• No results found

De ervaring van de tekst in Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 34-37)

2. Het concept van de tekstuele ervaring in twee hedendaagse literatuurgeschiedenissen

2.1 De analyse van Vaessens’ Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur

2.1.2 De ervaring van de tekst in Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur

Hoewel Vaessens’ de moderne wereld voorstelt als een overkoepelende term die verwijst naar de maatschappelijke en culturele tendens van de afgelopen twee eeuwen - een wereld die in de negentiende eeuw haar eerste kenmerken toonde, maar die wij vandaag de dag nog steeds als zodanig herkennen – schenkt hij ook aandacht aan de verschillen en fricties die bestaan binnen het geheel van de moderne tijd en die vanuit ons eenentwintigste-eeuwse

verwachtingspatroon aan het licht komen. Zo stelt hij:

‘Juist wie, zoals wij, de literatuur van de afgelopen twee eeuwen wil bestuderen vanuit `het perspectief van vandaag, moet zich voortdurend bewust zijn van wat het verleden

vreemd maakt.’60 58 Vaessens 2013: 119 59 Vaessens 2013: 119 60 Vaessens 2013: 39 33

Het is niet verassend dat Vaessens direct na dit citaat refereert aan Johan Huizinga’s historische sensatie en Ankersmit’s theorie in het volgende citaat aanhaalt.

‘Een de-contextualisering aan object-zijde gaat (bij de historische sensatie) gepaard met een de-contextualisering aan subject-zijde, en deze bereidheid aan beide kanten om de context op te offeren lijkt de voorwaarde te zijn voor de intimiteit van de ontmoeting tussen object en subject.’61

Vervreemding, noemt Vaessens’ de historische afstand die voorafgaat aan een historische sensatie. Deze frictie tussen nabijheid (het object) en afstand (de wereld waarin het object een rol speelde) zorgt ervoor dat het subject en het object van de eigen context verwijderd raken.

Aan de hand van een passage uit het dagboek van de negentiende-eeuwse schrijver Jacob van Lennep, probeert Vaessens de lezer te doen inzien hoe een tekstueel fragment een lezer in één beweging in een andere (vroegere) wereld binnen sleurt. Zijn verklaring voor deze ‘geestelijke transportatie’ is dat wij een perspectief op de wereld krijgen voorgeschoteld, dat botst met onze eigen eenentwintigste-eeuwse wereldvisie.62 De paradox dus, de paradox die ook Ankersmit onmisbaar achtte voor het ontstaan van een historische ervaring.

Vaessens sluit de passage omtrent de historische sensatie af met de mededeling dat hoewel de negentiende eeuw in zijn werk gezien wordt als deel van de moderne tijd, en daarmee als actueel kan worden beschouwd, zijn insteek tevens is dat het (literaire ) verleden vreemd gemaakt wordt van het heden. Zijn afsluitende woorden luiden dan ook; zonder vervreemding ervaren wij geen historische sensatie.63

Hoewel Vaessens expliciet aandacht schenkt aan het idee van de historische sensatie, de brug én de afstand die deze sensatie creëert tussen heden en verleden, is het in het licht van deze scriptie zaak om te kijken naar de methode die Vaessens aanreikt om teksten uit de moderne periode te benaderen. Zoals in paragraaf 2.1 gezegd, heeft Vaessens een model ontwikkeld rondom de traditionele concepten die voorheen historische stromingen in de kunst (en literatuur) hebben verklaard.

61 Ankersmit in Vaessens 2013: 40 62 Vaessens 2013: 41 63 Vaessens 2013: 42 34

Frames zijn kaders van waaruit we betekenis construeren. Ze sturen interpretaties doordat ze zowel tonen als verbergen: ze maken bepaalde dingen in een tekst zichtbaar en plaatsen andere aspecten buiten de observatie.64 Om meer inzicht te geven in hoe die sturing van een frame werkt, noemt Vaessens de tekst, de poëtica en het referentiekader als de drie belangrijkste factoren in het interpretatieproces. Onder poëtica verstaat hij het geheel van opvattingen en vooronderstellingen over hoe literatuur eruit zou moeten zien en wat literatuur zou moeten doen. In andere woorden, het literaire verwachtingspatroon van de lezer of de houding van de lezer tegenover literatuur. Ten tweede noemt hij het sociaal-culturele referentiekader dat de lezer heeft ten opzichte van de wereld (in Vaessens’ woorden: de houding van de lezer ten opzichte van de moderniteit).

Het poëticale kan in concrete zin dus het beste voorgesteld worden als een literaire denkstijl die zich uit in voorkeuren wat betreft bepaalde stijlfiguren, metaforen, symbolen en binaire opposities. Aan deze talige signalen (in een tekst of in de interpretatie van die tekst) is de poëtica te herkennen.65 Vaessens licht het idee van een literaire denkstijl toe aan de hand van een schema waarin hij per frame aangeeft welke denkstijl hiermee gepaard gaat:

Frame Tekst opgevat als Lezen opgevat als Norm

Romantiek Expressie Afstemming Authenticiteit

Realisme Representatie Reconstructie Menselijkheid

Avant-garde Interventie Confrontatie Ontregeling

Modernisme Mechaniek Analyse Autonomie

Postmodernisme (De)constructie (De)constructie Zelfreflexiviteit Wanneer wij ons proberen voor te stellen dat er middels het model rondom Vaessens’ frames een tekstuele ervaring kan ontstaan zoals wij deze begrepen hebben in hoofdstuk 1 van deze scriptie, en zoals ook Vaessens deze voorstelt, is het ten eerste belangrijk om te kijken naar de voorwaarden voor het ontstaan van een tekstuele ervaring. Het gewicht dat Vaessens’ hangt aan de poëtica en het referentiekader van de lezer, lijkt op het eerste oog in strijd te zijn met de de-contextualisering aan zowel object- als subject-zijde die Ankersmit noodzakelijk acht voor het ontstaan van een historische ervaring (en die zoals in hoofdstuk 1 duidelijk werd, tevens noodzakelijk is voor een tekstuele ervaring). Echter, in de tekstuele ervaring gaat het erom dat het gehoor van de lezer de stem in de tekst vindt, en hiervoor is vanzelfsprekend

64

Vaessens 2013: 114

65 Vaessens 2013: 115

35

een zekere sturing nodig. Vaessens’ expliciteert deze sturing aan de hand van de termen poëtica en referentiekader en tekst, maar dit betekent niet dat er geen de-contextualisering plaats kan vinden omdat de context waarin de lezer zich bevindt (zijn kijk op literatuur en de wereld) een rol speelt in de sturing van zijn blik op de tekst. Zoals Vaessens zelf aangeeft, worden in het moment van de ontmoeting tussen object en subject, beide uit de eigen context getrokken.

De vijf frames die Vaessens van elkaar onderscheidt, fungeren zoals gezegd als een ideaalmodel. In werkelijkheid zal de gemiddelde lezer waarschijnlijk ervaren dat de

leeswijzen elkaar nogal eens overlappen, of dat zij überhaupt niet in staat zijn om vanuit verschillende frames te lezen, maar telkens hetzelfde frame toepassen. Het werk van

Vasessens fungeert dan ook als leerboek; het laat zien hoe de ideale lezer en op ideale wijze in staat is om teksten te benaderen. Wat het ideaalmodel interessant maakt vanuit het perspectief van deze scriptie, is dat de schematische aanpak ervan de blik stuurt naar begrippen die associaties oproepen vanuit het idee van de tekstuele ervaring.

Hoewel de tekstuele ervaring in eerste instantie een gevoelskwestie is, een

verplaatsing in de blik van de schrijver op de wereld, hebben we in hoofdstuk 1 gezien dat de lezer in het moment van de tekstuele ervaring ook vooral een representatie van de geschapen werkelijkheid ervaart. Hoewel deze twee zaken elkaar niet uitsluiten en niet eens

tegenspreken, worden in Vaessens’ theorie het romantische frame en het realistische frame naast elkaar geplaatst, als zijnde twee verschillende leeswijzen.

In de volgende paragraaf zullen zowel het romantische als het realistische frame worden besproken, om vervolgens de link te leggen tussen het concept van de tekstuele ervaring en de manier waarop beide frames eenzelfde ervaring tot stand kunnen brengen.

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 34-37)