• No results found

Theoretisch kader

In document LOF voor de Leraar 2.0 (pagina 27-47)

3 DEELONDERZOEK NETWERKEN

3.2 Theoretisch kader

Al decennialang vormen netwerken onderwerp voor onderzoek waardoor een grote diversiteit aan definities en typeringen van netwerken is ontstaan die deels op elkaar aansluiten en elkaar deels aanvullen (Kadushin, 2012; Hofman, Dijkstra & van Veen, 2007). Een netwerk is volgens het

etymologisch woordenboek een stelsel van nauw met elkaar verband houdende zaken of personen.

Andriessen (1987) omschrijft een netwerk als “...een min of meer gestabiliseerd geheel van (delen van) organisaties die bepaalde betrekkingen onderhouden”. In internationaal onderzoek definieert Brass (1992) een netwerk als een set van actoren (individuen of organisaties) en een set van verbindingen tussen deze actoren. In later onderzoek van Brass, Galaskiewicz, Greve en Tsai (2004) wordt de definitie verder gespecificeerd door een netwerk te benoemen als een set van multiplexe relaties (meerdere complexe verbindingen) tussen actoren, personen in het netwerk die veelal om persoonlijke redenen een relatie op basis van interactie met elkaar aangaan, die een knooppunt vormen.

In de context van dit onderzoek waarin de bijdrage van een netwerk aan de realisatie van een (onderwijs)innovatie centraal staat is in de literatuur vooral gezocht naar de netwerktypering innovatieve netwerken of ontwikkelingsnetwerken (Hoang & Antoncic, 2001; Busquets, 2008;

Theunissen, 1995). Theunissen (1995) stelt dat ontwikkelingsnetwerken een rol spelen bij het invoeren van vernieuwingen. In deze netwerken zijn organisaties met elk een eigen visie ten aanzien van innovatie en verschillende belangen afhankelijk van elkaar. Zonder een goede samenwerkingen heeft de gezamenlijke innovatie geen kans van slagen (Theunissen, 1995). Hoang en Antoncic (2001) en Busquets (2008) benaderen innovatieve netwerken vanuit het individu als entrepreneur. Het probleemoplossend vermogen van het innovatieve netwerk en de samenwerking tussen actoren in het netwerk waardoor uitwisseling van kennis, middelen en emotionele ondersteuning plaatsvindt maken dat innovaties tot stand kunnen worden gebracht (Hoang & Antoncic, 2001; Krackhardt, 1995;

Brüderl & Preisendörfer, 1998). Hoang en Antoncic (2001) stellen dat innovatieve netwerken zich over tijd ontwikkelen aan de hand van drie stadia. In het eerste stadium worden directe contacten zoals vrienden, familie en werkrelaties geïdentificeerd die beschikken over de benodigde middelen, in het tweede stadium vindt ontwikkeling van multiplexe relaties met meer diepgang en verbreding plaats en in het laatste stadium zullen de complexiteit, kwaliteit en interactie in het netwerk toenemen. Ook Busquets (2008) stelt dat innovatieve netwerken zich over tijd ontwikkelen maar onderscheid echter vijf fases. Fase één van ontwikkeling betreft het identificeren van een structureel gat om vervolgens in de tweede fase grenzen te verleggen waardoor een toename van actoren in het netwerk plaatsvindt. Een structureel gat betreft de afwezigheid van verbindingen tussen

verschillende clusters in een netwerk (Burt, 1992). De laatste drie fases die Busquets (2008) omschrijft zijn gericht op het managen en begrenzen van het netwerk, het formaliseren en ontwikkelen van een netwerkhiërarchie.

3.2.1 Wat is de dynamiek binnen een netwerk?

Hoang en Antoncic (2001) benadrukken de aanwezigheid van onderscheidende

bestuursmechanismen waarvan wordt gedacht dat ze netwerkuitwisseling ondersteunen en coördineren. Ieder netwerk kenmerkt zich door een aantal bepalende (sociale) mechanismen.

Mechanismen die van invloed zijn op een stabiel innovatief netwerk zijn: autoriteit, macht en vertrouwen in informatiestromen (Hoang & Antoncic, 2001).

3.2.1a Autoriteit

Netwerken kunnen aangestuurd dan wel gereguleerd (gesloten netwerken, closure) worden of zelfregulerend (open netwerken) van aard zijn (Hoang & Antonic 2001; Coleman, 1990, 1988; Provan

& Kenis, 2008). In de literatuur spreekt men over closure wanneer iedereen in het netwerk met elkaar verbonden is (Burt 2000, 2005; Ahuja, 2000). Binnen gesloten netwerken is vaak sprake van

samenwerking op basis van onderling vertrouwen waardoor reeds aanwezige kennis in het netwerk makkelijker gedeeld kan worden (Coleman, 1988; Moran, 2005). Daarentegen lenen gesloten netwerken zich minder goed voor het verkrijgen en verspreiden van nieuwe kennis wat afbreuk doet aan de innovatiekracht van het netwerk (Coleman, 1988). Binnen gesloten netwerken waarbij aansturing plaatsvindt op basis van meetbare indicatoren kunnen eventuele negatieve factoren gelimiteerd worden en positieve factoren juist gestimuleerd (Coleman, 1988). Zelfregulerende netwerken bestaan uit verschillende organisaties of actoren die zonder centrale aansturing met elkaar samenwerken (Provan & Kenis, 2008). De gemeenschappelijke activiteiten in het netwerk worden geïnitieerd door de actoren in het netwerk met als voordeel dat actoren een hoge mate van betrokkenheid en deelname tonen (Provan & Kenis, 2008; Kenis & Provan, 2008). Inefficiëntie vormt echter een nadelig aspect binnen zelfregulerende netwerken. Doordat er geen sprake is van

aansturing en regulatie binnen het netwerk kunnen alle actoren zonder restricties met elkaar communiceren wat onder andere kan leiden tot het moeilijk vinden van consensus (Provan & Kenis, 2008; Kenis & Provan, 2008). Zelfregulerende netwerken lopen het risico op te schuiven richting een meer geformaliseerde aansturing om zo procedures, systemen en beleid vast te leggen en zo de stabiliteit en effectievere, duurzame samenwerking tussen bestaande partijen beheersbaar te maken (Knight, 2002). Het formaliseren van aansturing, en daarmee de institutionalisering van

gecoördineerde handelingen, komt voort uit enerzijds een natuurlijke evolutie van netwerken en anderzijds een verschillend inzicht in autoriteit (Daly & Finnigan, 2009, 2011; Knight, 2002).

3.2.1b Macht (openheid, erkenning, wederzijdse afhankelijkheid)

Machtsprocessen krijgen in een open netwerkstructuur met vrijblijvend contact vrij spel waardoor ruimte ontstaat voor informele relaties, creativiteit en het creëren van gemeenschappelijke waarden en normen (Hoang & Antoncic, 2001; Perry-Smith & Shalley, 2003). Binnen innovatieve

netwerkstructuren spelen erkenning en insluiting een belangrijke rol (Jones, Hesterly & Borgatti, 1997). Zo brengt het informele en open karakter van een innovatief netwerk met zich mee dat relaties en netwerken van deze relaties ingesloten kunnen worden met als doel het creëren van vertrouwen, het vaststellen van verwachtingen en het handhaven van normen (Coleman, 1988).

Daarentegen zijn er ook factoren die een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van een

innovatief netwerk (Portes & Sensenbrenner, 1993; Jones et al., 1997; Dhanaraj & Parkhe, 2006). Zo bestaat het risico om uitgesloten te worden wat de mogelijke angst voor reputatieverlies en minder erkenning voor het geleverde werk met zich meebrengt (Portes & Sensenbrenner, 1993; Jones et al., 1997).

3.2.1c Vertrouwen in informatiestromen

Vertrouwen in de kwaliteit van de informatiestromen is cruciaal binnen een innovatief netwerk (Hoang & Antoncic, 2001). Hierbij gaat het enerzijds om de kwaliteit van de informatie en anderzijds om de kwaliteit van de informatiestroom; de beschikbaarheid van informatie en middelen (Hoang &

Antoncic, 2001). De mate waarin actoren bereid zijn om informatie binnen een netwerk te delen, en daarmee informatiestromen in een netwerk bevorderen, is afhankelijk van het vertrouwen dat actoren hebben in elkaar (Larson, 1992; Lorenzoni & Lipparini, 1999). Wanneer het vertrouwen tussen actoren groeit, verdiepen en verbreden de relaties zich wat een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de informatiestroom (Saxenian, 1991; Lorenzoni & Lipparini, 1999; Hite, 2000).

Actoren spreken zich op basis van vertrouwen eerder uit ten opzichte van elkaar. Diepere en bredere relaties en in het verlengde toenemende informatiestromen binnen netwerken kunnen ervoor zorgen dat de actoren een meer holistisch beeld op innovatie construeren (Uzzi, 1996, 1997).

3.2.2 Persoonlijke factoren en netwerkontwikkeling

Persoonlijke factoren kunnen invloed hebben op de manier waarop een netwerk wordt gevormd, ingezet en de rol die een individu binnen een netwerk heeft (Carolan, 2013; Meijs, Wassink & De Laat, 2012). Zo zetten sommige individuen (leraren) hun netwerk frequenter en effectiever in dan

anderen (Meijs et al., 2012). Het gebruik maken en opbouwen van netwerken kan worden gezien als innovatief gedrag waarbij persoonlijke kenmerken als flexibiliteit, tolerantie voor onzekerheid, zelfvertrouwen en onafhankelijkheid, het innovatieve gedrag kunnen beïnvloeden (Meijs et al., 2012;

De Jong & Den Hartog, 2005). Daarnaast zijn individuen die beschikken over goede communicatieve vaardigheden in potentie beter in staat om contacten te leggen en te onderhouden (Meijs et al., 2012; Walton, 1999). Onderzoek laat zien dat individuen kunnen verschillen in

netwerkintentionaliteit en netwerkbewustzijn (Cadima, Ferreira, Monguet, Ojeda & Fernandeze, 2010; Cohen, Klein, Daly & Finnigan, 2011; Moolenaar et al., 2014). Netwerkintentionaliteit is de mate waarin individuen (leraren) de intentie hebben om relaties aan te gaan en te interacteren met anderen (Cohen et al., 2011; Moolenaar et al., 2014). Dit maakt dat sommige leraren zeer doelgericht zijn bij het aangaan van relaties en het vormgeven van hun netwerk, waar andere leraren daar minder expliciet mee bezig zijn (Cornelissen, Van Swet, Beijaard & Bergen, 2011; Moolenaar et al., 2014). Netwerkintentionaliteit kan worden gemeten aan de hand van de elementen: houding bij het zoeken naar contacten, vertrouwen in het hebben van de juiste contacten, het kunnen beoordelen van contacten en het willen aangaan van relaties (Cohen et al., 2011; Moolenaar et al., 2014).

Netwerkbewustzijn betreft de mate waarin iemand bewust is van de kennis, vaardigheden en ideeën van anderen om zinvolle relaties met personen aan te gaan en samenwerking op te zoeken (Hu, Kuhlenkamp & Reinema, 2002; Cross, Parker, Prusak & Borgatti, 2001). Onderzoek toont dat wanneer individuen inzicht hebben in hun sociale netwerk en de diversiteit aan contacten, zij de meerwaarde kunnen zien van het aangaan van en investeren in specifieke relaties (Cadima et al., 2010; Cross et al., 2001).

3.2.3 Netwerken in kaart brengen

Om netwerken van individuen of organisaties in kaart te brengen en inzicht te krijgen in

interactiepatronen kunnen sociale netwerkanalyses worden ingezet, dit zijn strategieën om sociale structuren te onderzoeken (Carolan, 2013; De Laat & Schreurs, 2013; Fisher, 2005; Otte & Rousseau, 2002; Wellman, 1988). Bij het kiezen van een passende strategie dient rekening te worden gehouden met de context waarbinnen de sociale netwerkanalyse wordt uitgevoerd, het doel dat de sociale netwerkanalyse beoogt en het type netwerk dat wordt onderzocht (Carolan, 2013; Kadushin, 2012;

Wellman, 1993; Marin & Wellman, 2011). Provan, Fish en Sydow (2007) onderscheiden in hun reviewstudie twee typen netwerken die onderzocht kunnen worden; complete netwerken en ego-netwerken (egocentric networks). In het licht van dit deelonderzoek waarin de LOF-leraar en de onderwijsinnovatie centraal staan, wordt de egocentrische netwerkbenadering nader toegelicht (Provan et al., 2007; Kilduff & Tsai, 2003; Wellman, 1993). De egocentrische benadering van een netwerkanalyse biedt inzicht in hoe een individu (ego) interacteert met personen (alters) in hun sociale netwerk, hoe het sociale netwerk is opgebouwd en wat de meerwaarde van het netwerk is (Fisher, 2005; Carolan, 2013; Provan et al., 2007). Van Waes (2017) stelt dat het hierbij enerzijds gaat om de netwerkcompositie (samenstelling van het netwerk, de contacten in het netwerk en de

eigenschappen van deze contacten) en anderzijds om de inhoud van het netwerk (wat stroomt er door het netwerk). Om de gehanteerde deelvragen in dit deelonderzoek beantwoord te krijgen moet zowel inzicht verkregen worden in de netwerkcompositie als de inhoud van het netwerk van de LOF-leraar.

3.2.3a Netwerkcompositie

De compositie van een netwerk kan in kaart worden gebracht middels de elementen; diversiteit van de contacten, de intensiteit van de relaties en de omvang van het netwerk (Van Waes, 2017; Carolan, 2013). De diversiteit van de contacten betreft de mate van heterogeniteit in het netwerk op basis van verschillende achtergrondkenmerken van contacten zoals leeftijd, expertise en functie (Caralon, 2013; Van Den Bossche & Segers, 2013; Van Waes, 2017). De intensiteit van relaties betreft de sterkte van de relatie tussen twee individuen en wordt onder meer gemeten middels de elementen frequentie, toegankelijkheid, verbondenheid en belangrijkheid van de contacten (Van Waes, 2017;

Rosen & Chu, 2011; Carolan; 2013). In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen sterke relaties (strong ties) en zwakke relaties (weak ties) (Carolan, 2013; Krackhardt, 1992; Granovetter, 1973). Sterke relaties zijn veelal personen uit de directe omgeving (school, familie, werkomgeving) die frequent worden geraadpleegd, deze relaties kenmerken zich door onderling vertrouwen, gelijkwaardigheid en wederkerigheid (Carolan, 2013; Granovetter, 1973; Krackhardt, 1992). Sterke relaties zijn vooral belangrijk voor het overbrengen van impliciete kennis (Carolan; 2013; Krackhardt, 1992; Van Waes, 2017). Zwakke relaties zijn daarentegen vaak verantwoordelijk voor de input van nieuwe kennis en dragen daardoor bij de innovatiekracht van het netwerk (Granovetter, 1973). De omvang van het netwerk betreft het aantal contacten in het netwerk waar een individu mee verbonden is (Carolan, 2013; Van Waes, 2017). Burt (1992) stelt dat de omvang van het netwerk invloed heeft op de hoeveelheid en relevantie van de beschikbare kennis en informatie. Onderzoek toont dat de omvang van het netwerk samenhangt met expertise en professionele ontwikkeling. Zo hebben experts veelal toegang tot een omvangrijker netwerk en neemt de omvang van het netwerk bij leraren toe gedurende verschillende fasen van professionele ontwikkeling (Cross & Thomas, 2008;

Van Waes et al., 2015). In de context van een (onderwijs)innovatie is het van belang om over een gebalanceerd netwerk te beschikken bestaande uit ongeveer 65% directe contacten (Uzzi & Spiro, 2005; Granovetter, 1973). Deze directe contacten worden met name in de beginfase van het innovatieproces als belangrijk ervaren (Uzzi & Spiro, 2005). Daarnaast is het zaak dat het netwerk bestaat uit ongeveer 35% aan indirecte contacten (Uzzi & Spiro, 2005; Granovetter, 1973). Deze indirecte contacten die verworven zijn middels andere contacten (brokers), dragen bij aan de innovatiekracht van het netwerk (Uzzi, 1996). Het beschikken over een netwerk met een diversiteit aan contacten biedt toegang tot een verscheidenheid aan kennisbronnen (Carolan, 2013). De literatuur toont echter dat individuen geneigd zijn relaties aan te gaan met of toenadering te zoeken tot personen die gelijkgestemd zijn of overeenkomsten vertonen (Uzzi & Spiro, 2005). Hierdoor kan clique-vorming ontstaan wat de innovatiekracht van netwerken kan frustreren (Uzzi & Spiro, 2005).

Een clique betreft een cluster van drie of meer organisaties of individuen direct met elkaar

verbonden zijn en overheersend kunnen worden ten opzichte van meer geïsoleerde actoren in het netwerk (Provan et al., 2007; Dhanaraj & Parkhe 2006).

3.2.3b Inhoud van het netwerk

De inhoud van het netwerk (network content) betreft hetgeen dat binnen een netwerk wordt uitgewisseld (Van Waes, 2017; Bellotti, 2014; Hoang & Yi, 2015). Relationele verbindingen vormen kanalen voor de uitwisseling van financiële middelen, materialen, emotionele ondersteuning en diverse vormen van kennis waaronder declaratieve kennis en procedurele kennis (Visser & Mirabile, 2004; Krackhardt, 1995). Emotionele ondersteuning is met name in de opstartfase van het

innovatieproces belangrijk (Hoang & Antocic, 2001; Bruderl & Preisendorfer, 1998; Honig &

Davidsson, 2000). Volgens Busquets (2008) is relationele, wederzijdse afhankelijkheid bepalend voor de toegankelijkheid van innovaties via het netwerk en draagt het bij aan kennisdeling,

gemeenschappelijk eigenaarschap en probleemoplossend vermogen. Kennisuitwisseling in een netwerk dat gekenmerkt wordt door diepgaande interactie of een hoge mate van wederzijdse afhankelijkheid tussen (onderwijs)professionals kan bijdragen aan prestatieverhoging en leiden tot innovatie (Coburn & Russell, 2008; Van Waes et al., 2016). Cross en Sproull (2004) onderscheiden verschillende voordelen voor informatie-inwinning bij anderen waaronder: het vinden van

oplossingen voor specifieke vraagstukken, meta-kennis, herformuleren van problemen (benadering vanuit verschillende dimensies) en bevestiging.

3.3 Onderzoeksmethode

Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen is een mixed methods design gehanteerd waarbij kwalitatieve en kwantitatieve data worden verzameld (Creswell, Plano Clark, Gutmann, & Hanson, 2009; Morse, 1991).

3.3.1 Respondenten

Actoren in dit deelonderzoek kunnen worden gecategoriseerd in twee groepen. De eerste groep bestaat uit leraren uit het primair-, voortgezet-, en speciaal onderwijs met een goedgekeurde LOF-aanvraag, ook wel LOF-leraren genoemd. LOF-leraren uit de rondes één tot en met vijf zijn benaderd met een online vragenlijst. Deze LOF-leraren hebben het LOF-traject geheel doorlopen. Tabel 3.1 toont de verdelingen per ronde en de datum waarop zij het LOF-traject hebben afgerond.

Tabel 3.1. Verdelingen per ronde en datum van afronding LOF-traject

Aantal Start LOF-traject Eind LOF-traject

ronde 1 13 oktober 2015 oktober 2017

ronde 2 28 januari 2016 januari 2018

ronde 3 30 april 2016 april 2018

ronde 4 20 oktober 2016 oktober 2018

ronde 5 22 januari 2017 januari 2019

Totaal 113

De tweede groep bestaat uit drie personen die een rol hebben gespeeld bij de oprichting van het LOF. Deze personen zijn geselecteerd uit een lijst van dertien personen aangeleverd door de

Onderwijscoöperatie. Deze groep is benaderd voor interviews om inzicht te krijgen in de governance-structuur van het LOF en in het bijzonder de elementen gericht op netwerkvorming onder LOF-leraren.

3.3.2 Instrumenten

Kwantitatieve data zijn verzameld middels een online vragenlijst. Voor de kwalitatieve data zijn vervolgens zes leraren middels purposeful sampling geselecteerd voor interviews. Deze LOF-leraren hebben in de online vragenlijst aangegeven deel te willen nemen aan vervolgonderzoek.

Aangezien netwerkvorming en de wijze waarop een innovatief netwerk wordt ingezet persoons-, context-, en innovatie-afhankelijk is, is gekozen om variatie in de steekproef te creëren op basis van de variabelen: onderwijssector (po of vo), aanvraagniveau van het LOF-initiatief (leerlingniveau, klasniveau, schoolniveau of school-overstijgend) en hoogst afgeronde opleiding (bachelor, HBO-master, WO). Kenmerken van de geselecteerde LOF-leraren zijn toegevoegd als Bijlage 3.1. Naast de zes LOF-leraren zijn drie personen die betrokken zijn geweest bij de oprichting van het LOF

geselecteerd voor interviews. Bij het selecteren voor interviews is gepoogd een zo divers mogelijke groep samen te stellen die allen vanuit een ander perspectief naar de oprichting van het LOF kunnen kijken. Een overzicht van de geselecteerde personen is toegevoegd als Bijlage 3.2. Figuur 3.1 toont een schematische weergave van de dataverzameling.

jan feb mrt apr mei jun jul

vragenlijst Interviews oprichters LOF

Figuur 3.1 Tijdpad dataverzameling

De online vragenlijst is gelijktijdig met de overige deelonderzoeken verstuurd. Personen die

betrokken zijn geweest bij de oprichting van het LOF zijn gevraagd deel te nemen aan het onderzoek ten tijde van verspreiding van de online vragenlijst. Na het verkrijgen van de dataset zijn LOF-leraren benaderd om deel te nemen aan de sociale netwerkanalyse. In de focusgroep zijn de eerste

uitkomsten besproken van beide deelonderzoeken.

focus groep Sociale netwerkanalyses

3.3.2a Online vragenlijst

De vragenlijst omvat vijf sets met vragen gericht op:

1. de houding en vaardigheden ten aanzien van kennisdeling en het participeren in een netwerk;

2. de netwerkvorming en raadpleging van het netwerk dat zich heeft gevormd rondom het LOF-initiatief;

3. condities binnen de schoolomgeving ten aanzien van netwerkvorming en netwerkparticipatie;

4. condities binnen het LOF ten aanzien van netwerkvorming en netwerkparticipatie; en 5. overige geraadpleegde netwerken.

In de vragenlijst is gebruik gemaakt van schaalvragen (vijfpuntschaal) waarvan enkele vragen zijn voorzien van open antwoordmogelijkheden om het antwoord toe te lichten. Om de interne validiteit van de online vragenlijst te verhogen, zijn een drietal acties ondernomen (Brancato et al., 2006;

Giesen, et al., 2010). Tijdens de ontwerpfase zijn twee experts geraadpleegd die zowel inhoudelijke als methodologische input hebben geleverd. Dit heeft geresulteerd in twee conceptversies van de vragenlijst, waarvan één digitaal. Beide vragenlijsten zijn voorgelegd aan één LOF-leraar. Op basis van de feedback zijn enkele tekstuele aanpassingen gedaan. In de laatste plaats is de online vragenlijst functioneel en technisch getest door alle deelnemende onderzoekers, experts en de instantie die verantwoordelijk is voor de verspreiding van de vragenlijst (OIG).

3.3.2b Governance interviews

Een semigestructureerde interviewleidraad (Bijlage 3.3) is opgesteld aan de hand van concepten uit het theoretisch kader en diverse beleidsnotities die betrekking hebben op het LOF. De drie interviews zijn door één onderzoeker afgenomen. Van ieder interview is met toestemming van de

geïnterviewden een geluidsopname gemaakt. Vervolgens is aan de hand van een vast format een samenvatting gemaakt van ieder interview. In het kader van membercheck hebben de

geïnterviewden de samenvatting van het interview ontvangen met de vraag of zij zich in de verslaglegging en gemaakte interpretaties konden herkennen (Swanborn, 1996; Plochg & Van Zwieten, 2007). Alle geïnterviewden hebben de mogelijkheid gekregen om aanpassingen door te geven. Twee geïnterviewden zijn direct akkoord gegaan met de verslaglegging. Eén geïnterviewde is na enkele tekstuele aanpassingen akkoord gegaan.

3.3.2c Interviews LOF-leraren (ego-netwerkanalyse)

In dit onderzoek staan de LOF-leraar en het LOF-initiatief centraal. Daarom is gekozen voor de egocentrische benadering van een netwerkanalyse (Borgatti, Mehra, Brass, & Labianca, 2009; Marin

& Wellman, 2011; Carolan, 2013). In de interviews is gebruik gemaakt van een semigestructureerde interviewleidraad (Bijlage 3.4) en een instrument bestaande uit vier concentrische cirkels waarbij het LOF-initiatief de binnenste cirkel vormt (zie Figuur 3.2). De vragen in de interviewleidraad zijn

gebaseerd op de volgende concepten gedestilleerd uit het theoretisch kader: Omvang van het netwerk, compositie van het netwerk, inhoud van het netwerk, rol van de alters (actoren) binnen het netwerk, rol van brokers binnen het netwerk, dichtheid van het netwerk, intensiteit van de

contacten.

Figuur 3.2 Instrument ego-netwerk LOF-leraren

Om inzicht te krijgen in de aard van de bijdrage van personen binnen het netwerk is de cirkel in kwadranten verdeeld; middelen (linksboven), inhoudelijke kennis (rechtsboven), emotionele ondersteuning (linksonder) en procedurele kennis (rechtsonder). Ter illustratie (weergegeven als directeur in Figuur 3.2): in de interviews zijn LOF-leraren gevraagd aan te geven welke personen binnen de schoolomgeving een bijdrage hebben geleverd aan de realisatie van het LOF-initiatief.

Wanneer de directeur de LOF-leraar ondersteuning heeft geboden middels het bieden van

procedurele kennis, werd deze in het kwadrant procedurele kennis geplaatst. Vervolgens is de

procedurele kennis, werd deze in het kwadrant procedurele kennis geplaatst. Vervolgens is de

In document LOF voor de Leraar 2.0 (pagina 27-47)