• No results found

3. De tweede fase van de spuitomruil, 1985-

3.3. GGD en MDHG

Aan het einde van het jaar 1986, op een congres van het FZA (Federatie van Instellingen voor Alcohol en Drugs) schetst Tijs van den Boomen, toentertijd medewerker van de MDHG,115 hoe de gemeentelijke gezondheidsdienst goede sier maakte met het

spuitomruilsysteem. De katalysator was de opkomst van AIDS/HIV onder intraveneuze drugsgebruikers. De angst hiervoor was van dien aard dat de initiële bezwaren die bij de GG&GD bestonden volgens Van den Boomen waren weggevallen. Daardoor werd de spuitomruil zo langzamerhand geaccepteerd.116

Tussen de MDHG en de gemeentelijke gezondheidsdienst bestond over de spuitomruil bovendien weinig consensus. In de praktijk botsten de belangenbehartigingsorganisatie en de gemeentelijke gezondheidsdienst met een zekere regelmaat gedurende verschillende stadia van de ontwikkeling van de Amsterdamse ‘needle exchange’.

In Geen Paniek! over AIDS in Nederland beschrijft Annet Mooij de reactie van Van den Boomen op de toenmalige confrontaties met de GG&GD: ‘’De GG&GD was, omdat ze in Amsterdam zo machtig waren en overal hun vingers tussen hadden, de grote boeman, samen met de Jellinek.’’117 De belangenbehartigingsorganisatie van de drugsgebruikers

in Amsterdam botste met de gemeentelijke gezondheidsdienst onder andere op het punt

113 Mooij, 219.

114 D.C. Des Jarlais, M.R. Friedman, ‘AIDS and Legal Acces to Sterile Drug Injection Equipment’ Annals

of the American Academy of Political and Social Science 521 (1992) 51.

115

Mooij, 144- 145.‐

116 Archief MDHG: ‘Tekst van toespraakje bij spuitenkongres FZA’ (19- 11-‐ ‐1986). 117 Mooij, 145.

van de onderzoeken en studies (‘open cohort study’) die zij onder aanvoering van Roel Coutinho propageerde. Mooij: ‘Wat op grote weerstand stuitte was het feit dat het onderzoek was ondergebracht bij de hulpverlening. (…) Op die manier kon men fluiten naar privacybescherming en geheimhouding, en zou er, vanwege de afhankelijkheid van gebruikers tegenover de hulpverlening, geen sprake zijn van vrijwillige deelname.’118

Niettemin werkten de twee organisaties met elkaar samen. Al was het maar op kleine schaal. Door middel van het zogenaamde ‘spuitenoverleg’, waarin de instanties zaten die betrokken waren bij de spuitenomruil-‐ en verstrekking stonden zij, ondanks moeizame bijeenkomsten, met elkaar in contact. Bovendien verzorgde de GG&GD in eerste instantie de afvoer van ingeleverde spuiten, en de aanvoer van steriele exemplaren.119Dit veranderde echter nadat de MDHG eind 1987 aankondigde te stoppen

met de spuitomruil.

In een brief aan de betrokken instanties in Amsterdam legde de vakbond voor drugsgebruikers uit waarom zij tot dat besluit was gekomen. Zij wilde namelijk haar prioriteiten verleggen naar de initiële functie, de belangenbehartiging. In 1986 stelden John Peter Kools en Jeannet Buurman al in hun beschrijving van de nadelen van het systeem: ‘het belangrijkste gevaar bestaat uit de gefixeerdheid die binnen de organisatie kan ontstaan op spuiten en spuitgedrag. (…) je komt nu iets halen bij de MDHG, vroeger kwam men vooral van alles brengen (…).’120

Vanaf dit moment zien we een verandering in posities. Omdat de MDHG vanaf 1987 stopte met de spuitomruil kon zij haar belangenbehartigende taak weer opnemen. Bovendien raakte de GG&GD meer betrokken bij de spuitomruil, onder andere als gevolg van de HIV/AIDS- epidemie.‐ Daarvoor lag het gevaar met name bij infectie met hepatitis B of geelzucht.121

Een belangrijk omslagpunt lag daarnaast in het besluit tot de invoering van een spuitomruil op de methadonbus. Dit instrument van de GG&GD waarmee in eerste instantie de grote groep rondzwervende Surinaamse gebruikers hulp werd verleend

118 Ibidem, 144.

119 GGD Amsterdam, 1200: ‘Spuitenomruil aan de Oudezijds in Amsterdam’.

120 Archief MDHG: ‘Notitie MDHG Spuitenruil Systeem’ (juni 1986). Archief MDHG: ‘Aan Amsterdamse instellingen die spuiten ruilen en organisaties die daarnaar verwijzen’ (4-‐9- 1987).‐ 121 GGD Amsterdam, 1170: ‘Spuitenomruil aan de Oudezijds in Amsterdam’.

vormde een belangrijk gegeven in het ‘harm reduction’- beleid‐ in Amsterdam.122 Deze

kon op grote schaal, op mobiele basis, gebruikers bereiken en voorzien in methadon en voorlichting. In 1986 werd de spuitomruil op de bus beschikbaar gesteld nadat meer en meer instituties zich met de problematiek, met name rond AIDS, gingen bemoeien. Naast de GG&D waren dat de SDA, AMOC en de Regenboog.123 Niet veel later was de

spuitomruil op alle rondrijdende bussen geïnstalleerd.124

De MDHG wierp zich op als belangenbehartiger, in haar rol van ‘junkiebond’, en bewerkstelligde in 1988 een extra (gemeentelijke) investering in de spuitomruil. Tegelijkertijd wenste de organisatie meer toezeggingen op het gebied van toegankelijkheid. De spuitomruil was volgens de organisatie onvoldoende. Alle ruiladressen dienden zo laagdrempelig mogelijk te zijn: er dienden geen maxima te worden vastgesteld, geen registratie te worden ontwikkeld en de spuitomruil moest open zijn op feestdagen, weekeindes en in de avonduren.125

Hoewel de gemeentelijke gezondheidsdienst in eerste instantie weinig op had met de middelen waar onder andere de MDHG voor opteerde, concludeerde Ernst Buning in 1991 dat de ‘needle and syringe exchange’ een waardevol middel was. Daarmee doelde hij op de afname in de verdere verspreiding van HIV onder intraveneuze druggebruikers.126 Een van de middelen waarmee werd geëxperimenteerd

om dit bereiken was naast de spuitomruil op de methadonbus, de spuitenomruilautomaat.

3.4. Spuitenruilautomaat

Vanuit de GG&GD nodigde Ernst Buning op 6 oktober 1988 de organisaties van het spuitoverleg uit om naar een demonstratie te komen kijken van een dergelijke automaat. Er was na contact met een bedrijf in Noorwegen dat het instrument had ontwikkeld een handleiding opgesteld van de werking: ‘(…) als een gebruikte spuit in het apparaat

122 Blok, Ziek of Zwak, 211: ‘Ook ging de GG&GD in 1979 met een methadonbus rijden, een omgebouwde stadsbus, voor laagdrempelige methadonverstrekking. Op vaste tijdstippen kon men op vaste punten methadon komen afhalen.’

123 GGD Amsterdam, 1170: ‘Coping with the drug problem in Amsterdam ‘’The drug problem in Malta: options

for the future’’ E.C. Buning’ (december 1991) 5.

124 GGD Amsterdam, 1106: ‘Onderzoek naar het ruilen van spuiten in Amsterdam’. 125 Archief MDHG: ‘Diskussie gesprek voor open avond’ (8- 9-‐ ‐1988).

126 E.C. Buning, ‘Effects of Amsterdam Needle and Syringe Exchange’ The International Journal of the

Addictions

gelegd wordt, gaat er een groen lampje branden en kan een schone spuit worden uitgenomen. Indien geen gebruikte spuit wordt ingelegd, kan men ook na inworp van een gulden een nieuwe spuit krijgen.’127

Niettemin was de uitvoering niet wat de betrokkenen ervan hadden verwacht. Buning schreef hierover: ‘Naar aanleiding van de wat teleurstellende demonstratie van de spuitenruil (…): Met de producent van de automaat is afgesproken dat hij de automaat door een Nederlandse firma laat bijstellen. Zodra het apparaat het doet krijgen wij 4 weken de tijd om het uit te proberen.’128

De automaat betekende een mogelijkheid om de knelpunten van het toenmalige beleid te verhelpen. Medio 1988 werd daarover door de MDHG nog gesteld dat de verkrijgbaarheid, de kwaliteit van de omruil en de organisatie verbeterd dienden te worden om aan het goede verloop een vervolg te geven. Om enkele maanden later na de demonstratie nogmaals, nu in het kader van de HIV te benadrukken: ‘Degelijke organisatie en bewaking van [de] beschikbaarheid is daarom van het grootste belang.’129

Een alom beschikbare automaat kon daarin een belangrijk instrument zijn. In een persbericht van het toentertijd betrokken bedrijf wordt de werking omschreven als en vergeleken met een snackautomaat. In plaats van geld diende men echter een gebruikte of vuile spuit in te werpen, waarna automatisch een schone spuit werd uitgegeven.130

Ter optimalisering van de effectiviteit van het beleid omtrent de omruil werd geopperd dat naar aanleiding van de experimenten, een netwerk van automaten kon worden gecreëerd. Het ging hierbij om weloverwogen plaatsen in de buurt van de drugsgebruikers, in en rond de Amsterdamse binnenstad. Roel Kerssemakers, voorzitter van de werkgroep AIDS en druggebruik (WAD) stelde hier zijn hoop op in. Vanaf januari 1992 dienden de automaten de initiële problemen rond de openingstijden op te lossen: ‘(…) In de stad moet een netwerk van automaten geplaatst worden. Hierbij zullen druggebruikers gestimuleerd moeten worden hun gekochte spuit weer in te ruilen zodat er sprake is van uitgestelde ruil.’131 De werkgroep beschouwde al in 1988 de spuitomruil

als een belangrijk middel in de preventie van AIDS onder intraveneuze

127 Archief MDHG: ‘Demonstratie spuitomruil Buning’ (6- 10-‐ ‐ 1988). 128 Ibidem: Demonstratie spuitomruil Amsterdam (14-‐10-‐ 1988).

129 Ibidem: ‘Aan de leden van het ABAA [Adviserende Beleidsgroep AIDS Amsterdam]’ (8- 11-‐ ‐1988). ‘Notitie spuitenomruil’ (4-‐5- 1988).‐

130 GGD Amsterdam, 1200 ‘Persbericht Scarabee Systems & Technology B.V.’ (15- 3-‐ ‐1989). 131 Ibidem: ‘WAD [Werkgroep AIDS en Drugs] verbeteringen in de spuitomruil’ (22- 11-‐ ‐1991).

drugsgebruikers.132 De MDHG vond bij Kerssemakers en consorten daarom een

luisterend oor.133