• No results found

Interpretaties van de opbouw van het zestiende-eeuwse manuscript

Hoofdstuk 2 – Het vermeende mirakelboekje van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie

2.2 Interpretaties van de opbouw van het zestiende-eeuwse manuscript

De algemene opbouw van de pagina’s van het manuscript

Elke pagina (blad 2 tot en met blad 11) heeft eenzelfde indeling: op het bovenste een/vijfde deel van de bladzijde staat een vers in acht dichtregels. Alle verzen hebben het rijmschema: ABABBCBC. De onvaste spelling is gebruikelijk voor de tijd waarin het ontstaan is.59 De teksten zijn niet gedrukt, maar met de hand geschreven in een zestiende-eeuws schrift met pen en bruine inkt. Sommige verzen zijn uitgelijnd met het kader van de tekening er onder, maar de meeste niet. De verzen die niet op dezelfde lijn als de kaders aanvangen zijn enkele milli-meters naar rechts uitgelijnd. Over het algemeen is de ruimte voor de verzen op elke bladzijde erg klein. De acht regels zijn dicht op elkaar geplaatst, dat creëert onrust in de ordening van het blad. Dit wordt versterkt door het feit dat de tekeningen wel ruim opgezet zijn.

Op het onderste vier/vijfde deel is in een duidelijk afgezet kader een pentekening vervaardigd. De lijnen van de kaders zijn met pen en bruine inkt langs een recht voorwerp getrokken en zijn soms gecorrigeerd. De blokken zijn niet van gelijke grootte, sommigen zijn

59

Pannier-Deslypere (C.), ‘Het mirakelboekje en het wandtapijt van Onze-Lieve-Vrouw-van-de-Potterie’, in: Meulemeester (J.L.) (e.a)., Van Blindekens naar de Potterie; Een eeuwenoude Brugse Belofte, Brugge 1980, p. 200.

breder, anderen zijn langer. Daardoor zijn ook de marges rondom de tekeningen variërend in afmetingen.

De tekenaar heeft de tekeningen met veel precisie vervaardigd in pen en bruine inkt. De stijl wordt in de literatuur vaak beschreven als laatgotisch en van hoge kwaliteit.60 De stijl van de pentekeningen ziet er echter ouderwets uit voor de tijd waarin het is ontstaan. Lange tijd dachten onderzoekers dat het boekje in de Bourgondische tijd was ontstaan.61 Gedacht werd dat de tekeningen vervaardigd waren door een eersterangsschilder. Auteur O. Delepierre schreef het in 1847 bijvoorbeeld toe aan de zuster van Jan van Eyck.62 Deze niet-onderbouwde toeschrijving is in de loop der tijd verworpen, mede vanwege het feit dat het boekje niet vóór 1520-1521 gemaakt kan zijn. De archaïsche stijl van de tekeningen valt zeker in de zestiende eeuw in een stad als Brugge op. Brugge had immers in de vijftiende eeuw faam gemaakt als Europese schildersmetropool. De schilderstraditie was in de zestiende eeuw dan ook al veel verder dan de stijl van de tekeningen die het manuscript weergeeft. Op deze ouderwetse stijl wordt in hoofdstuk 3.1 onder Mirakelschilderingen in de Potteriekerk verder ingegaan.

De vervaardiger van de tekeningen heeft veel aandacht geschonken aan de personen en ruimtes waarin zij staan. Met name de kleding is erg gedetailleerd weergegeven met sterke plooivallen. Die detaillering is typerend voor de stijl van de kunstenaar. Hij heeft daarnaast door middel van arceringen schaduwen aangebracht. Dit licht/donkereffect geeft ruimte-lijkheid aan de tekeningen. Ruimte en diepte zijn eveneens gesuggereerd door de toepassing van lijnperspectief, een verhoogde horizon en overlapping. In de landschappen is tevens sprake van coulissenwerking.

Op elke afbeelding gaat de kijkrichting van links naar rechts. In bijna alle gevallen zijn de zieke of hulpbehoevende personen links afgebeeld, in alle gevallen is de stralenkrans-madonna in de rechterbovenhoek getekend. Maria en Jezus kijken telkens naar de mensen, in sommige gevallen richten de mensen zich ook tot de heiligen. Er is echter geen of nauwelijks sprake van interactie tussen de afgebeelde personen. Sommige afbeeldingen moeten als het ware gelezen worden als een stripverhaal. Op die tekeningen zijn meerdere scènes van het verhaal in één beeld te zien.

60

Meest recent: Vermeersch (V.), Brugge; Duizend jaar kunst: Van Karolingisch tot neogotisch 875-1875, Antwerpen 1981, p. 197.

61

Ibidem.

62

Delepierre (O.), Guide indispensable dans la ville de Bruges ou description des monuments curieux et objets

De ruimtes zijn grofweg onder te verdelen in acht categorieën: slaapvertrek (zes afbeeldingen), zeetafereel (drie afbeeldingen), woonvertrek (twee afbeeldingen), landschap (twee afbeeldingen), nis (één afbeelding), altaar (één afbeelding), keuken (één afbeelding) en buiten bij behuizing (één afbeelding).63 De kunstenaar heeft per ruimtecategorie diverse elementen met elkaar gecombineerd. Zo bevatten de slaapvertrekken allemaal een hemelbed, bedlinnen dat tot op de grond reikt en een houten vloer. In vrijwel alle slaapvertrekken staat een bank, halfronde stoel en een kast met serviesgoed opgesteld. De zeetaferelen vertonen zeer veel gelijkenissen met elkaar; de schepen liggen vooraan centraal in de afbeelding in de golven van de zee. De golven zijn gelijkmatig over het vlak verdeeld en ruimtelijk gemaakt door middel van arceringen. De drie schepen zijn van eenzelfde model. Twee van de drie schepen varen met volle zeilen, het andere vaart met gehesen zeilen. Op de achtergrond van twee afbeeldingen ligt nog een ander schip in zee met een gebroken mast en is links in het beeldvlak een torentje te zien. In de woonvertrekken zitten op beide afbeeldingen een man en vrouw geknield op een houten vloer, naast hen bevindt zich een kind, op de achtergrond staat een bank met kussen. De twee landschappen vertonen grote overeenkomsten in de compositie. In beide gevallen staan de personen links vooraan in het landschap. Links bovenin de hoek staat eenzelfde soort kerktoren, van daaruit vloeit het landschap naar rechts in diagonale richting. Aan de rechterzijde is bovenin het beeldvlak een coulissenlandschap te zien. De afbeelding van een nis toont Maria en Jezus tegen een gerasterde achtergrond en geeft niet meer weer dan het beeld van deze twee personen. De tekening van het altaar bevat eenzelfde gerasterde achterwand, maar geeft een grotere ruimte weer waarin ook andere figuren zijn opgesteld. De andere twee afbeeldingen die als enige in een categorie vallen, de keuken en buiten bij behuizing, hebben geen overeenkomstige beeldelementen of composities met de andere afbeeldingen. De twee afbeeldingen komen echter wel qua tijdsfragmentatie met elkaar overeen. Op beide afbeeldingen zijn meerdere scènes voorgesteld die plaatshebben op verschillende momenten, ze kunnen als het ware als een striptekening gelezen worden.

De afgebeelde figuren vertonen eveneens sterke gelijkenissen. Alle personen zijn in profiel en driekwart vooraanzicht afgebeeld, geen enkele staat frontaal ten opzichte van de toeschouwer. Tevens hebben alle mensen opvallend zware oogleden waardoor de ogen erg bol lijken. Daarnaast hebben bijna alle zieken een lang en wijd gewaad aan en dragen een tulband op hun hoofd. Door deze zelfde weergave wat houding en kleding betreft is het lastig om aan de afbeelding te zien of het mirakelverhaal over een man of over een vrouw gaat. De tekst

63

Met ‘slaapvertrek’ wordt een afgebeelde kamer met hemelbed bedoeld, met ‘woonvertrek’ een kamer zonder bed.

geeft daarbij ondersteunende uitleg. De personen die niet hulpbehoevend zijn, maar wel bij het mirakel zijn afgebeeld, lijken eveneens veel op elkaar; gezichten, kleding en houding verschillen onderling nauwelijks. Verder zijn ook de stralenkransmadonna’s identiek aan elkaar. Wat echter opvalt is dat Maria het Christuskind op de eerste afbeelding in het boekje op haar linkerarm draagt, terwijl ze hem op alle andere tekeningen op haar rechterarm houdt. Het miraculeuze Mariabeeld in de Potteriekerk draagt Jezus op de linkerarm. Op deze merkwaardige spiegeling wordt in hoofdstuk 3 onder Kopie voor een ander boek teruggekomen.

Over het algemeen kan gesteld worden dat de tekenaar een aantal specifieke beeldfrag-menten heeft herhaald in de voorstellingen van de mirakelverhalen. Of bij de vervaardiging kartons gebruikt zijn kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Er zijn bij het object-onderzoek geen sporen van overtrekken of ponstechnieken ontdekt, maar wellicht was het papier überhaupt te dun voor deze techniek.64 Gezien de grote hoeveelheid gelijkenissen tussen beeldelementen ligt het echter voor de hand dat de kunstenaar wel gebruik maakte van modeltekeningen die werden nagetekend.

De inhoudelijke opbouw van het manuscript

Het manuscript bevat achttien pentekeningen. Daarvan gaan er twee in het algemeen over Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie, die dienen ter inleiding en afsluiting. Zestien tekeningen verbeelden een mirakelverhaal. Er is een diversiteit aan mirakelen opgetekend. De meeste, acht in totaal, gaan over de genezing van zieken: twee blinden krijgen het zicht terug, iemand werd genezen van waterkwelling, iemand van pokken, iemand van beenkanker, iemand van een keelzweer, iemand van lamheid en iemand van bezetenheid door de duivel. Verder werden er drie kinderen van een ongeval gered, kreeg een vrouw haar gestolen tinwerk terug, ontliepen twee schepen een schipbreuk en was er één wonderbare visvangst. Tot slot vertoont een verhaal de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie bij vrouwen met een kinderwens. In totaal gaan er acht mirakelverhalen over een vrouw, vijf verhalen gaan over een man, drie vertellingen gaan over de redding van een kind.65 Bij één persoon is vermeld

64

Bij de ponstechniek werd een model op papier of karton gebruikt waarvan de lijnen door waren geprikt. Het papier of karton werd vervolgens op de ondergrond gelegd die werd betekend of beschilderd. Daarna werd een koolstofhoudend poeder door de gaatjes gestoven om zo stippen op de ondergrond achter te laten. Deze stippen konden met een lijn verbonden worden en vormde de basis voor de afbeelding. Door deze techniek te gebruiken konden voorstellingen of beeldelementen meerdere keren worden herhaald.

65

dat hij een offergift had gedaan, hij schonk een vat wijn.

In twaalf van de zestien mirakelverhalen is in het vers genoemd hoe de persoon (of personen) in nood heet of wat de naam van diens man of vader is. Vier mensen blijven anoniem. In twaalf verzen is vermeld waar de desbetreffende persoon woonde of vandaan kwam, in vier gevallen is dit niet opgeschreven. Steeds is in de eerste twee regels de naam en/of plaats vermeld, nooit ergens anders. Opvallend is dat de eerste twee verhalen helemaal geen naam en/of geen plaats vermelden. Het elfde, dertiende en veertiende verhaal daarentegen noemen naast de naam en plaats zelfs de straat waarin de desbetreffende persoon woonde. De informatie bij de mirakelverhalen bevat dus steeds meer details.

De opbouw in boekproductie

Het gehele manuscript bestaat van voor naar achter uit: de harde omslag (voorzijde), dertien blanco pagina’s en een beschreven pagina (blad I tot en met VII, recto- en verso-zijde), het zestiende-eeuwse boekje dat bestaat uit 22 pagina’s (blad 1 tot en met 11, recto- en verso-zijde), twaalf blanco pagina’s (blad VIII tot en met XIII, recto- en verso-verso-zijde), de harde omslag (achterzijde).

Het totaal aantal pagina’s is opvallend en nog niet eerder in de literatuur of het wetenschappelijk dossier van het museale object opgemerkt. Er zijn namelijk in totaal 25 blanco pagina’s en een beschreven pagina (dertien bladen) vóór en ná het zestiende-eeuwse manuscript. Het boekje zelf bestaat uit 22 pagina’s (elf bladen). Deze getallen zijn eigenaardig om de reden dat wanneer het boekje uit dubbelbladen bestaat – iets dat erg gebruikelijk is bij het binden van boeken –, het aantal pagina’s deelbaar moet zijn door vier: één dubbelblad bestaat uit precies vier pagina’s. Zowel 26 (25+1) als 22 zijn niet te delen door vier. Daar staat tegenover dat er twee pagina’s in het manuscript leeg zijn gelaten, terwijl 22 min twee twintig is; dat is wel deelbaar door vier. Waarom bestaat het boekje dan toch uit 22 en niet uit twintig pagina’s? En waarom zijn er 26 overige (blanco) pagina’s?

Of het boekje daadwerkelijk bestaat uit dubbelbladen kon tijdens het objectonderzoek niet worden vastgesteld daar de pagina’s strak ingebonden zijn en er geen boekendeskundige bij het onderzoek aanwezig was. Om toch te achterhalen of het boekje uit dubbelbladen bestaat en een verklaring te vinden voor het aantal pagina’s, is er achteraf een model van het boekje gemaakt. De watermerken in het papier, die zich precies in het midden van het boekje bevinden, gaven een indicatie van de dubbelbladen. Dit gaf inzicht in de zeer waarschijnlijke opbouw van de dubbelbladen en het katern:

Het eerste katern bestaat uit twee dubbelbladen die tegen de binnenzijde van de kaft aan-liggen. Dit katern omhult de andere katernen. De dubbelbladen van buiten naar binnen zijn:

 Blad I, recto/verso - Blad XIII, recto/verso  (watermerk verstrengelde DD)  (watermerk EYN)  Blad II, recto/verso - Blad XII, recto/verso

 (watermerk EYN)  (watermerk verstrengelde DD)

Het volgende katern bestaat uit twee dubbelbladen van buiten naar binnen:  Blad III, recto/verso - Blad VII, recto/verso,

 (watermerk bovenkant schelpmotief) Blad VI, recto/verso is op blad VII, recto-zijde geplakt.

 Blad IV, recto/verso - Blad V, recto/verso

 (watermerk onderkant schelpmotief)

Het katern daarna is dat van het zestiende-eeuwse manuscript, bestaande uit zes dubbelbladen van buiten naar binnen:

 Blad 1, recto/verso - [Geen]

 Blad 2, recto/verso - Blad 11, recto/verso

 (watermerk miswijnkannetje,  (watermerk miswijnkannetje, onderste gedeelte: de kan) bovenste gedeelte: het vierblad)  Blad 3, recto/verso - Blad 10, recto/verso

 Blad 4, recto/verso - Blad 9, recto/verso  Blad 5, recto/verso - Blad 8, recto/verso

 (watermerk miswijnkannetje,  (watermerk miswijnkannetje, bovenste gedeelte: het vierblad) onderste gedeelte: de kan)  Blad 6, recto/verso - Blad 7, recto/verso

 Blad 6, recto-zijde is leeg  Blad 7, verso-zijde is leeg

Daarna volgt een katern van twee dubbelbladen van buiten naar binnen:  Blad VIII, recto/verso - Blad XI, recto/verso

 (watermerk onderkant schelpmotief)  (watermerk bovenkant schelpmotief)  Blad IX, recto/verso - Blad X, recto/verso

Hieruit kan worden opgemaakt dat het gehele boekje bestaat uit één kaft, vier katernen en twaalf dubbelbladen. De drie katernen met blanco bladen zijn gelijk van grootte, elk katern bestaat uit twee dubbelbladen. Dit komt neer op 24 pagina’s (3 x 2 x 4). In totaal zijn er echter 26 overige (blanco) pagina’s. Omdat blad VI op blad VII geplakt is, en dit blad daarom geen dubbelblad is, komt het totaal aantal dubbelbladen van de overige (blanco) pagina’s op zes.

Het manuscript bestaat uit één katern met zes dubbelbladen. Dit komt neer op 24 pagina’s, maar het boekje bestaat uit 22 pagina’s. Hoe kan dat? Een logische verklaring is dat er een blad (recto- en verso-zijde) mist. Bij nader onderzoek met het model is gebleken dat het zeer waarschijnlijk is dat het achterste blad van het manuscript ontbreekt. Dit blad diende vermoedelijk ooit als omslag en zou op het dubbelblad het aangrenzende blad van blad 1 zijn. Blad 1 is zwaar beschadigd door slijtage, het gehele blad is zelfs overgebracht op een nieuwe drager. Het is daarom goed mogelijk dat de achterkant van de omslag van het zestiende-eeuwse boekje in de loop der tijd is vergaan. Wanneer precies valt niet te zeggen zonder gegevens van de restauratie(s).