• No results found

3. Verklarend model voor de aard van voorbereidingen

3.3 Reconstructie van beleidsvisies

In dit onderzoek zullen de beleidsvisies van de nationale overheid en van lokale bij inburgering betrokken actoren in kaart worden gebracht in respectievelijk paragraaf 4.2 en hoofdstuk 6. De wijze waarop dat wordt gedaan is gebaseerd op de methode van Grin en Hoppe (1997:8).

Grin en Hoppe (1997: 8) besteden in hun artikel Towards a Theory of the Policy

Process: Problems, Promises and Prospects of the AFC, aandacht aan hoe men een 'policy

belief system', ofwel een beleidsvisie, kan reconstrueren. Zij stellen vast dat een beleidsvisie lastig is te operationaliseren in het geval je een reconstructie wilt maken van een 'policy belief system’ van een actor. Het simpelweg gebruiken van de definities van de drie niveaus, zoals Sabatier die beschrijft, is daartoe niet toerijkend volgens Grin en Hoppe. Daarom stellen zij voor om het uit vier lagen bestaande model voor beleidsevaluatie van Fischer om te vormen tot een uit vier lagen bestaande weergave van een 'policy belief system'.

Fischer (1995) onderscheidt vier niveaus in zijn evaluatiemodel namelijk:

- Technische verificatie: bereiken we met dit beleid inderdaad de van tevoren gestelde doelen?

- Situationele rechtvaardiging: zijn de probleemdoelstellingen wel relevant met

betrekking tot de probleemsituatie?

- Systeemondersteuning: de mate waarin bepaalde politieke waarden of beleidslijnen het van kracht zijnde beleid ondersteunen.

- Rationele keuze: het rationeel kiezen van een waarden systeem los van de bestaande maatschappelijke en politieke orde.

Handelingstheorie

Grin en Hoppe vormen het model van Fischer om tot een schema, waarmee het concept 'policy belief system' geoperationaliseerd kan worden, zodat er een reconstructie van het 'policy belief system' van actoren mee kan worden uitgevoerd. Zij onderscheiden op basis van het model van Fischer de volgende vier niveaus; typen oplossingen, probleemdefinities, achtergrondtheorieën en diepere voorkeuren.

Samen vormen deze niveaus de handelingstheorie van een actor. De handelingstheorie van een actor heeft betrekking op de bestaande situatie, de gewenste situatie en op de maatstaven die men hanteert en bepaalt de blik waarmee een actor naar concrete situaties kijkt. Hoppe (1998:22) definieert een handelingstheorie als volgt: “In algemene termen omschrijven we zo’n handelingstheorie als het geheel van kennis, veronderstellingen en oordelen die een actor relevant acht bij het nemen van een bepaalde beslissing”. Een handelingstheorie van een actor is dynamisch en is daarom voor bijstelling vatbaar.

De vier niveaus kunnen als volgt worden gedefinieerd. Typen oplossingen: hoe beoordeelt de actor de kosten, effecten, en neveneffecten van verschillende oplossingen voor het probleem zoals zij dat ziet? Actoren kunnen hier in mening over verschillen, omdat ze het probleem op verschillende manieren kunnen zien. Daarom is het van belang de probleemdefinities van een actor te kennen. Hoe moet het probleem volgens de actor worden gezien? Wat is voor die actor in de gegeven situatie precies het probleem, de uitdaging of de kans? De probleemdefinities kunnen per actor verschillen omdat ieder vanuit zijn eigen achtergrondtheorie de situatie op een bepaalde manier gewaar wordt, beoordeelt en hanteert.

Achtergrondtheorieën: welke denk- en werkwijzen hanteert de actor? De

achtergrondtheorie bevat algemene ideeën van de actor over hoe de wereld werkt. Het gaat om theorieën over hoe de actor standaard te werk gaat om zijn doelen te bereiken. De achtergrondtheorieën zijn een goede gids bij het verwezenlijken van de uiteindelijke voorkeuren. Diepere voorkeuren: diepere of uiteindelijke voorkeuren kunnen worden vergeleken met de 'mission statement' in de handelingstheorie van een actor. De vraag is welke diepere voorkeuren een actor uiteindelijk wil realiseren en wat het zelfbeeld van de actor is (Hoppe et al., 2004:70).

Wanneer een schaal gemaakt wordt van aan de ene kant waarden en aan de andere zijde middelen, dan staan de uiteindelijke voorkeuren gevolgd door de achtergrondtheorie aan de waardenkant en de probleemoplossing gevolgd door de probleemdefinitie, aan de middelenkant. Je zou kunnen zeggen, dat de uiteindelijke voorkeuren en de

achtergrondtheorie een normatief karakter hebben en van invloed zijn op hoe we een concreet probleem zien, definiëren in een probleemdefinitie en oplossen door middel van de probleemoplossing.

De 'policy beliefs' van een actor kunnen nu worden gereconstrueerd door het stellen van vragen die uit de vier niveaus van de handelingstheorie volgen. Dit kan letterlijk door de vragen te stellen in een interview. Of tot beantwoording ervan te komen door het bestuderen van relevante documenten.

Meten van discrepantie in beleidsvisie

De beleidsvisies van lokale bij inburgering betrokken actoren worden in hoofdstuk 6 vergeleken met de beleidsvisie van de nationale overheid uit paragraaf 4.2. Het doel is om te bepalen in welke mate er discrepantie bestaat tussen de beleidsvisie van de afzonderlijke bij lokale bij inburgering betrokken actoren.

De vraag is hoe de mate van discrepantie kan worden gemeten. Dit kan door middel van 'assumptional analysis' (Hoppe et al., 2004:73), ofwel analyse van denkkaders. Er wordt op zoek gegaan naar de mate waarin actoren het eens of oneens zijn met bepaalde voor het beleidsprobleem relevante stellingnamen. In dit geval ligt het voor de hand een aantal stellingen te hanteren, die gerelateerd zijn aan de nieuwe inburgeringwet. Vervolgens kan aan de hand van de 'policy belief systems' van actoren worden gekeken hoe de voor- en tegenstanders van een stelling zijn verdeeld en waarom. Hier worden de vier niveaus van de handelingstheorie bij betrokken. De stellingen worden ontleend aan het 'policy belief system' van de nationale overheid.

3.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is toegewerkt naar een onderzoekmodel, aan de hand waarvan kan worden gekeken naar mogelijke discrepanties en knelpunten die kunnen ontstaan bij de invoering van de Wet Inburgering. Het uitgangspunt van dit model is als volgt. Consequenties voor de hulpbronnen van een actor en de mate waarin de beleidsvisie van een lokale actor overeenkomt met die van de nationale overheid zouden bepalen in hoeverre een lokale actor bereid zal zijn zich coöperatief op te stellen ten aanzien van het nationale beleid. Deze bereidheid zou vervolgens de mate waarin de werkelijke voorbereidingen van een actor samenvallen met wat de nationale overheid voor ogen stond bepalen. Het onderzoeksmodel zal worden gebruikt als analysekader in hoofdstuk 6, om te zien of het een verklaring kan

bieden voor de mate waarin er discrepanties worden geconstateerd tussen de werkelijke en beoogde voorbereidingen in hoofdstuk 5.