• No results found

6. Verklaring van de aard van de voorbereidingen

7.1 Terugblik op de resultaten ter beantwoording van de probleemstelling

De doelstelling van dit onderzoek was om te onderzoeken in hoeverre de beleidstheorie van de nationale overheid en de beleidswerkelijkheid zoals deze tot stand komt door voorbereidingen op lokaal niveau met elkaar overeen komen. Daarnaast werd geprobeerd eventuele discrepanties daarin te verklaren. De resultaten van de in hoofdstuk 1 geformuleerde onderzoeksvragen zullen nu kort worden gepresenteerd, alvorens tot de beantwoording van de probleemstelling van het onderzoek te komen.

De Wet Inburgering en de nationale overheid

In hoofdstuk 4 werd duidelijk dat door een omslag in het denken van de nationale overheid over integratie- en inburgeringbeleid, als voortvloeisel van het hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II, de Wet Inburgering tot stand kwam. Door deze wet gaat een resultaatgerichte inburgeringplicht gelden voor zowel nieuwkomers als oudkomers zonder de Nederlandse nationaliteit. In het nieuwe stelsel wordt sterker dan voorheen een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Verder is het de bedoeling dat marktwerking een grotere rol zal gaan spelen op het terrein van inburgering dan dat tot nu toe het geval was.

De nationale overheid verwacht in het kader van de invoering van de Wet Inburgering bepaalde voorbereidingen door lokale bij inburgering betrokken actoren. De gemeente krijgt in het nieuwe inburgeringsstelsel te maken met drie nieuwe rollen; namelijk een

informerende, handhavende en faciliterende rol. Cursusaanbieders, waaronder ROC’s, moeten hun werkwijzen aanpassen aan de eisen van het nieuwe stelsel. Verder dienen zij in te springen op de instelling van marktwerking op de particuliere inburgeringmarkt. Gemeenten, UWV’s en CWI’s hebben de opdracht gekregen om tot een samenwerking te komen bij het combineren van inburgering- en reïntegratietrajecten.

Consistentie beoogde en werkelijke voorbereidingen

Door de beoogde voorbereidingen en de feitelijke voorbereidingen van lokale bij inburgering betrokken actoren met elkaar te vergelijken, werd de mate van discrepantie hierin in kaart gebracht en zijn knelpunten bij de invoering van de Wet Inburgering geïdentificeerd. Wat betreft de gemeentelijke voorbereidingen werd in paragraaf 5.2.1 geconstateerd dat er lange tijd te weinig informatie beschikbaar was om voorbereidingen te kunnen treffen. Hoewel er sprake is van vertraging bij de invoering van de Wet Inburgering, zijn de omtrekken van de nieuwe gemeentelijke rollen al wel duidelijk zichtbaar. Er zijn vooralsnog weinig discrepanties met de beoogde voorbereidingen te bespeuren.

Uit paragraaf 5.2.2 volgt dat ROC’s en nieuwe cursusaanbieders de nodige voorbereidingen treffen om een Keurmerk Inburgering te verkrijgen. Ook passen zij hun lesmethoden en werkwijzen aan, zodat zij voldoen aan de eisen die vanuit de wet worden gesteld. Zo ligt in het nieuwe stelsel sterker dan voorheen de nadruk op het zich kunnen redden in cruciale praktijksituaties, in plaats van op taalverwerving. Dit heeft consequenties voor de inhoud en organisatie van de cursussen. Het ontstaan van een markt van cursusaanbieders voor particuliere inburgeraars komt echter nog niet volledig tot stand zoals

de wetgever dat voor ogen stond.Van concurrentie voor de ROC’s op deze markt was in het

tijdsbestek van dit onderzoek nog niets te merken in de onderzochte gemeenten.

De samenwerking tussen de gemeente, het UWV en het CWI bij het combineren van inburgering- en reïntegratietrajecten komt vooralsnog niet van de grond, zo werd geconstateerd in paragraaf 5.2.3.Er bleken nog nauwelijks stappen te zijn ondernomen op dit gebied. Gemeenten geven aan lagere prioriteit te geven aan het vormgeven van deze samenwerking, zodat zij zich kunnen richten op het inrichten van de nieuwe gemeentelijke rollen. Er zijn vanuit de gemeente dan ook nog geen concrete afspraken gemaakt met het UWV en CWI om te komen tot een samenwerking.

Verklaring van de aard van de voorbereidingen

Naar aanleiding van de constateringen die gedaan zijn met betrekking tot de mate van consistentie van voorbereidingen, is in hoofdstuk 6 gekeken hoe de aard van deze voorbereidingen kan worden verklaard. Het onderzoeksmodel in figuur 3.2 werd gebruikt als theoretische verklaring voor het feitelijke voorbereidingsgedrag.

De hypothese die in dit onderzoek werd getoetst is als volgt. De mate waarin de beleidsvisie van een actor overeenkomt met de beleidsvisie van de nationale overheid en de mate waarin de hulpbronnen van deze actor worden uitgebreid of aangetast bepalen de gedragsintentie van een lokale actor ten aanzien van de invoering van de Wet Inburgering. De veronderstelling is dat een actor met de intentie tot beleidsondersteunend gedrag, ook voorbereidingen zal treffen die zoveel mogelijk in lijn zijn met wat de nationale overheid aan voorbereidingen verwacht. De gedragsintentie van een lokale actor ten aanzien van de invoering van de Wet Inburgering zou dus de mate van discrepantie tussen de door de wetgever beoogde en de feitelijke voorbereidingen op de invoering van de wet verklaren.

Uit de vergelijking van de uitkomsten van de gedragsintentie en het feitelijke voorbereidingsgedrag van actoren bleek dat deze uitkomsten niet samenvielen. Zo leveren gemeenten met de komst van de Wet Inburgering beleidsvrijheid in, en zullen zij over minder financiële middelen beschikken dan voorheen. Daarnaast zijn gemeenten van mening dat door de afschaffing van de gemeentelijke regierol, gemeenten te weinig begeleiding kunnen bieden aan inburgeringsplichtigen die daar behoefte aan hebben. Naar aanleiding van deze teruggang in hulpbronnen en divergentie in beleidsvisie zou op basis van het onderzoeksmodel ‘sterk niet-beleidsondersteunend gedrag’ worden verwacht. In de praktijk blijkt echter dat gemeenten zich redelijk in lijn met wat de wetgever beoogde voorbereid.

De onafhankelijke variabelen uit het onderzoeksmodel bleken dus geen eenduidige verklaring te kunnen bieden voor de onderzochte afhankelijke variabele. Gedragsintentie alleen, die op zijn beurt weer wordt bepaald door de consequenties voor hulpbronnen en discrepanties in beleidsvisie, kan dus niet de mate van discrepantie tussen de door de wetgever beoogde en de feitelijke voorbereidingen verklaren. Er moet dan ook worden geconcludeerd dat de theoretische verwachting van het onderzoeksmodel niet uitkomt.

Beantwoording van de probleemstelling

Concluderend kan met betrekking tot de probleemstelling worden gezegd dat lokale bij inburgering betrokken actoren zich redelijk in lijn met wat de nationale overheid voor ogen stond voorbereiden. Van de totstandkoming van een markt van cursusaanbieders voor

particuliere inburgeraars en de samenwerking tussen gemeente, CWI en UWV om inburgering- en reïntegratietrajecten met elkaar te combineren, is echter nog niets zichtbaar.

Uit de vergelijking van dit feitelijke voorbereidingsgedrag met de gedragsintentie van de bij inburgering betrokken actoren bleek dat de uitkomsten hiervan niet samenvielen. De door de consequenties voor hulpbronnen en discrepanties in beleidsvisie bepaalde gedragsintentie geeft dus geen één op één verklaring voor de aard van de voorbereidingen die lokale bij inburgering actoren uitvoeren.