• No results found

Theorieën voor toepassingsfuncties

Hoofdstuk 3 – Functie van het zestiende-eeuwse manuscript

3.4 Theorieën voor toepassingsfuncties

Kartons voor wandtapijten

Onderzoekers zijn het er over eens dat het manuscript van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie het uitgangspunt was voor de wandtapijten die in de zeventiende eeuw gemaakt zijn en voor de gebrandschilderde ramen.81 Zowel de wandtapijten als de gebrandschilderde ramen geven de mirakelverhalen uit het boekje exact weer, met dezelfde afgebeelde elementen en verzen. Volgens sommige auteurs dienden de pentekeningen als karton voor de tapijten.82 Dat is echter onmogelijk, kartons waren altijd op dezelfde grootte als het tapijt. Waarschijnlijk bedoelen de schrijvers dat de tekeningen van het boekje als voorbeeld gemaakt waren voor de wandtapijten. Hoe waarschijnlijk is die bewering? Lange tijd was onbekend wanneer het textiel precies gemaakt was. Sommige onderzoekers gingen er voor de datering vanuit dat de

79

Pannier-Deslypere (C.), op. cit. (noot 59), p. 200.; Stalpaert (H.), op. cit. (noot 32), pp. 181-183.

80

Ibidem.

81

De gebrandschilderde ramen zijn in de negentiende eeuw verwijderd. In de twintigste eeuw zijn er nieuwe glas-in-loodramen teruggeplaatst.

82

Harmening (D.), ‘Mirakelbildzyklen – Formen und Tendenzen von Kultpropaganda’, in: Bayerisches

Jahrbuch für Volkskunde, 1976-1977, p. 54.; Koldeweij (J.), op. cit. (noot 26), p. 181.; Maertens (A.J.), op. cit.

(noot 15), p. 461.; Maertens (A.J.), op. cit. (noot 66), p. 88.; Stalpaert (H.), Brugse devotieprenten van

Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Andries-Brugge 1976, p. 121.; Stalpaert (H.), op. cit. (noot 32), pp. 181-183 en p. 217.; Tent.

cat., Beeld, boek en spel in de volkskunde, op. cit. (noot 35), p. 96, nr. 368.; Tent. cat., Exposition d’Art Ancien, Brugge (Hôtel de Gruuthuuse), Brugge 1905, p. 37, nr. 66.

tapijten enkele decennia na de vervaardiging van het manuscript geweven waren.83 In dat geval was de functie van het boekje, dat het een voorbeeld geweest was, plausibel. De wandtapijten zijn echter pas enkele jaren na de voltooiing van de Onze-Lieve-Vrouwkapel (1623-1624) gemaakt en in de kerk gekomen, een eeuw na het vervaardigen van het manuscript. Dat het boekje als voorbeeld gemaakt is voor de tapijten lijkt daardoor onwaarschijnlijk.

Kopie van een ander boek

Van het manuscript van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie is maar één versie bekend. Kan het boekje een kopie zijn van een andere versie? Volgens auteur C. Pannier-Deslypere is het onwaarschijnlijk dat de vervaardiger van het manuscript een ander boekje gekopieerd heeft. De auteur onderbouwt deze bewering met het argument dat het eerste mirakel plaatsvond in 1499.84 Wanneer het boekje in 1522 vervaardigd is, zou het in een erg korte tijd zijn gekopieerd.85 Dat het eerste mirakel ook in 1399 gebeurd kan zijn verwerpt Pannier-Deslypere. Daarnaast komt de kleding van de figuren volgens de schrijver ontegensprekelijk overeen met die van de eerste helft van de zestiende eeuw, ook het gotisch vaatwerk en meubilair passen volledig in deze periode.86 Pannier-Deslypere geeft geen onderbouwing voor deze beweringen. In dit hoofdstuk is al gesteld dat de pentekeningen in het manuscript kopieën zijn van de schilderingen in de kerk, het boekje zal om die reden geen kopie zijn van een ander boekje. De argumenten van Pannier-Deslypere zijn door die stelling niet langer houdbaar, het eerste mirakel kan in een ander jaar dan 1499 plaatsgevonden hebben – in het boekje staat het jaar ‘99 – en is het niet onomstotelijk dat de kleding en het vaatwerk zestiende-eeuws zijn – de stijl van de tekeningen ziet er ouderwets uit voor de tijd waarin het is ontstaan.

Kopie voor een ander boek

Wat opvalt aan het boekje is dat het geheel, ondanks de gedetailleerde pentekeningen, vrij ingetogen is. De tekeningen zijn niet ingekleurd, de marges langs de kaders zijn leeg, de teksten zijn klein en niet versierd. Kan het manuscript model zijn geweest voor een luxe

83

Harmening (D.), op. cit. (noot 82), p. 54.

84

Pannier-Deslypere (C.), op. cit. (noot 59), p. 204.

85

Ibidem.

86

uitgave van de mirakelverhalen? Was het boekje wellicht een voorontwerp voor een boek dat nooit vervaardigd is? Werden de marges in een luxe editie met ornamenten opgevuld en zouden de teksten in de latere versie groter en gedecoreerd zijn? Deze vragen haalt onder-zoeker D. Harmening in een artikel aan.87 Een antwoord of duidelijke argumentatie is daarbij echter niet gegeven. Als de tekeningen kopieën zijn van de mirakelschilderijen en het boekje diende als documentatiemateriaal voor in het archief, is het niet gemaakt als voorontwerp voor een luxe editie van het mirakelboek.

Kan het manuscript vervaardigd zijn als model voor een gedrukte uitgave, een boekje dat door de boekdrukkunst eenvoudig uitgegeven en verspreid kon worden? Op die manier zou het een goed propagandamiddel vormen voor de bedevaartplaats.88 De merkwaardige spiegeling van de stralenkransmadonna zou die idee kunnen onderbouwen. Zoals in hoofdstuk 2.2 onder De algemene opbouw van de pagina’s van het manuscript benoemd is, houdt Maria op de eerste afbeelding in het boekje het Christuskind op haar linkerarm, precies zoals het miraculeuze Mariabeeld van de Potterie. Op alle andere afbeeldingen draagt Maria Jezus op haar rechterarm. Is de stralenkransmadonna met opzet gespiegeld getekend zodat de gravure of houtsnede de juiste afdruk – in vergelijking met het miraculeuze Mariabeeld – zou geven? Erg steekhoudend is deze motivatie niet, want waarom de eerste afbeelding van Maria met Jezus het miraculeuze Mariabeeld wel volgt kan niet verklaard worden.

3.5 Conclusie

Enkele jaren na de vervaardiging van het manuscript, werd de Potteriekerk verbouwd. Die verbouwing was wellicht de aanleiding voor het boekje. Mogelijk dreigden de mirakel-schildering, die zich in de kerk bevonden, verplaatst of zelfs verwijderd te worden. Door de schilderingen te laten natekenen, kon er in elk geval een impressie van de voorstellingen bewaard blijven in het archief van de Potterie. Een andere reden voor het natekenen kan zijn dat de schilderijen beschadigd en aan vervanging toe waren. Misschien werden de panelen gerestaureerd of overschilderd. Voor beide omstandigheden geldt dat het boekje gemaakt was om de mirakelschilderingen te documenteren voor het archief.

Er zijn twee argumenten die pleiten voor de hypothese dat de pentekeningen kopieën zijn van de mirakelschilderingen. In de eerste plaats doet de stijl van de pentekeningen in het

87

Harmening (D.), op. cit. (noot 82), p. 54.

88

manuscript erg ouderwets aan voor de tijd waarin het is ontstaan, de stijl van de afbeeldingen lijkt eerder vijftiende- dan zestiende-eeuws. Het natekenen van vijftiende-eeuwse schilderijen kan die ouderwetse stijl van de tekeningen verklaren. In de tweede plaats is het, gezien de overeenkomsten in teken- en schrijfstijl, plausibel dat er voorafgaand aan de vervaardiging van het boekje een teken- en schrijfplan was opgesteld. Het is goed mogelijk dat dit plan door de mirakelschilderingen werd gevormd. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat de tekeningen de schilderingen mogelijk niet geheel correct volgen. Het uiterlijk van de schil-deringen kan anders zijn geweest, wellicht heeft de tekenaar van het manuscript variaties in de voorstellingen aangebracht en/of zijn de teksten foutief overgenomen. Eventuele verschillen tussen de schilderijen en de pentekeningen hebben echter geen invloed gehad op de functie, het boekje fungeerde als documentatiemateriaal voor in het archief van de Potterie en is dientengevolge geen mirakelboekje, maar een weergave van impressies van de mirakel-schilderijen.

De opdrachtgever van het boekje kan vanwege deze functie logischerwijs gezocht worden bij de geestelijken van de Potteriekerk. De broeders en zusters wilden een impressie van de schilderingen, die klaarblijkelijk erg belangrijk waren voor de kerk, voor zichzelf en het nageslacht vastleggen in het archief. De veronderstelling dat de mirakelverhalen vrijwel zeker specifiek voor Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie zijn geschreven, zoals in hoofdstuk 2 in de conclusie vermeld is, versterkt de hypothese voor de opdrachtgever. De opgeschreven verzen gaan over Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie en komen nergens anders dan binnen de Potteriekerk voor.

Het boekje kan naast het fungeren als documentatiemateriaal ook voor andere doeleinden zijn gebruikt. Geestelijken, geletterd en analfabeet, konden bijvoorbeeld in het boekje zien welke mirakelen Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie verricht had en deze verhalen ter inspiratie voor de preken gebruiken. Daarnaast werd het boekje na verloop van tijd eveneens gebruikt voor andere kunstvormen. Zo zijn zeventiende-eeuwse wandtapijten en twintigste-eeuwse gebrandschilderde ramen direct geïnspireerd op het manuscript. Dat het boekje, zoals sommige onderzoekers stellen, als voorontwerp gemaakt is voor deze andere objecten lijkt onwaarschijnlijk. Dat de pentekeningen als kartons dienden voor de wandtapijten is onmogelijk. Verder is het mogelijk dat het boekje met mirakelverhalen model was voor een andere uitgave, een luxueuze of gedrukte versie die nooit vervaardigd is. Het is echter zeer waarschijnlijk dat het boekje niet in de eerste plaats voor deze doeleinden is vervaardigd.

Conclusie

Circa 1520-1521 (terminus post quem) werden zestien mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie in een klein manuscript opgetekend. Het boekje bevat in totaal achttien betekende pagina’s, die allemaal op eenzelfde manier zijn opgebouwd: bovenaan staat een omschrijving van het mirakel in acht dichtregels opgeschreven, er onder bevindt zich een pentekening.

Ten tijde van de vervaardiging van het manuscript bestond het hospitaal Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie ongeveer 250 jaar. Broeders en zusters verzorgden er vooral bejaarden, maar er werd ook onderdak verleend aan passanten en zieken. Behalve het hospitaal stonden er op de plek van de Potterie nog een kerk en een klooster. Het miraculeuze Mariabeeld, dat al enige eeuwen in het bezit was van de instelling, stond in de kerk en was van regionaal belang. De kerk was verder verrijkt door talrijke schenkingen en in de oude kapel, wellicht de Pottenbakkerskapel, bevonden zich zeer waarschijnlijk mirakelschilderingen. Het is aan-nemelijk dat de broeders en zusters begin jaren twintig van de zestiende eeuw wisten dat de kerk en het hospitaal grondig zouden veranderen, want enkele jaren na de vervaardiging van het boekje vonden er grote bouwwerkzaamheden plaats. Mogelijk dreigden de mirakelschil-deringen daar bij verplaatst of verwijderd te worden. De broeders en zusters van de Potterie lieten de geschilderde taferelen daarom natekenen, om zo toch een voorstelling van de schil-deringen te kunnen bewaren. Het manuscript is daarom geen mirakelboekje, maar documen-tatiemateriaal voor het archief van de Potterie.

De ouderwetse stijl van de pentekeningen onderbouwt deze hypothese in de eerste plaats, het is aannemelijk dat de tekeningen een impressie weergeven van schilderingen die vóór 1520-1521 dateren. In de tweede plaats doen de overeenkomstige indeling en teken- en schrijfstijl vermoeden dat het boekje in één keer is gemaakt en dat er voorafgaand aan de vervaardiging een teken- en schrijfplan was opgesteld. Die idee wordt versterkt door het feit dat elementen uit de teksten terugkomen in de tekeningen, wat er op wijst dat het boekje als samenhangend geheel is gemaakt. Het is aannemelijk dat de mirakelschilderingen het voor-opgezette plan vormden. De schrijver van de teksten is daarom zeer waarschijnlijk niet de bedenker van de verzen. In de derde plaats zijn de tekeningen dominerend in de indeling van de pagina’s. In het licht van de functie is het vanzelfsprekend dat de aandacht uit moest gaan naar de tekeningen. Een kleurrijke, versierde uitvoering was voor de documentatie niet nood-zakelijk en de twee lege pagina’s in het midden van het boekje hoefden niet te worden opgevuld.

Het boekje kan behalve documentatiemateriaal ook voor andere doeleinden zijn gebruikt. De verhalen kunnen een mogelijke inspiratiebron voor geestelijken zijn geweest. Verder vormden de tekeningen van het manuscript het uitgangspunt voor wandtapijten en gebrandschilderde ramen. Het boekje is echter niet als voorontwerp voor deze objecten gemaakt.

Wie de tekeningen en teksten van het manuscript heeft gemaakt is tot op heden niet bekend.89 Het boekje is vervaardigd door één of meer anonieme kunstenaars, want het is mogelijk dat er naast de tekenaar een aparte schrijver was. Om de kunstenaar van de teke-ningen te achterhalen is er archiefonderzoek gedaan in de Potterie.90 Onderzoekers hebben tot op heden niet kunnen achterhalen wie het boekje gemaakt kan hebben. In het manuscript zelf zijn ook geen aanwijzingen van de maker(s) aangetroffen. Dat de vervaardiger niet vermeld is in het boekje, is logisch als er destijds bestaande schilderingen zijn nagetekend en de tekeningen dus kopieën zijn.

De vervaardiger van de mirakelschilderingen is echter evenmin bekend. Als er van uitgegaan wordt dat de tekeningen in het manuscript kopieën van de schilderingen zijn, kan er wel hypothetisch een theorie over het verloop van het maakproces van de schilderijenreeks gegeven worden. De eerste tekening in het boekje stelt het miraculeuze Mariabeeld voor in een nis, de tekst erboven beschrijft echter dat het beeld ‘tegenwoordig’ boven het altaar staat. Dit tafereel is daarom zeer waarschijnlijk gemaakt nadat het miraculeuze Mariabeeld in de kerk was geplaatst. De laatste voorstelling beeldt mensen af die in de staat van goede gezondheid zijn teruggekomen door het doen van een bedevaart naar de Potteriekerk. Deze afbeelding is de afsluiting van de reeks, maar hoeft niet als laatst gemaakt te zijn. Het is mogelijk dat de zestien mirakelen die tussen het begin en het einde zijn verbeeld niet op hetzelfde moment gemaakt zijn, maar verspreid over een langere periode zijn ontstaan. Deze taferelen bevatten geen samenhangende verhaallijn en kunnen daarom apart van elkaar, in verschillende termijnen, gemaakt zijn. Omdat de teksten relatief steeds meer details geven over de gelovigen, kan er geconcludeerd worden dat het steeds belangrijker gevonden werd om gedetailleerde verhalen op te tekenen. Mogelijk werd het laatste mirakelverhaal over een individu als laatst opgetekend (het mirakel van de redding van het kind van Loy van der Rake en zijn vrouw, in het manuscript afgebeeld op blad 10, verso-zijde).

89

In de uitgebreide publicatie van A.J. Maertens: Maertens (A.J.), op. cit. (noot 15) en Maertens (A.J.), op. cit. (noot 66), zijn geen kunstenaars van de mirakelschilderingen vermeld. Deze boeken zijn tot op heden de meest recente uitgebreide uitgaven over de Potterie in al zijn aspecten. Binnenkort wordt een nieuw onderzoek gestart voor een nieuwe publicatie over de Potterie.

90

De mirakelschilderijen kunnen schilderingen op doek zijn geweest, zoals Taisne het materiaal van de objecten beschrijft. Mogelijk waren de doeken op panelen bespannen of waren de schilderingen op een andere wijze aan de muur bevestigd. Om te achterhalen of dat zo is, zal er verder onderzoek – in archieven en het kunstpatrimonium – naar de middeleeuwse kunst en architectuur van de Potteriekerk gedaan moeten worden. Wellicht leveren die resultaten verbanden op tussen kunstobjecten, want het is denkbaar dat de vervaardiger van de mirakelschilderingen ook andere kunstwerken voor de Potterie heeft gemaakt. In de dissertatie van M.P.J. Martens, een onderzoek naar opdrachtgeverschap binnen Brugse instituties ca. 1440-1482, is niet over Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie geschreven.91 Martens verwijst echter wel naar een publicatie van G. Maréchal, die onder meer een studie naar het hospitaal Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie omvat.92 Mogelijk is die studie interessant voor vervolgonderzoek naar het manuscript van de Potterie en geeft het onderzoek informatie over de kunst en architectuur van het middeleeuwse hospitaal.

Als er uiteindelijk een mogelijke kunstenaar van de mirakelschilderijen gevonden is, kan in verdere research onderzocht worden of de kunstenaar bijvoorbeeld lid was van het Sint-Lucasgilde. Brugge was in het begin van de zestiende eeuw een stad met een hoge kunstproductie.93 Kunstenaars sloten zich aan bij gilden, ambachten en/of ateliers. Indien de kunstenaar bij het Sint-Lucasgilde aangesloten was, kan hij opgenomen zijn in de memorielijst van het Brugse ambacht van de beeldenmakers en zadelmakers.94 Het register bevat onder andere de namen van alle vrijmeesters van het ambacht die tussen 1450 en 1801 als leden van het ambacht zijn gestorven, in principe in volgorde van overlijden.95 Tijdens dit onderzoek is in de literatuur niet gevonden of er is onderzocht of de maker van de mirakelschilderingen in dit register opgenomen kan zijn.

Verder kan er op grotere schaal in Brugge vergelijkend onderzoek gedaan worden. Zo bevinden zich bijvoorbeeld in de Sint-Salvatorskathedraal, in de Sint-Jacobskapel, muur-schilderingen van engelen die gedateerd worden op de tweede helft van de vijftiende eeuw en

91

Martens (M.P.J.), Artistic Patronage in Bruges Institutions ca. 1440-1482, 2 vols., diss. University of California, Santa Barbara 1992.

92

Maréchal (G.), De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de middeleeuwen, Heule 1978.

93

Tent. cat., Bruges and the Renaissance: Memling to Pourbus; Catalogue, Brugge (Memlingmuseum – Oud-Sint-Janshospitaal), Brugge 1998, pp. 26-32 en pp. 43-63.

94

Website Historische bronnen Brugge:

http://www.historischebronnenbrugge.be/index.php?option=content&task=view&id=5&Itemid=29, [geraadpleegd op 7 juli 2014].

95

Ibidem. Het register is digitaal ontsloten en online te bekijken op de website Memorielijst Brugse schilders: http://memorielijst.beeldarchief.org/NL/FrameSet.htm, [geraadpleegd op 7 juli 2014].

wat stijl betreft overeenkomen met de pentekeningen van het manuscript van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie (afbeelding 26 en afbeelding 27).96 Vooral de weergave van de gezichten bevatten opvallende gelijkenissen. Net als de afgebeelde mensen in het manuscript hebben de engelen bijzonder zware oogleden waardoor de ogen erg bol lijken. Wellicht zijn er in Brugge meer schilderingen die een overeenkomstige stijl vertonen. Mogelijk kan er met behulp van archieven achterhaald worden wie de kunstenaars waren. Een systematisch onderzoek naar (muur)schilderingen in Brugge kan wellicht resultaten voor de mirakelschilderingen van de Potteriekerk opleveren.97

Inmiddels is het meer dan zeventig jaar geleden dat een, inmiddels verouderde, uitgave over de Potterie in al zijn aspecten is verschenen. Binnen afzienbare tijd wordt er aangevangen met een nieuw onderzoek voor een recente publicatie over het middeleeuwse hospitaal. Wellicht kunnen de bevindingen van deze masterscriptie een nieuw licht werpen op de ‘Mijrakelen van onse lieue vrauwe te potterije’.

96

Buyle (M.) en Bergmans (A.), Middeleeuwse muurschilderingen in Vlaanderen, Brussel 1994, p. 100.

97

Een dergelijk onderzoek heeft M.P.J. Martens voor Gent verricht: Martens (M.P.J.), De muurschilderingen te

Gent (12de tot 16de eeuw), Brussel 1989. Deze publicatie behandelt – zoals de titel al vermeld – geen Brugse

Literatuurlijst

Anrooij (W.) van (ed.), De Haarlemse gravenportretten; Hollandse geschiedenis in woord en beeld, Hilversum 1997.

Beek (H.H.), ‘Mirakelverhalen’, Waanzin in de middeleeuwen; Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de ziekte, Hoofddorp 1969, pp. 191 – 210.

Beek (L.) van, ‘Mirakelboeken; Opgetekende wonderverhalen boden hoop in middeleeuwse samenleving’, in: Geschiedenis Magazine, jaargang 46, 2011, nr. 8, pp. 19-22.

Briquet (C.M.), Les Filigranes; Dictionnaire historique des marques du papier dès leur apparition vers 1282 jusqu'en 1600, [facsimile van de editie van 1907], Stevenson (A.H.) (ed.), 4 vols., Amsterdam 1968.

Buyle (M.) en Bergmans (A.), Middeleeuwse muurschilderingen in Vlaanderen, Brussel 1994. Delepierre (O.), Guide indispensable dans la ville de Bruges ou description des monuments curieux et objets d’art que renferme cette ville, Brugge 1847.

Duclos (A.), ‘M. Verschelde’s werk aan de Potterie’, in: Rond den Heerd, jaargang 17, 1882, nr. 7, pp. 49-53.

English (M.), ‘Dagklapper’, in: Parochieblad, jaargang 3, 1948, nr. 21, pp. 219-221. English (M.), ‘Dagklapper’, in: Parochieblad, jaargang 4, 1949, nrs. 18-21, pp. 51-60. English (M.), ‘Dagklapper’, in: Parochieblad, jaargang 6, 1951, nr. 35, pp. 338-340.

English (M.), ‘Dagklapper’, in: Parochieblad, jaargang 9, 1954, nrs. 15-16, pp. 258-262, nr. 18, pp. 264-266.

Gaskell (P.), A new introduction to Bibliography, Oxford 1972. Giraldo (W.), Duizend jaar mirakels in Vlaanderen, Brugge 1995. Giraldo (W.), Volksdevotie in West-Vlaanderen, Brugge 1989.

Giraldo (W.), ‘Volkskundliches aus flämischen Mirakelbüchern’, in: Jahrbuch für volkskunde, Würzburg 1993, pp. 189-214.

Harmening (D.), ‘Mirakelbildzyklen – Formen und Tendenzen von Kultpropaganda’, in: Bayerisches Jahrbuch für Volkskunde, 1976-1977, pp. 53-56.

‘Hospitaalmusea Brugge, Lessen en Damme’, in: Openbaar Kunstbezit Vlaanderen; OCMW Collecties: Waardevol erfgoed van eeuwen zorgverlening, jaargang 50, 2012, nr. 6, pp. 16-31. Koldeweij (J.), Geloof en geluk; Sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen, Arnhem 2006.

Koldeweij (J.), ‘Vroomheid in tin en lood; Bossche pelgrimsinsignes als historische bron’, in: Vijftig jaar Brabants heem, pp. 52-61.

Kriss-Rettenbeck (L.), Ex Voto; Zeichen, Bild und Abbild im christlichen Votivbrauchtum, Zürich 1972.

Kruip (M.), ‘Het Bossche mirakelboek in kaart gebracht’, in: In Brabant; Tijdschrift voor