• No results found

De analyse van The Cambridge Introduction to Russian Literature

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 44-48)

2. Het concept van de tekstuele ervaring in twee hedendaagse literatuurgeschiedenissen

2.2 De analyse van The Cambridge Introduction to Russian Literature

Paragraaf 2.2.1 vormt een inleiding op het tweede werk dat wordt geanalyseerd in het licht van de tekstuele ervaring. In paragraaf 2.2.2 volgt een analyse van de passage waarin

Emerson’s idee rondom de illusie die ontstaat tijdens het lezen wordt toegelicht. Paragraaf 2.3 bevat de conclusie van het analysedeel en een terugblik op het theoretische deel.

2.2.1 De literatuurgeschiedenis The Cambridge Introduction to Russian Literature

The Cambridge Introduction to Russian Literature is een literatuurgeschiedenis die een beeld

schetst van de relatief jonge – grofweg tweehonderd jaar bestrijkende – wereld van de

Russische literatuur. In hoofdstuk 1 van het werk wordt direct duidelijk dat het in het licht van de tekstuele ervaring, de ervaring van de wereld die geschapen wordt in de tekst, een boeiend onderzoeksobject kan zijn. Het hoofdstuk wordt geopend met de volgende quote van de schrijver Dostoevsky:

‘Apart from reading, there was no place to go.’81

Deze metafoor geeft volgens Emerson, professor in Slavische talen en literatuur aan de Princeton University en schrijfster van de literatuurgeschiedenis, aan dat literatuur vanuit Russisch perspectief altijd een eigen ‘place’ ofwel wereld construeert. De autoriteit van deze fictieve of quasi-fictieve werelden heeft in de Russische cultuur een waarheidsvormende en daarmee haast dwingende werking op de werkelijkheid.82 Het eerste hoofdstuk van de literatuurgeschiedenis wordt gewijd aan de manier waarop deze gevormd is. De hoofdvraag die hier centraal staat, is de vraag naar wat het beste startpunt is om toegang te verkrijgen tot de alternatieve werelden die de Russische literatuur tot nu toe geschapen heeft. Emerson koos voor een model waarin genres en (anti-) helden centraal staan. Samenvattend geeft ze in het tweede deel een overzicht van representatieve literaire types en personages. In het derde deel wordt een beeld geschetst van de traditionele narratieve vormen die terug te zien zijn in Russische literatuur, en de overige hoofdstukken vormen een chronologisch beeld van hoogtepunten en voorname ontwikkelingen in Russische literatuur.

81

Dostoevsky in Emerson 2011: 11

82 Emerson 2011: 11

43

The Cambridge Introduction to Russian Literature is gestructureerd aan de hand van

categorieën ofwel paradigma’s, afkomstig van Russische denkers. Deze paradigma’s bieden een framework waarbinnen verschillende toonaangevende genres, stromingen, schrijvers en werken in afzonderlijke tijdsperioden worden besproken. Er wordt gesteld dat er drie vooraanstaande paradigma’s zijn ontstaan binnen de twintigste eeuwse Russische grenzen waarvandaan literatuur geanalyseerd kan worden, te weten de denkkaders van de

Formalisten, de Dialogici en de Structuralistische semiotici. Van elke school is er in de literatuurgeschiedenis telkens één concept gekozen dat houvast biedt in de bespreking van de afzonderlijke literaire thema’s. Vanuit de formalistische hoek is gekozen voor het concept ‘parodie’. De dialogische school wordt in dit werk vertegenwoordigd door de in het theoretische kader van deze scriptie reeds aan bod gekomen Mikhail Bakhtin en diens concept ‘chronotoop’. Het structuralistisch-semiotische perspectief wordt gebruikt aan de hand van het concept van de binaire oppositie. Elke literaire periode danwel literair genre wordt uitgelegd aan de hand van een binaire oppositie, die de periode of het genre tot een geheel maakt. Hier zien wij overigens een grote overeenkomst met de structuur van Vaessens’ werk, waarin de leeswijzen worden opgehangen aan onder meer het traditionele idee van literaire stromingen en de binaire opposities die hierin aan het licht komen.

2.2.2 Bakhtin’s chronotoop in Emerson’s literatuurgeschiedenis

Emerson stelt dat Bakhtin het chronotoop als hulpmiddel gebruikte om (het tijd-ruimte geheel van) een literaire wereld toe te treden en te ervaren, en dat is ook hoe zij zelf het concept inzet in de literatuurgeschiedenis. Het geheel van ruimte en tijd dat gecreëerd wordt in een literair werk, zorgt voor de (historische) sfeer waarin de lezer probeert toe te treden.

Fictie kan volgens Emerson gezien worden als een veld (denk hierbij aan Bourdieu’s veldtheorie), en vaak wordt dit veld bewoond of bezet door niet slechts één enkel bewustzijn en kan het gedurende een bepaalde tijd, niet slechts in één moment, ervaren worden. In de meeste fictionele omgevingen zullen lezers zoeken naar interactie en contact met de fictionele bewoners van het veld. Zowel het type bewoners van het fictionele veld (de personages) als de regels die gelden voor het in contact komen met de bewoners, zijn afhankelijk van de conventies van het literaire genre waartoe de fictionele omgeving behoort. Echter, ruimte en tijd vormen in het chronotoop van de fictionele omgeving altijd een soort geheel; meer nauwkeurig gezegd, bestaat er een intensieve betrokkenheid tussen beide.

Om duidelijk te kunnen maken hoe Emerson het concept chronotoop van Bakhtin inzet in haar literatuurgeschiedenis en gebruikt om een idee te vormen rondom (de ervaring van) de wereld die geschapen wordt in de tekst, zal ingegaan worden op een specifiek hoofdstuk en de notie van time-space hierin. Het hoofdstuk dat in het licht van de tekstuele ervaring bekeken wordt is hoofdstuk 6: Realisms, Doestoevsky, Tolstoy, Chekhov. Hoewel het meer in lijn met Vaessens’ werk zou zijn geweest ook hoofdstuk 5 (The ashtonishing nineteenth

century: Romanticisms) te analyseren, kies ik hier niet voor. In hoofdstuk 5 worden de

schrijvers die centraal staan namelijk voornamelijk in het licht van hun levensloop besproken en in de passages over literaire werken wordt er vooral ingegaan op terugkerende thema’s zoals ‘eer’ en ‘schaamte ’die passen in het beeld van romantische literatuur.

In het hoofdstuk Realisms worden Doestoevsky en Tolstoy tegenover elkaar geplaatst om de realistische schrijftendens van de negentiende eeuw te illustreren. Bij de bespreking van de schrijvers wordt Bakhtin ingezet om de manier waarop er een realiteit wordt

nagebootst ( en ook gecreëerd) in literaire werken te verklaren. Wat in dit hoofdstuk in het licht van de tekstuele ervaring van belang is, is Bakhtin’s voornaamste punt over Dostoevsky als novelschrijver. Het betreft Doestoevsky’s gebruik van time-space. Dostoevsky siert zijn personages volgens Bakhtin met een dusdanig grote vorm van onafhankelijkheid en

individualiteit, gebruikt wisselende en onzekere vertelmotieven en geeft de personages zelf ook een vertellersperspectief, dat lezers – in hun wens te begrijpen wat er gaande is – de verteller / de auteur ( Emerson plaatst deze twee op één lijn) passeren en rechtstreeks beantwoorden aan de uitingen van de personages. Er wordt volgens Bakhtin op deze manier een schijnbare autonomie van personages gecreëerd.

Deze autonomie van fictieve karakters is echter een illusie, stelt Emerson. En hier zien we een gelijkenis met Vaessens’ werkelijkheidseffect aan het licht komen; de illusie van autonomie die wordt gecreëerd in de tekst, het moment waarop de auteur door de lezer wordt gepasseerd en er een direct contact wordt gezocht met het personage en de illusie die er ontstaat van dat contact. In de volgende passage licht Emerson dit idee toe:

‘Doestoevsky enows his heroes – including his negative ones – with so much independence, mobility of perspective, uncertainty of motive, and potent storytelling skill that readers, wishing to know what is going on, bypass the author / narrator and respond directly to the heroes. This ability to sustain the illusion of autonomous consiousnesses inside a fictional

world both qualifies that fiction as “Realism” (…) For the autonomy of fictive characters is an illusion. Their lines are fixed; they were created toward an end.’83

Vaessens’ werkelijkheidseffect in het realistische frame kan op één lijn geplaatst worden met deze illusie van autonomie van fictionaliteit. Het feit dat Emerson spreekt over een ‘illusie’, blijkt van groot belang wanneer wij kijken naar het moment waarop de tekstuele ervaring plaatsheeft.

Terugkijkend naar de conceptvorming van de tekstuele ervaring, herinneren wij ons dat Ankersmit niet expliciet inging op de ontbinding van deze ervaring, tijdens de ervaring. Barthes’ visie op de staat van extase, de ultieme leeservaring, liet ons zien dat de lezer zowel zijn zelfbevestiging als zijn verlies ervaart in deze ultieme leeservaring. Volgens Barthes is de lezer op hetzelfde moment in staat om een tekst te lezen en de wereld die geschapen wordt in die tekst werkelijk te ervaren door de blik van de lezer, maar is hij zich ook bewust van het feit dat deze wereld reeds voorbij en ontastbaar is; dit noemde Barthes het verlies van de lezer. In paragraaf 1.6 is gesteld, dat betoogd kan worden dat het door het hyperreële karakter van de tekstuele ervaring komt, dat de lezer zijn eigen verlies verlangt en ervaart in de

tekstuele ervaring. Dit gevoel van verlies overvalt de lezer in de tekstuele ervaring, omdat deze lezer zich realiseert dat het niet de werkelijke wereld van het verleden is die hij ervaart, maar slechts een representatie van die wereld. De illusie die ontstaat in het chronotoop van Bakhtin dat Emerson omschrijft, is in dit opzicht overeenkomstig met het gevoelsmatige verlies tijdens de tekstuele ervaring zoals dat omschreven is in hoofdstuk 1. Echter stuiten wij hier op hetzelfde punt zoals wij dat eerder bij Vaessens aantroffen; de illusie die Emerson schetst, is weliswaar aan te tonen in een theoretische omschrijving van dit leesproces, maar deze illusie wordt niet als zodanig ervaren door de lezer. Er is tijdens het lezen – en het ervaren - van de tekst dus geen sprake van een bewust verlies bij de lezer.

83 Emerson 2011: 136

46

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 44-48)