• No results found

Terug naar het concept van de tekstuele ervaring: conclusie van de analyse

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 48-55)

2. Het concept van de tekstuele ervaring in twee hedendaagse literatuurgeschiedenissen

2.3 Terug naar het concept van de tekstuele ervaring: conclusie van de analyse

In dit hoofdstuk is zowel het werk Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur als

The Cambridge Introduction to Russian Literature bestudeerd in het licht van het concept

van de tekstuele ervaring zoals dit in het eerste hoofdstuk van deze scriptie gedefinieerd is. Zoals wij gezien hebben, onderscheidt Vaessens vijf frames in het leesmodel van zijn literatuurgeschiedenis. In het licht van de tekstuele ervaring werd de blik gestuurd naar twee van deze vijf frames; het romantische frame en het realistische frame. Hoewel Vaessens deze frames afzonderlijk presenteert en naast elkaar plaatst, rees de gedachte dat er overlap bestaat tussen de twee frames. Nog sterker, uitgaande van het concept van de tekstuele ervaring, ontstond de claim dat Vaessens in zijn ideaalmodel als het ware een analyse biedt van de tekstuele ervaring aan de hand van zijn ideaaltypische splitsing van frames. Het begrip

werkelijkheidseffect bleek niet enkel in het realistische frame een voorname rol te spelen, ook in de romantische leeswijze ontstaat er een illusie van werkelijkheid, doordat lezen hier wordt opgevat als een proces van afstemming aan de blik van de auteur en diens geschapen verhaal. In het theoretische kader van deze scriptie is gebleken dat de tekstuele ervaring te typeren is als een hyperrreële ervaring. Tijdens de bestudering van het begrip dat in Vaessens’ theorie rondom het realistische frame de boventoon voert – het werkelijkheidseffect – werd er een parallel zichtbaar. Het feit dat Vaessens spreekt over een ‘illusie’, blijkt van groot belang wanneer wij kijken naar het moment waarop de tekstuele ervaring plaatsheeft. Terugkijkend naar de conceptvorming van de tekstuele ervaring, hebben wij in Barthes’ theorie rondom de ultieme leeservaring gezien dat er in het moment van de ervaring een verlies plaatsvindt; de lezer is zich bewust van het feit dat deze wereld waarmee hij in aanraking komt tijdens de tekstuele ervaring reeds voorbij en ontastbaar is. De illusie die Vaessens omschrijft als het werkelijkheidseffect, is in dit opzicht overeenkomstig gebleken met het gevoelsmatige verlies tijdens de tekstuele ervaring zoals dat omschreven is in hoofdstuk 1. Echter wordt in Vaessens theorie op geen moment duidelijk dat de lezer zich bewust is van deze illusie die Vaessens het ‘werkelijkheidseffect’ noemt. De conclusie van de analyse van Vaessens’ frame-theorie in het licht van de tekstuele ervaring, is dat zijn theorie opgevat kan worden als een neutralisering van de tekstuele ervaring – de ‘dramatische’ omschrijvingen van de ervaring zoals Ankersmit en Barthes deze verwoorden blijven achterwege, maar het idee van een direct maar hyperreeel contact met een tekstuele wereld - waarin er echter geen bewustwording bestaat van het werkelijkheidseffect dat optreedt tijdens het lezen – houdt stand.

In het werk van Emerson troffen wij een soortgelijk idee aan. Emerson gebruikt Bakhtin’s concept chronotoop en zijn overdenkingen omtrent het werk van Dostoevsky om een punt te maken omtrent de ‘illusie’ die de lezer overvalt tijdens het lezen. Deze illusie bleek in overeenstemming met het gevoelsmatige verlies tijdens de tekstuele ervaring. Echter zagen we hier hetzelfde als bij Vaessens; Emerson gaat voorbij aan het bewustzijn van de lezer in haar omschrijving van de illusie tijdens het lezen.

Wat zegt deze analyse over de conceptontwikkeling van de tekstuele ervaring zoals deze in hoofdstuk 1 plaatsgevonden heeft? Wij hebben gezien, dat hoewel Ankersmit’s theorie van de historische ervaring een gedegen startpunt heeft geboden voor het begrip van de tekstuele ervaring, de ontbinding van de ervaring die Barthes’ theorie ons liet zien, als kritiek gold op Ankersmit. In de conclusie van hoofdstuk 1, is het concept van de tekstuele ervaring gedefinieerd als een hyperreële ervaring die gekenmerkt wordt door de paradox van zelfbevestiging (het genot van de overgave aan de wereld in de tekst) en verlies (het besef dat de wereld in de tekst voorgoed voorbij en afgesloten is van de lezer). Nemen wij de inzichten mee die wij in de analyse aangetroffen hebben, dan komen wij tot het volgende inzicht. Het concept van de tekstuele ervaring zoals deze gedefinieerd is in hoofdstuk 1, kan

teruggevonden worden in de hedendaagse literatuurgeschiedenis. Zowel bij Vaessens als bij Emerson is er op impliciete wijze sprake van een referentie aan de tekstuele ervaring. Daarnaast kan er gesteld worden dat zowel het ‘werkelijkheidseffect’ van Vaessens als de ‘illusie’ waarover Emerson spreekt, als kritiek gezien kan worden op Ankersmit’s theorie van de historische ervaring. Ankersmit ging namelijk voorbij aan wat in de definiëring van het concept van de tekstuele ervaring het ‘hyperreële’ aspect van de ervaring genoemd is. De theorie van Barthes geldt vervolgens weer als kritiek op Vaessens en Emerson gezien zij voorbijgaan aan het bewustzijn van de lezer in de ervaring; er is bij beiden geen sprake van een bewust zijn van het ‘verlies’ dat schuilt in de tekstuele ervaring.

3. Conclusie

In dit hoofdstuk vindt een recapitulatie plaats van wat de conceptontwikkeling van de tekstuele ervaring gebracht heeft en voor welke inzichten de analyse van twee

literatuurgeschiedenissen gezorgd heeft. Laten wij ten eerste terugkeren naar het uitgangspunt in deze scriptie. Ik ben uitgegaan van de gedachte dat er in de Nederlandse

literatuurwetenschap te weinig aandacht bestaat voor theorie omtrent de ervaring die ontstaan kan tijdens het lezen (in deze scriptie aangeduid met ‘de tekstuele ervaring’). De essays van literatuurwetenschappers Ton Anbeek en Jan de Roder hebben bijgedragen aan deze gedachte, gezien zij hierin kritiek geuit hebben op de status quo in de Nederlandse literatuurwetenschap en de plek van subjectiveit en het ervaren van teksten hierin. De Roder pleitte zelfs letterlijk voor een ervaringsgebaseerde literatuurwetenschap. Zonder de leeservaring van een tekst, zo stelde de Roder, kan de lezer namelijk onmogelijk betekenis toekennen aan de tekst, en zonder betekenis zal een tekst niet overleven.

Dit uitgangspunt nam een aantal vragen met zich mee. Welke plek heeft de tekstuele ervaring in de huidige literatuurwetenschap bijvoorbeeld, en waardoor komt dit? Maar vooral ook de vraag naar wat die ervaring eigenlijk is? En hoe kan die tekstuele ervaring vanuit theoretisch perspectief gedefinieerd worden? Deze vragen hebben geleid tot de opbouw van mijn scriptie, waarin er twee delen van elkaar onderscheiden worden. De centrale vraag is als volgt verwoord: hoe kan het concept van de tekstuele ervaring teruggevonden worden in de literatuurwetenschap?

Het eerste deel van deze scriptie betrof de conceptontwikkeling. Frank Ankersmit’s theorie omtrent de historische ervaring is leidend geweest in deze zoektocht naar het begrip en de uitleg van het concept van de tekstuele ervaring. We hebben ten eerste gezien dat in de periode waarin de hermeneutiek heerste over de geesteswetenschap, het accent is verlegd van de ervaring zelf, naar hetgeen waarvoor de ervaring gebruikt en ingezet wordt. Het

hermeneutische concept ‘Wirkunsgeschichte’ betekende volgens Ankersmit het einde van de kijk op de ervaring als een direct en onmiddellijk contact met de werkelijkheid.

Vervolgens is de aandacht verlegd naar Ankersmit’s opvattingen over wat hij de historische ervaring noemt. Betoogd is, dat deze historische ervaring gezien kan worden als een hyperreële ervaring.

De volgende stap in dit eerste deel van de scriptie was de stap weg van Ankersmit’s vakgebied, de geschiedkunde, en richting de literatuurwetenschap. We hebben gezien dat hoewel de ervaring die veroorzaakt wordt tijdens het lezen, een van de primaire redenen is

waarom wij in de eerste plaats lezen, er weinig onderzoek gedaan is op dit gebied. Ten eerste is de parallel tussen Ankersmit’s historische ervaring en de ervaring die ontstaat tijdens het lezen expliciet gemaakt. Aan de hand van Bakhtin’s concept chronotoop is gepoogd meer inzicht te verschaffen in wat aangeduid wordt als ‘de wereld in de tekst’. Vervolgens hebben wij gezien hoe Ankersmit zelf de parallel tussen de historische ervaring en de tekstuele ervaring geëxpliciteerd heeft door te wijzen op het feit dat zowel teksten (als representaties van de wereld) als schilderijen (als representaties van de wereld) geen betekenis dragen totdat het subject ermee in aanraking komt. Enkel door de ervaring van een tekst, of een schilderij, komt de gerepresenteerde wereld tot leven en kan deze betekenisvol worden. Wat hierbij een belangrijke toevoeging is, is dat Ankersmit’s opvatting over de ervaring van een tekst niet geheel in lijn is met de tekstuele ervaring die centraal staat in deze scriptie. Ankersmit duidt met ‘tekst’ namelijk op een oud artefact; een tekst geschreven en gedrukt in een bepaalde historische periode waarbij de lezer door het lezen van de tekst die bepaalde historische periode kan ervaren. Bij de tekstuele ervaring gaat het weliswaar ook over het contact met een andere wereld via een tekst, maar een cruciaal verschil is hier dat deze tekst ook vandaag de dag geschreven en gedrukt kan zijn en een verhaal over een historische periode kan bevatten. De opvatting over het soort tekst is in de context van de tekstuele ervaring dus breder dan in de context van de historische ervaring.

Nadat de parallel tussen Ankersmit’s theorie en de leeservaring is verhelderd, is er een beeld geschetst van de theorie omtrent de leeservaring die de afgelopen eeuw geboden heeft. In de zoektocht naar theorie omtrent het perspectief van de lezer en diens ervaring van de tekst, is Barthes’ theorie van de staat van extase bruikbaar gebleken in de verheldering van het concept van de tekstuele ervaring. Aangetoond is dat Barthes’ theorie op verschillende

vlakken overeenkomsten toont met Ankersmit’s historische ervaring. Desalniettemin is uiteindelijk gebleken dat er een belangrijk verschil aan te wijzen is in het moment waarop de ervaringen beschreven door Barthes en Ankersmit, plaatsvinden. Waar Barthes schrijft dat in de staat van de extase, de lezer zowel zijn zelfbevestiging (zijn genot) als zijn verlies ervaart, kan deze ontbinding van de ervaring in Ankersmit’s theorie niet worden teruggevonden. Ankersmit schrijft juist een autonome positie toe aan de historische ervaring. Echter, in dit hoofdstuk is betoogd dat beide ervaringen (zowel Barthes’ leeservaring als de historische ervaring) gezien kunnen worden als hyperreële ervaringen. In het geval van de tekstuele ervaring is dit als volgt beschreven: de wereld die de lezer ervaart via de tekst, is een representatie van de gerepresenteerde wereld in de tekst. Dit betekent echter niet dat het hyperreeele karakter ervan de tekstuele ervaring minder waardevol maakt, noch dat de

ervaring niet echt is: in het moment van de tekstuele ervaring wordt de representatie van de wereld die de lezer tot zich neemt ‘gevoeld’, en dit gevoel is echt, wat maakt dat de ervaring echt is.

Hoewel Ankersmit’s theorie van de historische ervaring een gedegen startpunt heeft geboden voor het begrip en de formulering van de tekstuele ervaring, geldt de ontbinding van de ervaring die in Barthes’ theorie gevonden wordt, als kritiek op Ankersmit’s theorie van de historische ervaring.

Het concept van de tekstuele ervaring is ten slotte gedefinieerd als een hyperreële ervaring die gekenmerkt wordt door de paradox van zelfbevestiging (het genot van de overgave aan de wereld in de tekst) en verlies (het besef dat de wereld in de tekst voorgoed voorbij en afgesloten is van de lezer).

Deel twee van deze scriptie stond in het teken van een analyse van twee literatuurgeschiedenissen. Zowel het werk Geschiedenis van de moderne Nederlandse

literatuur door Thomas Vaessens als The Cambridge Introduction to Russian Literature door

Caryl Emerson is bestudeerd in het licht van het concept van de tekstuele ervaring zoals dit in het eerste deel van deze scriptie is verwoord.

Het doel van deze analyse was een beeld te kunnen vormen over de aanwezigheid van de tekstuele ervaring in de hedendaagse literatuurgeschiedenis.

Zowel in de literatuurgeschiedenis van Vaessens als in het werk van Emerson is een soortgelijk punt aangewezen. Hoewel Vaessens spreekt over een ‘werkelijkheidseffect’ tijdens het lezen, en Emerson het woord ‘illusie’ gebruikt, zijn beide termen vergelijkbaar gebleken met wat in het concept van de tekstuele ervaring aangeduid is met ‘het verlies’ ofwel de ontbinding van de tekstuele ervaring. Echter zagen we dat zowel Vaessens als Emerson niet ingaat op het bewustzijn van de lezer tijdens de tekstuele ervaring.

In het licht van het concept van de tekstuele ervaring, zijn er een aantal punten te concluderen na aan de hand van analyse van de twee literatuurgeschiedenissen. Ten eerste is het concept van de tekstuele ervaring zoals deze gedefinieerd is in het eerste deel van deze scriptie, teruggevonden in de praktijk van de hedendaagse literatuurgeschiedenis. Er kan verdedigd worden dat er zowel bij Vaessens als bij Emerson op impliciete wijze sprake is van een referentie aan de tekstuele ervaring. Daarnaast is er gesteld dat zowel het

‘werkelijkheidseffect’ van Vaessens als de ‘illusie’ waarover Emerson spreekt, als kritiek gezien kan worden op Ankersmit’s theorie van de historische ervaring. Ankersmit ging namelijk voorbij aan wat in de definiëring het concept van de tekstuele ervaring het

‘hyperreële’ aspect van de ervaring genoemd is. De theorie over de leeservaring van Barthes

is te lezen als een aanvullende noot op Vaessens en Emerson gezien zij beiden voorbijgaan aan het bewustzijn van de lezer in de ervaring; er is bij beiden geen sprake van een bewust zijn van het ‘verlies’ dat schuilt in de tekstuele ervaring.

Hiermee is het doel van deze scriptie bereikt; de poging tot de ontwikkeling van het tekstuele ervaringsconcept is afgerond en de analyse heeft daarbij inzichten opgeleverd. De vraag die nu rijst, is op welke manier een concept als dat van de tekstuele ervaring ingezet zou kunnen worden in kennisproductie in de Nederlandse literatuurwetenschap. Mijn hoop is dat het stukje theorie dat ik getracht heb te formuleren in deze scriptie, de stroom richting een fris perspectief in de letterkunde verstrekt. Weg van de gespannen zoektocht naar een objectieve benadering voor de bestudering van ons onderzoeksveld, op naar de waardering voor de subjectiviteit en de ervaring.

Literatuur

Anbeek, Ton. “Liaisons Dangereuses. Literatuurstudie tussen kunst en wetenschap”

Eene bedenkelijke nieuwigheid. Twee eeuwen neerlandistiek. red. Jan de Vries. Hilversum:

Verloren, 1997. 84-97.

Ankersmit, Frank. De Sublieme Historische Ervaring. Groningen: Historische uitgeverij, 2007.

Ankersmit, Frank. De Historische Ervaring. Groningen: Historische uitgeverij, 1993. Bakhtin, Michail. Forms of time and of the Chronotope in the Novel: Notes towards a

Historical Poetics. 1981.

Barthes, Roland. The pleasure of the text. Vert. Richard Howard. New York: Farrar, Straus abd Giroux, 1975.

Beaudrillard, Jean. Simulations. New York City: Columbia University. 1983.

Bemong, Nele, Borghart, Pieter, et al. Bakhtin’s Theory of the Literary Chronotope.

Reflections, Applications, Perspectives. Gent: Academia Press, 2010.

Emerson, Caryl. The Cambridge Introduction to Russian Literature. New York: Cambridge University Press, 2011.

Icke, Peter. Frank Ankersmit’s lost historical cause: a journey from language to experience. New York: Routledge, 2012.

Leezenberg, Michiel, Vries, Gerard, de. Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2001.

Maritain, Jean. Poetic Experience. In: The Review Of Politics, vol. 6, No. 4, p 387 – 402. Notre Dame: University of Notre Dame, 1944.

Mok, Daniël. Een wijze uit het westen: Beschouwingen over Rudolph Otto en het heilige. Amsterdam: Uitgeverij Abraxas, 2001.

Otterspeer, Willem. Reading Huizinga. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010. Rock, Jan, et al. Literatuur in de wereld. Handboek moderne letterkunde. Nijmegen: Vantilt, 2013.

Roder, de, Jan. “Neerlandistiek voor nu en straks. Voor de poëtische ervaring”. Tijdschrift

voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120. Hilversum: Verloren, 2004.

Vaessens, Thomas. Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur. Nijmegen: Vantilt, 2013.

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 48-55)