit gedrag te verminderen stond daarom regelmatig, gedurende de tweede periode (1985-‐1992), ter discussie.

Nikolas Rose stelt hierover in ‘The Politics of Life Itself’: ‘Risk here denotes a family of ways of thinking and acting, involving calculations about propable futures in the present followed by interventions into the present in order to control that potential future.’151 De spuitomruil was een maatregel om preventief in te grijpen. Het sluit

daarmee aan bij het ‘risico’ dat in de biopolitiek van de verzorgingsstaat zit opgesloten, om in te grijpen op basis van verwachting. Het gaat daarbij om de interventie vanwege het risicovolle gedrag, het ‘injecting risk behavior’.

In het artikel ‘Injecting Risk Behavior among Drug Users in Amsterdam, 1986 to 1992, and its Relationship to AIDS Prevention Programs’ (1994) wordt een afname in dit risicovolle gedrag onder meer toegewijd aan de implementatie van spuitomruilprogramma’s. De spuitomruil droeg in dit licht dus bij aan een reductie in het risico dat gebruikers voorheen namen. Daarmee kan in ieder geval worden aangenomen dat er sprake was van pogingen tot verandering van gedrag. De GG&GD en haar medewerkers waren daarin een belangrijke speler.

De pogingen tot reductie van risicovol drugsgebruik resulteerden onder andere in een specifiek karakter van de spuitomruil. Deze werd, mede na de introductie van de automaat (op straat), zeer gemakkelijk toegankelijk. Immers, het gebruik van de automaat was afgezien van de inworp van één gebruikte spuit onvoorwaardelijk. Bovendien werden verslaafden die gebruik maakten van de methadonbus ook daar geconfronteerd met de spuitomruil. Zo was de ‘NEP’ (‘needle exchange programme’) in Amsterdam zonder veel moeilijkheden toegankelijk, bruikbaar en bereikbaar.

Wie het biopolitieke aspect in ogenschouw neemt ziet dat de strategische plaatsing van de spuitomruil de implicaties herbevestigt. Het sluit aan bij Nikolas Rose in het artikel ‘Beyond Medicalisation’. Hier beschrijft de auteur de aanzienlijke hand van de medische wereld, artsen en doktoren, in strategische plaatsing van instituties binnen planologische context vanaf de 19de eeuw: ‘(…) doctors were involved in the mapping of

disease in social space, collection of statistics on the illnesses of the population, design of

sewers, town planning, regulation of foodstuffs and cemeteries and much more (…).’152

Zo werd in en rond de Amsterdamse binnenstad een netwerk aan laagdrempelige spuitomruillocaties opgezet door de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Bovendien, als secundaire aanname, veinsde de spuitomruil een zekere mate van autonomie aan de kant van de intraveneuze gebruiker. Deze ‘onafhankelijkheid’ stond aan de basis van de Amsterdamse spuitomruil. Nikolas Rose verbindt dat in zijn artikel ‘Governmentality’ met de benadering van (neo-‐)liberale politici. Door de grenzen van de overheid en de politiek te benadrukken, en de verzorgingsstaat af te wijzen,153

creëerden zij ‘quasi- autonomous‐ entities’ die ruimte gaven voor verantwoordelijkheid en autonomie. In de jaren ’70 werd deze vrijheid die de overheid voor haar burgers schepte echter afgewezen. Vanuit het marxistische gedachtegoed werd gesteld dat het kapitalistische systeem in de praktijk subjecten vereiste die zichzelf als autonoom, onafhankelijk en ‘agentive individuals’ beschouwden.154 De gedachte was dat zij in feite

gebruik maakten van een vrijheid die hen te meer onderwierp aan de wetten van de markt.155

Thomas Lemke stelt hierover in het artikel ‘’The birth of bio- politic‐ s: Michel Foucault’s lecture at the Collège de France on neo- liberal‐ governmentality’ (2001) naar aanleiding van uitspraken van Michel Foucault in 1979: ‘By means of governmentality the neo- l‐ iberal agenda for the ‘withdrawal of the state’ can be deciphered as a technique for government.’156

De ruimte van vrijwilligheid die de spuitomruil met name in de vorm van de automaat creëerde dient ook in dit licht te worden beschouwd. De onvoorwaardelijkheid van de maatregel maakte dat intraveneuze gebruikers zich niet in een sfeer van dwang tot de hulpverlening hoefden te verhouden. Het gebrek aan dwang en uitgebreide voorwaardes dat bijvoorbeeld met de automaat samenging maakte dat de gebruiker des te gemakkelijker van gedrag kon veranderen en dat het primaire risico van het gebruik (besmetting met hepatitis dan wel HIV/AIDS) werd weggenomen.

152 Rose, ‘Beyond Medicalisation’, 701.

153 Rose, ‘Governmentality’, 91: ‘This approach, with its requirement that the state was both orchestrator and guarantor of the well-‐being of society and those who inhabited it, was problematized by neo-‐liberal critics in Europe, by Thatcherites in Britain, and by Reaganites in the United States.’

154 Ibidem, 90.

155 M. Karskens, Foucault (Amsterdam 2012) 87: ‘Macht onderdrukt de vrijheid van de mensen in onze moderne samenleving niet, maar vormt hen juist tot redelijke en normale mensen, die denken dat zij een uniek individu met een vrije wil zijn.’

156 T. Lemke, ’The birth of bio-‐ politics: Michel Foucault’s lecture at the Collège de France on neo- liberal‐ governmentality’ Economy and Society 30 (2001) 202.

Binnen het perspectief van de biopolitiek gaat het hier om een disciplinering van de leefwijze van de intraveneuze gebruiker juist door de verschaffing van vrijheid en verantwoordelijkheid. Door het idee van grootschalige hulpverlening te verruilen voor (minder dwangmatige) automaten konden meer intraveneuze gebruikers worden bereikt. In combinatie met de uitgebreide aanwezigheid van de spuitomruil in de stad, op strategische plaatsen, zorgde dit voor het omruilpercentage van negentig procent in 1990.

De uitbraak van de HIV/AIDS- epidemie‐ vanaf 1982 betekende bovendien dat het biopolitieke perspectief van de gemeentelijke gezondheidsdienst de overhand kreeg. Dit geldt als de derde aanname. Het gevaar dat de epidemie herbergde verleende een grotere significantie aan de ‘NEP’, zo beschrijft Katherine McLean in haar artikel ‘The biopolitics of needle exchange in the United States’ (2011). Hier wordt de essentie van de combinatie tussen spuitomruil en de politiek van het leven duidelijk. McLean betoogt: ‘Needle exchange hosts an interaction between disciplinary and regulatory power, wherein the fitness of the larger population is willfully engineered through the instruction, manipulation, and surveillance of individual bodies.’157

Ter bescherming en bestendiging van de gebruiker en de samenleving als geheel was het noodzakelijk effectief en efficiënt op te treden. De informatie die de GG&GD bijvoorbeeld over de intraveneuze gebruikers verzamelde was hiervan het gevolg en betekende een opstap naar de pogingen tot beperking van het risicovolle gebruik. McLean stelt hierover: ‘NEP’s manage dangerous drug use not only through the manipulation of the material conditions in which injection occurs’ maar ook door de vormgeving van haar onderdanigheid. Het instituut van de spuitomruil trachtte in die zin het gewenste gedrag in lijn te brengen met de institutionele logica waarin de preventie van ziekte tot hoofddoel werd verheven.158

Vanuit het idee van de volksgezondheid, en de inherente institutionalisering van de ‘harm reduction’ van het intraveneuze drugsgebruik dient één der onderdelen hiervan, de spuitomruil, te worden bezien binnen de wetten van de macht. ‘Gezond’ gedrag was hier geen keuze van de gebruiker zelf maar schijnbaar een afgedwongen bepaling. Door middel van de ‘needle exchange’ werd het karakter van de gebruiker van

157 McLea n, 75 158 Ibidem, 76.

maatschappelijke deviant – van overlast en gevaar – tot het gedisciplineerde individu wiens gedrag door subtiele en strategische technieken werd veranderd en vormgegeven.

Echter, in navolging van het artikel Katherine McLean, worden de daadwerkelijke instrumenten waarmee het gedrag werd bepaald en afgedwongen hierin weinig concreet. De vraag waarmee het ‘gezonde’ gedrag dus werd afgedwongen kan slechts worden beantwoord met een greep naar de impliciete ‘functie’ of werking van de spuitomruil. Daarmee is het biopolitieke perspectief ten slotte afhankelijk van de drie bovenstaande aannames. In de eerste plaats wordt verondersteld dat volksgezondheid binnen de sfeer van de ‘biomacht’ ligt; ten tweede fungeert het relatieve gebrek aan dwang hier als quasi- autonomie.‐ Het creëren van een ruimte van vrijheid kan daarmee worden gezien als technologie van discipline en dressuur. Ten derde bracht de uitbraak van de HIV/AIDS- epidemie‐ extra nadruk op de preventie van risico en versterkte dit de instituties behorende tot de biopolitieke sfeer van de volksgezondheid.

4.2. Kanttekeningen

Het bovengenoemde kader kent verschillende punten waarop kritiek geuit kan worden. Het gaat hierbij om het karakter of de vorm van de macht en de idee van ‘agency’. Een van de auteurs die daarbij ter sprake komt is Machiel Karskens. In zijn publicatie Foucault (2012) bespreekt de emeritus hoogleraar sociale en politieke wijsbegeerte de verschillende ideeën van de Franse filosoof puntsgewijs. Voor de tweede onderwerpen die hier worden besproken komt Karskens met een zekere regelmaat aan bod.

Ten eerste, in de theorie van de biopolitiek ontbreekt het aan een wezenlijk idee van de ‘macht’. Deze is simpelweg niet gemakkelijk aan te wijzen.159 Het abstracte

karakter van de entiteit die daadwerkelijk technologieën van biopolitiek aanwendt wordt in de teksten versterkt door bijvoorbeeld Agambens terminologie. Hij spreekt in dit verband met name van de ‘soeverein’ of ‘soevereiniteit’.160

159 C.J. Dean, ‘Redefining Historical Identities: Sexuality, Gender, and the Self’ in: L. Kramer, S. Maza ed., A

Companion to Western Historical Thought (Malden 2002) 363: ‘This force Foucault calls ‘’power’’ is not unitary:

it does not reside in the State and it is not something possessed by anyone. It is the omnipresent and intangible condition of all social relations.’

160 Agamben, 132: ‘Samen met het doorzetten van de biopolitiek zien we namelijk dat de beslissing over het naakte leven, die de soevereiniteit [!] kenmerkte, verschuift en geleidelijk aan over de grenzen van de

Bovendien is Foucaults gebruik van de term ‘macht’ niet altijd even helder. Ook Karksens brengt dit punt naar voren. Hij stelt onder meer dat Foucaults werk en ideeën, zeker aan het begin van de jaren zeventig, een weinig helder beeld kenden van wat macht daadwerkelijk was. Hij maakte dermate weinig onderscheid tussen verschillende fenomenen en begrippen van macht dat er een zeer diffuus beeld ontstond van het daadwerkelijke karakter.161

Niettemin wordt op andere plaatsen getracht de biopolitiek te verbinden met bestaande dan wel historische voorbeelden. Zoals Giorgio Agamben zijn theorie ophangt aan het nationaal- socialisme‐ en het ‘kamp’ komt bijvoorbeeld uit Nikolas Rose’s tekst ‘Governmentality’ het zogenaamde ‘neo- liberalisme’,‐ als systeem waarin het lichaam onderwerp wordt van economische exploitatie, als wezenlijk voorbeeld naar voren.

In zekere zin doet Katherine McLean hetzelfde. In haar artikel verbindt zij het idee van de politiek omtrent lichaam en leven met de ‘needle exchange’ in de Verenigde Staten. De macht zelf die garen spint bij het onderworpen individu kent in haar betoog zeker één specifiek kenmerk. Zeker tweemaal relateert zij de Amerikaanse federale overheid aan de biopolitieke praktijk van de ‘needle exchange’.162

Hier fungeert de spuitomruil zowel als een instrument als, als een locus, zoals Foucault bijvoorbeeld in zijn Discipline, Toezicht en Straf het klaslokaal beschrijft. Een wezenlijk karakter van de macht is hierin geen primair vereiste. Karskens stelt hierover dat de macht in Foucault’s gedachtegoed ‘werkt’ dan wel functioneert. Dit haast metafysische karakter is volgens hem niet thuis te brengen in de karakter trekken van een soeverein politicus of machthebbend persoon maar dient gezocht te worden in de zogenaamde ‘instrumentalisme.163

Ondanks dat dit gebrek een hiaat in de helderheid van de theorie kan betekenen is zij niet per se fataal. Het perspectief van de biopolitiek waarin het lichaam onderwerp wordt van machtsaannames is immers met name afhankelijk van haar instrumenten. Hier zijn de verschillende en veelvoudige technologieën van onderwerping namelijk het meest duidelijk.

161 Karskens, 79-‐80: ’Foucault gebruikt het woord macht in het begin gewoon op de diffuse wijze waarop zij in het politieke en dagelijkse spraakgebruik kan staan voor de politieke staatsmacht, het gezag, de overheid of autoriteiten. (…) Vanaf 1978 gaat Foucault macht ook handeling (…) of gedrag noemen.’

162 McLean, 72, 73.

163 Karskens, 80, 91: ‘Foucault vat het een jaar later als volgt samen: macht is geen eigenschap, vermogen of bezit van een machtige persoon of van een politieke autoriteit of instantie, maar een netwerkachtige serie van

Voor het onderzoek gaat het bovendien te ver om de spuitomruil te verbinden aan een kapitalistisch systeem of een neo- l‐ iberale ideologie. In The History of Sexuality. Volume I schrijft Foucault ter illustratie:

‘(…) biopower was without question an indispensable element in the development of capitalism; the latter would not have been possible without the controlled insertion of bodies into the machinery of production and the adjustment of the phenomena of population to economic processes.’164

Een dergelijke veronderstelling van oorzaak en gevolg zou dit onderzoek te veel ideologisch onderlegd maken. Het is geen betoog ter bewijs van de biomacht van het kapitaal, maar een onderzoek naar de toepasselijkheid van het kader op het geïnstitutionaliseerde onderdeel van ‘harm reduction’. Daartoe geldt meer de vraag waarmee of waardoor de macht handelde, of zoals Karskens stelt ‘werkte’ of ‘functioneerde’, dan wat de primaire karaktertrekken waren.

Een tweede kanttekening die bij het perspectief van de biopolitiek kan worden geplaatst is het idee van ‘agency’. Het beeld dat immers wordt geschetst van de werking van de spuitomruil is dat van een instituut waar de intraveneuze gebruiker nauwelijks nog aan kan ontkomen. Dat beeld wordt aan het begin van dit hoofdstuk nog eens versterkt.

Zonder een discussie aan te willen zwengelen over de mate en de soorten van vrijheid is het hier van belang in ieder geval een artikel van Mark Bevir te hebben genoemd. In het stuk ‘Foucault and Critique. Deploying Agency against Autonomy’ (1999) behandelt Bevir namelijk de ideeën van ‘agency’ en autonomie in het werk van Michel Foucault door in te gaan op zijn verschillende interpretaties van het (on)afhankelijke individu.

De auteur beschrijft hier hoe Foucault een alomtegenwoordige macht construeert, zoals de macht over het leven en lichaam, waarmee het autonome subject inherent teniet wordt verklaard. Door de uitleg van de Franse filosoof is ieder alternatief voor autonomie volgens Bevir onmogelijk.165

164

Foucault, The History of Sexuality. Volume I, 141.

165 M. Bevir, ‘Foucault and Critique. Deploying Agency against Autonomy’ Politial Theory 27 (1999) 68: ‘[Foucault] uncompromisingly pronounces the subject dead, and portrays the self as a construct of an

Zo kan ook het handelen van de drugsgebruiker worden beschouwd binnen een kader van onafhankelijkheid of een gebrek daaraan, en zo scheidt Bevir de begrippen van ‘agency’ en autonomie in het werk van Foucault. Hoewel hij daarbij nauwelijks aansluit bij Nikolas Rose’s artikel ‘Governmentality’ zoals beschreven in het eerste hoofdstuk, biedt hij een opvallende interpretatie. Bevir stelt dat, hoewel een autonoom individu een onmogelijkheid is, handelingsvrijheid van het subject binnen de beperkingen van de macht weldegelijk bestaat.166

Aan de hand van Foucault’s concept van ‘governmentality’ – de staat als paternalistische herder – stelt de auteur dat de ‘macht’ altijd ruimte over laat voor een mate van vrijheid: ‘(…) we might say (…) that power or pastoral- power‐ recognises the value of the subject as an agent.’167 Ondanks dat deze vrijheid afwezig is in het concept

dat Foucault in Discipline, Toezicht en Straf ontwikkelde is zij wel te vinden in zijn latere werk.168

Bevirs interpretatie van Foucaults ‘governmentality’ is echter geen breed gedragen concept. In het artikel ‘Foucault and Autonomy’ (2010) betoogt James Wong